LES 1 – Kennis maken met klinisch redeneren
Leerdoelen:
De student:
1. Verwoordt welke deelvaardigheden nodig zijn voor een verantwoorde klinische redenatie.
2. Laat zien welke leermiddelen mogelijk gebruikt kunnen worden binnen de lessen AFP.
3. Benoemt de relatie tussen klinisch redeneren en methodisch handelen.
4. Is zich bewust van de relatie tussen kennis van biomedisch domein en het klinische
besluitvormingsproces.
Inhoud:
Klinisch redeneren is het continu procesmatig gegevens
verzamelen, beoordelen, prioriteiten stellen en actie
ondernemen gericht op het vaststellen van vragen en
problemen van de zorgvrager en zijn naasten, in relatie tot
ziekte en gezondheid. Klinisch redeneren omvat risico-
inschatting, vroegsignalering, probleemherkenning,
interventie en monitoring. Verpleegkundige koppelt kennis
aan patiëntgegevens en trekt op basis hiervan conclusies.
Het gebruiken van de zintuigen is erg belangrijk in
combinatie met het continu en systematische proces van
gegevens verzamelen leidt tot klinisch redeneren
Verpleegkundig proces is een systematisch, creatieve
benaderingswijze voor het denken en doen van verpleegkundigen
die gebruikt wordt om patiëntgegevens te verkrijgen, te
categoriseren en te analyseren en om acties te plannen om aan de
patiëntbehoeften te voldoende. Deze probleemoplossende
methode vereist het kunnen nemen van besluiten, klinisch inzicht
en een aantal kritische cognitieve vaardigheden.
Methodisch handelen gaat om een bewuste systematische aanpak
van het verpleegkundig handelen. Er wordt eerst bedacht hoe het
probleem aangepakt gaat worden, vervolgens wordt er een plan
opgesteld en uitgevoerd.
Het geeft overzicht, de werkzaamheden zijn goed en doordacht voorbereid.
Benodigde deelvaardigheden bij klinisch redeneren:
- Kan informatie verzamelen en combineren vanuit diverse bronnen in de verschillende fasen
van het verpleegkundig proces.
- Kan op basis van de verzamelde informatie de verpleegkundige zorgvragen, zorgresultaten
en interventies vaststellen.
- Kan het verloop monitoren en de resultaten evalueren bij zorgproblemen in de vier gebieden
van het menselijk functioneren.
- Kan classificaties van verpleegkundige kennis toepassen.
Relatie tussen klinisch redeneren en methodisch handelen is dat het allebei systematische en
continu processen zijn, waarbij je informatie verzamelt, beoordeelt, prioriteiten stelt en actie
onderneemt. Verpleegkundige koppelt telkens kennis aan patiëntengegevens en trekt op basis
daarvan conclusies waarbij er multidisciplinair wordt samengewerkt.
, LES 2 – Basis parameters
Leerdoelen:
De student:
1. Heeft kennis en maakt gebruik van medische terminologie
2. Kent de normaalwaarden van relevante basisparameters
3. Selecteert relevante observatieparameters aan de hand van aangeboden casus
4. Relateert observatieparameters aan orgaanfuncties; 5. kent de redeneerhulpmiddelen ABCDE,
(M)EWS, SBAR en DENWIS.
