Samenvatting biologische grondslagen: evolutionaire psychologie
Het uitgangspunt bij evolutionaire psychologie is dat de mens, net als elke andere soort, een product
is van de evolutie en dus vanuit dat perspectief begrepen kan worden. Een belangrijk vertrekpunt
voor een evolutionaire benadering is dat menselijke eigenschappen, onze biologie, maar ook onze
psychologie, geleidelijk zijn ontstaan tijdens de evolutie.
Inhoud
Thema 1 Fundamenten ........................................................................................................................... 2
Thema 1.1 Perspectief......................................................................................................................... 2
Thema 1.2 Historie .............................................................................................................................. 5
Thema 1.3 De moderne synthese ..................................................................................................... 12
Thema 2 Relaties ................................................................................................................................... 20
Thema 2.1 Seksuele selectie ............................................................................................................. 20
Thema 2.2 Partners ........................................................................................................................... 29
Thema 2.3 Verwantschap .................................................................................................................. 40
Thema 2.4 Reciprociteit .................................................................................................................... 46
Thema 3 Universaliteit .......................................................................................................................... 51
Thema 3.1 Cognitieve ontwikkeling .................................................................................................. 51
Thema 3.2 Cognitieve functies .......................................................................................................... 58
Thema 3.3 De rol van emotie ............................................................................................................ 64
Thema 4 Uniciteit .................................................................................................................................. 69
Thema 4.1 Sociale ontwikkeling ........................................................................................................ 69
Thema 4.2 Individuele verschillen ..................................................................................................... 75
Thema 4.3 Psychopathologie ............................................................................................................ 79
Thema 5 uitlopers.................................................................................................................................. 84
Thema 5.1 Cultuur ............................................................................................................................. 84
1
,Thema 1 Fundamenten
Dit thema gaat in grote lijnen in op het concept evolutie. Er wordt aandacht geschonken aan de
historie van het vakgebied. Daarbij komen de basiselementen uit de evolutietheorie van Darwin en
enkele aanverwante theorieën aan de orde.
Thema 1.1 Perspectief
Een pluriforme aanpak onderkent dat het aanwijzen van oorzaken (en dus het opstellen van
verklaringen) mogelijk is vanuit verschillende verklaringsperspectieven.
Niko Tinbergen heeft een taxonomie van verklaringsperspectieven opgesteld.
Verandering Tijdsmoment
Ultimaat Fylogenese (historisch) Functie
Proximaat Ontogenese (ontwikkeling) Mechanisme
Artikel Asking the right questions
Niko Tinbergen heeft 4 manieren om waarom te vragen geïdentificeerd.
o Mechanisme (proximaat – tijdsmoment): Je wilt weten wat iemand motiveert om iets te
doen op een bepaald moment. Dit is de onmiddellijke of proximate oorzaak van gedrag.
o Ontwikkeling (proximaat – verandering): Je wilt weten waarom iemand gedrag op een
bepaalde manier uitvoert, ofwel wat heeft er in de opvoeding of ontwikkeling van iemand
toe geleid, dat iemand zich op die manier gedraagt.
o Fylogenese (ultimaat – verandering): Je wilt de evolutionaire geschiedenis van het gedrag
weten. Dit is ook wel de historische oorzaak of fylogenese.
o Functie (ultimaat – tijdsmoment): Je kunt je afvragen waarom gedrag de kans op overleving
of voortplanting vergroot, dit is ook wel de functionele of ultieme oorzaak.
Alle verklaringen kijken naar een ander niveau en sluiten elkaar niet uit, maar versterken elkaar.
Voorkom wel dat de verschillende verklaringen tegen elkaar afgewogen worden, dit is onzinnig.
Bij mensen kan het lastig zijn om de verklaringen uit elkaar te houden, omdat mensen gedrag om
meerdere redenen kunnen uitvoeren. Echter, omdat we als mensen bewustzijn hebben, denken
we nog wel eens dat al ons gedrag bewust is, terwijl we ook regelmatig vanuit instinct handelen.
Artikel Bateson: Tinbergen’s four questions: an appreciation and an update
Mayr heeft een onderscheid aangebracht in ultimate en proximate oorzaken:
o De ultimate oorzaak is ambigue, omdat deze zowel de functie als de evolutionaire
geschiedenis probeert te omvatten. En problematisch, omdat een ultimate oorzaak vaak
gelijkgesteld wordt aan de functie en dat is geen oorzaak.
o Tinbergen maakt onderscheid tussen heden en verleden plus functie en oorzaak.
Waar is het voor? (ultimaat – tijdsmoment)
o Deze vraag verwijst volgens Tinbergen naar de functie van een karakter ook wel ‘current
utility’. Het huidige gebruik zegt echter niets over het historische gebruik.
o De ‘fitness’ van iets kan vergroot worden door zijn ontwerp (apparent design). Soms wordt
ook gesproken over aanpassing (adaptation).
o Belangrijk is het maken van een onderscheid tussen het huidige gebruik en historische
processen die tot het huidige gebruik hebben geleid.
2
, Hoe heeft het zich ontwikkeld? (proximaat – verandering)
o De ontwikkelprocessen die iemand vormen, starten al voor de bevruchting.
o Culturele kennis en ecologische legacies zijn opgebouwd over vele generaties.
o De moderne synthese gaat uit van invloed vanuit genen en invloed door de omgeving en dat
maakt het een meerdimensionale zienswijze, waarbij er veel verschillende factoren van
invloed zijn op het uiteindelijke karakter.
