Belangrijkste dingen per college - Forensische diagnostiek
Week 1: College 1 Jan Hendriks – forensische orthopedagogiek klinische praktijk
Doel diagnostiek: verklaren probleemgedrag, stellen diagnose, factoren die gedrag in stand
houden, aanbevelingen behandeling, strafrecht: toerekeningsvatbaar en recidiverisico bepalen
Goede forensische diagnostiek:
- Meerdere bronnen, info slachtoffers, heteroanamnese, autoanamnese (kind), klinische
indruk, betrouwbaar en valide testmateriaal, sociaal wenselijkheid schalen gebruiken
Dossieranalyse: eerder psychologische rapport, rapportage jeugdzorg, RvdK, proces-verbaal
Klinische indruk: algemene indruk, contact(groei), reacties test, reacties kritische vragen
College 3: Thijs de Jongh, Hanneke Creemers – diagnostische besluitvorming
Uitgangspunten inhoud: betrekken cliëntsysteem, transactioneel: kind in context, aandacht
besteden aan positieve en beschermende factoren, ieder kind/systeem is uniek.
Uitgangspunten proces: doelgericht, transparant, systematisch, cyclisch
2a = subjectieve beleving, wat vindt de cliënt, beschrijving aanmelder, in context, doorvragen
- Ga niet in tunnelvisie, eerst zorgen voor diagnostiek, ook al is er al stoornis
2b = zicht krijgen ontwikkelingen en factoren die rol spelen, anamneses en dossier-analyse
2c = visie van orthopedagoog, concreet mogelijk, wat zie jij, wat vind jij, waar problemen?
2d = gestructureerd ernst van problematiek taxeren, vaak met LIJ, gewicht toekennen
2e = transparantie visie, doel, werkwijze, consensus, wat wil je onderzoeken en sluit het aan?
3a = verantwoording keuze onderzoeksgebieden, 3b = onderzoeksvragen, 3c = OZ-middelen
4a = observaties algemene beschrijving, contactgroei/oogcontact, reacties test, omgaan
tijdsdruk/falen, reacties kritische vragen. 4b = testresultaten, tabellen en beschrijvend
5 = beantwoording onderzoeksvragen, resultaten interpreteren in relatie tot overige
informatie, helikopterview, verbanden, klinische blik, observatie, tegenstrijdigheden
Forensische praktijk: veiligheid, ontwikkelingstaken van het kind en voorkomen van schade
die jongeren kunnen toebrengen aan anderen voorop.
- Civielrechtelijk = directe veiligheid en ontwikkelingskansen van het kind
- Strafrechtelijk = directe veiligheid en ontwikkelingskansen van het kind, maar ook
reduceren kans op recidive
Impact drang/dwang: ontbreken probleembesef, wantrouwen, vermeende belangen,
opbouwen werkrelatie: ruimte geven, transparante communicatie, autonomie, toekomstgericht
Belangrijkste verschil reguliere orthopedagogiek: vaak gedwongen kader, twee problemen;
- Validiteit in het gedrag, bewust van mogelijke consequenties, niet altijd bereidwillig,
vermeende belangen en sociaal wenselijke antwoorden
o Oplossing: meerdere informanten, schalen SW, motivatie vergroten
- Veel te veel alternatieve verklaringen mogelijk door complexiteit en comorbiditeit
o Hypothese-toetsend model vaak beperkt: Af te wijken van richtlijnen
o Verklarende hypothese verklarende vraagstelling, uitgaan B&R factoren
o Veranderingsgerichte vraag What Works principe, effectieve interventie
,Systematische onderzoek empirische risico- en beschermende factoren voor ernstige
gedragsproblematiek om aangrijpingspunten te vinden voor passende interventie beter.
Zelfdeterminatietheorie van Ryan: optimale functionering, welbevingen en groei bij
tegemoetkoming aan drie basisbehoeften: autonomie(wilskracht), verbondenheid, competentie
Intrinsieke motivatie = meer interesse, opwinding, vertrouwen, betere prestaties,
doorzettingsvermogen, creativiteit en verhoogde vitaliteit, zelfrespect en welzijn.
- Uitdagingen opzoeken, capaciteit uitbreiden, oefenen, verkennen en leren
Cognitieve evaluatie theorie = sociale omgevingsfactoren, door competentie en autonomie
ervaren, krijgen ze meer intrinsieke motivatie
Keuze, erkenning van gevoelens en mogelijkheden zelfsturing, vergroten autonomie en dus
intrinsieke motivatie. Extrinsieke beloningen ondermijnen intrinsieke motivatie.
Verwantschap = verkennend gedrag baby is intrinsieke motivatie, veiligheid en
verbondenheid, veilige relationele basis uitdrukking intrinsieke motivatie duidelijk te maken
- Alleen als opdracht interessant is, als het al niet leuk is, is er sowieso geen motivatie
Internalisatie: in zich opnemen van de regulatie voor de gedraging, verwantschap belangrijk
- Hoe meer autonomie, hoe meer internalisatie, context wel autonomie ondersteunen
Integratie: verdere transformatie van opnemen, waardoor het uiteindelijk voortkomt uit eigen
gevoel, dus helemaal eigen gemaakt wordt het soort van intrinsiek.