Inhoud
Aeroob celmetabolisme:
DO2 = CO x CaO2
Hartminuutvolume x hoeveelheid zuurstof aanwezig in slagaders
= hoeveelheid zuurstof afgeleverd aan cellen
Delier: Verwardheid door infectie in het lichaam, bijvoorbeeld bij ouderen
Cyanose: Blauwpaarse verkleuring van de huid en slijmvliezen bij zuurstofgebrek
Capillairen: haarvaten
Normaalwaarden parameters
Parameters Normaalwaarde
Reactiepatroon (AVPU, EMV) A: Alert < normaal
V: Verbaal
P: Pijnprikkel
U: No reactie geen reactie
Na AVPU (Alles minder dan A)
EMV Bepalen: Eye Motor Verbal response
15 punten is normaal
Oriëntatievermogen Tijd, plaats, naam weet hier antwoord op
Georiënteerd
Pupil reactie Pupil wordt kleiner bij veel licht
Pupil wordt groter in donker
Symmetrische reactie
Pupil moet rond zijn
Pijnscore Geen pijn, score 0
Ademfrequentie 12 tot 18 keer per minuut
Regelmatig
Ademhalingspatroon Regelmatige ademhaling, geen geluid
Ademgeruis Geen ruis, piep of gerochel
Saturatie; SpO2 95% of hoger
Kleur Gezonde kleur, beetje roze niet bleek, geel,
blauw, knalrood of grauw
NIBP; niet invasieve bloodpressure, bloeddruk Rond de 120/80
aan de buitenkant
MAP; mean arterial pressure, preciezere
bloeddruk
Hartfrequentie; pulsaties 60 tot 100 slagen per minuut in rust
, Hartritme Regelmatig, redelijk krachtige klopping
Halsvenen/ CVD Niet zichtbaar of opgezet, geen klopping
voelbaar
Capillaire refilltijd Snelle terug kleuring van huid in 2 seconden
Diurese; urineproductie 1000 tot 1500 ml urine in 24 uur.
2 tot 6 keer per dag uitgescheiden
Huidturgor Huid gaat terug bij pakken en blijft niet staan
Slijmvliezencontrole Vochtig, glanzend en roze
Acute gewichtsveranderingen Binnen 2% gewichts toe- of afname
Kerntemperatuur 35,5°C tot 37,5°C
Peristaltiek/ defecatiepatroon Licht borrelend geluid, regelmatig en geen pijn
1 tot 2 keer per dag ontlasting of in de twee
dagen
ABCDE: Threat first what kills first - principe
A: Airway, luchtweg vrij of geblokkeerd
B: Breathing, ademhaling of bedreigde gaswisseling, buikademhaling is normaal
C: Circulation, bloedsomloop en bloeddruk
D: Disability, bewustzijnsstoornis of neurologisch symptomen zoals ogen, bloedglucose
E: Exposure/ environment, lichaamstemperatuur, waarneembare afwijkingen
M-EWS: modified early warning score, helpt om snel en adequaat te reageren bij patiënten waar
actie nodig is.
De scores van:
- Ademhalingsfrequentie
- Saturatie
- Temperatuur
- Hartslagfrequentie
- Bloeddruk
- Vochthuishouding, Diurese
- Bewustzijn (AVPU, Alert, Verbal, Pain,
Unresponsive)
EMV: Eye opening, best Motor response, best Verbal
response.
Hoe lager score hoe zorgelijker!
De scores van:
- Ogen openen, oogreactie en aankijken
- Motorische reactie, lichaam reageert op pijnprikkel
en opdrachten
- Verbale reactie, spraak en is georiënteerd
, DENWIS: Dutch early nurse worry indicator scores, niet
pluis gevoel
1. Verandering in ademhaling
2. Verandering in circulatie
3. Temperatuur
4. Mentale verandering
5. Agigatie, onrust
6. Pijn
7. Een niet verwacht verloop
8. Patiënt geeft aan…
Niet goed voelen, naderend onheil
9. Subjectieve observatie verpleegkundige
SBAR: Situation, Background, Assessment, Recommendation,
Manier om benodigde gegevens te verkrijgen voor goeie overdracht bij acute situaties.
- Situatie, wat is er gebeurd
- Achtergrond, informatie over persoon
- Beoordeling, wat je al hebt gedaan en wat je denkt dat het is
- Aanbeveling, advies wat te doen en waarom
LES 3 – Cel- en weefselleer
Leerdoelen:
De student:
1. Herkent de principes osmose, diffusie, filtratie en actief transport en weet waar deze in het
lichaam worden toegepast.
2. Legt de begrippen intracellulair, intercellulair en extracellulair uit
3. Beschrijft het transport van voedingsstoffen en afvalstoffen
4. Legt de begrippen colloïd osmotische druk en kristalloïd osmotische druk uit en benoemt de
functie hiervan
5. Interpreteert de veranderingen in filtratiedruk en colloïd osmotische druk bij een patiënt