Hoe is het geëvolueerd? (ultimaat – verandering)
o Tinbergen keek hierbij vooral naar natuurlijke selectie, maar tegenwoordig wordt
verandering meer gedreven door leren en gedrag.
o Bij taal is ook de vraag of evolutie ontstaat door natuurlijke selectie of cultuurverandering. En
is een cultuurverandering een vorm van natuurlijke selectie of ontwikkeling (development).
o Sociale transmissie (social transmission) vindt plaats bij mensen, maar ook dieren.
Partnerkeuze is bijvoorbeeld deels een sociaal proces geworden.
Hoe werkt het? (proximaat – tijdsmoment)
o Er zijn studies die naar moleculaire, neurobiologische en hormonale oorzaken voor gedrag
kijken. Of die metabolisme en immuunsysteem aan gedrag koppelen.
Relaties tussen de 4 problemen
o Suggesties voor een extra vraag in het Tinbergen framework zijn: Hoe is het gedrag geërfd?
Hoe kunnen de 4 vragen geïntegreerd worden? Wat is karakter? Waar is een dier zich bewust
van?
o Het blijkt ook dat onderzoek soms meer dan 1 van de vragen raakt.
o Ontwikkeling en mechanisme hangen ook samen.
Conclusie
o Veel onderzoek naar gedrag neemt de vragen mechanisme en ontwikkeling niet in
ogenschouw, maar legt focus op functionaliteit en evolutie.
o De doelstelling van Tinbergen om de 4 vragen te integreren is dus niet gelukt.
Webpresentatie Historie
In 1809 wordt Charles Robin Darwin geboren.
John Stevens Henslow is een geoloog en botanist en de mentor van Charles.
Charles gaat als naturalist werken op een schip, de HMS Beagle, dat naar Zuid-Amerika gaat.
De kapitein is Robert FitzRoy. In 1831 vertrekt het schip voor een 5 jaar durende reis.
In Kaapverdië doet Charles zijn eerste ontdekkingen, die tot de evolutietheorie zullen leiden.
Hij ziet aardlagen langs de kust, die fossiele schelpen bevatten en dus ooit zeebodem zijn
geweest. Dit betekent dus dat de aarde ontelbare jaren oud moet zijn.
Charles verbaast zich er over dat elke diersoort perfect op zijn omgeving aangepast lijkt te
zijn. Ook ziet hij diersoorten die overeenkomsten vertonen, of fossielen die sterk lijken op
dieren die nog wel leven.
Het duurt lang voordat Charles zijn theorie publiceert, omdat het een controversieel
onderwerp is en hij zijn theorie wil vervolmaken voor publicatie.
In 1859, 20 jaar na zijn reis publiceert hij zijn meesterwerk On the origin of species through
natural selection. De theorie staat tegenwoordig bekend als de evolutietheorie.
John Stevens Henslow is een tegenstander van zijn theorie, maar Thomas Huxley lijkt de
ideeën van Darwin meer te verdedigen dat Darwin zelf.
3
, Webpresentatie Natuurlijke selectie
De evolutietheorie van Darwin (natuurlijke selectie) laat zich daarom omschrijven als:
variatie & overleven + voortplanten & erfelijkheid = aanpassing aan de omgeving
Sommigen denken dat evolutie een soort ladder is naar een hoger doel. Dit is niet zo, het gaat
erom dat soorten zich continue blijven aanpassen aan hun omgeving.
Een aanpassing aan de omgeving is het resultaat van natuurlijke selectie en de totale verzameling
van aanpassingen is het fenotype.
Hoe het fenotype eruitziet wordt grotendeels bepaald door genen, het genotype. Het is als het
ware het recept, dat uiteindelijk in interactie met de omgeving leidt tot het fenotype.
Aanpassing gebeurt dus niet alleen tijdens evolutie, maar ook tijdens de ontwikkeling van het
individu. We spreken dan van proximate oorzaken, die het fenotype beïnvloeden.
Bij de aanpassing van de soort als geheel tijdens evolutie spreken we van ultimate oorzaken, die
het genotype beïnvloeden.
Evolutie heeft niet alleen invloed op de verschijningsvorm, maar ook op het gedrag.
Niko Tinbergen is een leerling van Lorenz, hij heeft 4 vragen om gedrag te verklaren:
o Fylogenese: wat is de evolutionaire vorming van het genotype onder druk van de omgeving?
o Ontogenese: Wat is de aanpassing van het fenotype in de ontwikkeling tijdens de
levensloop?
o Proximate causatie: wat is de directe oorzaak, het specifieke signaal uit de omgeving dat de
reactie uitlokt?
o Ultimate functie: wat is de functie van het gedrag, het doel waar op het gericht is?
Verandering Tijdsmoment
Fylogenese (historisch) Functie
“Hoe is het geëvolueerd?” Ultimate functie
“Wat is de evolutionaire vorming van “Waar is het voor?”
Ultimaat
het genotype onder druk van de
omgeving?” “Wat is het doel?”
Ontogenese (ontwikkeling) Mechanisme
“Hoe heeft het zich ontwikkeld?” Proximate causatie
Proximaat
“Wat is de aanpassing van het “Hoe werkt het?”
fenotype tijdens de ontwikkeling?” “wat is de directe oorzaak?”
4