Intrinsiek: inherente tevredenheid van de activiteit zelf te bereiken
Extrinsiek: uitvoeren van een activiteit om een resultaat te bereiken of omdat het moet
Organismic integration theory (OIT): verschillende vormen extrinsieke motivatie en
contextuele factoren die internalisatie of integratie bevorderen of belemmeren
- Amotivation: ontbreken intentie te handelen, geen waarde, niet competent voelen en
niet verwachten dat het een gunstige opbrengst heeft
- Intrinsieke motivatie: doen van een activiteit vanwege inherente bevrediging
- Extrinsieke motivatie: continuüm tussen beide, variërend in mate van autonomie
o External: minst autonoom, voldoen aan externe vraag, controlerend gedrag,
extern waargenomen locus causaliteit, operante conditionering
o Introjected: niet volledig geaccepteerd als eigen gedrag, schuld- of
angstgevoelens voorkomen of ego verbeteren, contingent zelfrespect
o Identified: bewuste waardering, actie als persoonlijk belangrijk geacht
o Integrated: volledig geassimileerd met zichzelf, bijna intrinsiek, resultaat
Vervreemding: ondermijnen intrinsieke motivatie, falen van internalisatie, stoppen school
Aan alle basisbehoeften moet heel het leven voldaan worden, niet aan 1 of 2 en niet tijdelijk!
Heterogeniteit in classificatie DSM: en binnen specifieke criteria
De mate waarin symptomen worden vergeleken
- Sommige gedragingen worden altijd gezien als stoornis (hallucinatie) en sommigen
pas bij een bepaalde drempel (humeur)
, o Vergelijking met eerder functioneren, sociale verwachtingen, geen vergelijking
- Duur van de symptomen
o Vaak minimale duur opgenomen: onderscheid alledaagse nood of een keer
o Discrete episodes: 1 dag tot 1 maand, komt minder vaak voor, eindpunt
- Ernst indicatoren prioriteit boven duur van klachten, significant lijden, subjectief.
- Vanuit welk standpunt wordt beoordeeld, perspectief waarnemer, of individu
- Soortgelijke ervaringen/symptomen komen in meerdere diagnoses voor
- Sommige diagnoses enkel door externe factoren veroorzaakt, zoals trauma PTSS
De diagnostiek is steeds meer met de cliënt en gericht op de krachten en kansen van hen.
Nog onvoldoende doelgericht; behoeften, problemen en beleving eerder hulp onvoldoende
meegenomen, te weinig aandacht voor het systeem, onvoldoende samenwerking jeugdhulpen
en met de cliënt, niet systematisch en transparant, niet competent gevoel diagnostiek te doen.
HGD – handelingsgerichte diagnostiek
Doelgericht = draagt het niet bij aan onderzoek, niet onderzoeken, diag middel voor advies
Behoeften kind/opvoeder = opvoedingsbehoeften wat een kind nodig heeft en in hoeverre dit
haalbaar is en daarna ondersteuningsbehoeften voor ouders, die maken ze zelf.
Transactioneel referentiekader = kinderen kunnen zich met veerkracht toch positief
ontwikkelen, interventies op versterken beschermende factoren en verminderen risico
factoren. Problemen is door een mismatch van behoeften kind en afstemming omgeving.
Samenwerken met cliënt cruciaal = ook andere professionals worden betrokken en kind,
acceptatie van advies en motivatie bepaald het effect, vooral fase 1, 3, 5 van belang. Nu een
cliëntgerichte attitude, waarbij we aansluiten bij wensen, behoeften, mogelijkheden van cliënt.
Beschermende factoren = positieve kenmerken (cliënt geeft aan ze te waarderen), positieve
factoren (hulpverlener denkt dat ze goed aansluiten), beschermende factoren
(wetenschappelijk aangetoond dat het een kind beschermt tegen negatieve invloeden).
- Mate van ernst, waarschijnlijkheid hypothese, valide beeld, benoemen vergroot
empowerment, sfeer ten goede, lat hoger, beschermende factoren makkelijker.
Systematisch en transparant = valkuilen: niet overwegen alternatieve diagnoses (stel open
vragen, differentiaaldiagnostiek, zoek info die het tegenspreekt), niet overwegen alternatieve
interventies (eerst doelen stellen met wensen cliënt, dan welke interventies er zijn, dan
argumenten voor en tegen en meerdere aanbieden), te weinig aandacht ontwikkelingsfase en
context (kinderen ontwikkelen snel, relateer de problemen aan ontwikkelingsfase van kind).
Algemene factoren die effectiviteit bevorderen: juiste bejegening, goede
gespreksvaardigheden (samenwerkingspartner) meet, weet en beslis (expert)
Stepped care benadering: snel en verkort bij eenvoud, uitgebreid bij complex, ook mono-
als multidisciplinair. Mono als het kan, multi als het moet.
Vijf fasen:
1: intakfase, 2: strategiefase, 3: onderzoeksfase, 4: integratie- en aanbevelingsfase en 5:
adviserings- en evaluatiefase, daarna interventie of bij onvoldoende effect terug eerdere fasen.