Inhoud
Hoorcollege 1 .......................................................................................................................................... 2
Correlationeel onderzoek .................................................................................................................... 2
Verschillende meetniveaus ................................................................................................................. 3
Validiteit .............................................................................................................................................. 4
Betrouwbaarheid................................................................................................................................. 5
Statistiek en Wiskunde ........................................................................................................................ 6
Hoorcollege 2 .......................................................................................................................................... 9
Methoden en dataverzameling in correlationeel onderzoek ............................................................. 9
Vragen stellen .................................................................................................................................... 10
Theorie........................................................................................................................................... 12
Betrouwbaarheid en validiteit........................................................................................................... 14
Meetniveaus ...................................................................................................................................... 16
Centrum- en spreidingsmaten bij meetniveau ’s .............................................................................. 17
Hoorcollege 3 ........................................................................................................................................ 18
Correlatiecoëfficiënt .......................................................................................................................... 18
Null Hypothesis Significance Testing (NHST) ..................................................................................... 20
Één- of tweezijdig toetsen ................................................................................................................. 23
Correlatiecoëfficiënt p-waarde (één-zijdig) Steekproefgrootte ........................................................ 23
Spreidingsdiagram/scatterplot .......................................................................................................... 24
correlatie en causaliteit ..................................................................................................................... 25
Inferentiële statistiek ........................................................................................................................ 27
Hypothesen opstellen ....................................................................................................................... 28
Steekproevenspreiding en -verdeling ............................................................................................... 28
p-waarde ........................................................................................................................................... 29
tweezijdige hypothese ...................................................................................................................... 32
Hoorcollege 4 ........................................................................................................................................ 34
Goodness-of-fit.................................................................................................................................. 37
Assumpties voor het uitvoeren van regressieanalyse ....................................................................... 41
Regressie NHST .................................................................................................................................. 43
Total Survey Error Framework .......................................................................................................... 50
Betrouwbaarheidsanalyse ................................................................................................................. 52
,Hoorcollege 1
Correlationeel onderzoek
In correlationeel onderzoek speelt theorie een grote rol. Het is meer theorietoetsend en minder
theorievormend.
We maken gebruik van PAC (ipv SPICE):
− Population: de groep (mensen, dieren, dingen) waar je een uitspraak over wil doen.
Je moet hieruit een steekproef trekken. Populatie heeft dus invloed op de onderzoeksopzet.
− Association: verband/relatie die wordt verwacht.
− Constructs: de theoretische begrippen die je wil meten.
Verband
Positieve samenhang:
Hoe hoger de score op de X-as hoe hoger de
score op de Y-as
Negatieve samenhang:
Hoe hoger de score op de X-as hoe lager de
score op de Y-as
In correlationeel onderzoek kijken we naar samenhang maar de een is niet per se het gevolg van de
ander.
Causaliteit: Als een kenmerk de ander veroorzaakt
Voorwaarden causaliteit:
− Coveriance: er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
− Temporal precedence: de oorzaak moet in tijd voorafgaan aan het gevolg
− Internal validity: alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten
,Constructs
Theoretische begrippen duidelijk maken
Conceptuele definitie: wat je ermee bedoelt
Operationele definitie: hoe je het gaat meten
Verschillende meetniveaus
Fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende waarden
(gestandaardiseerde maten). Bv. Lengte, kledingmaat, sekse.
Nominaal meetniveau: Getallen hebben hier geen betekenis. Je kan er niet mee rekenen.
Ordinaal meetniveau: Nog steeds categorieën maar staan in een bepaalde volgorde. De getallen
hebben wel een betekenis maar we weten niet hoeveel verschil er tussen zit. (Een is beter, groter.
Maar hoeveel weet je niet)
Interval meetniveau: Er is een volgorde en de afstanden zijn gelijk, en als je onder nul kan
(bijvoorbeeld bij graden Celsius).
Ratio meetniveau: Er is volgorde, afstanden zijn gelijk en er is een absoluut nulpunt. Bij nul is er niets.
, Validiteit
Begripsvaliditeit (construct)
− subjectief beoordelen
− Inhoudsvaliditeit: meet het instrument wel alle aspecten van zelfbeeld?
− Indruksvaliditeit: experts kijken naar de vragenlijst
− Empirisch beoordelen
− Convergente validiteit: komen de metingen van het meetinstrument en de metingen van
een ander meetinstrument (dat hetzelfde begrip meet) overeen?
− Discriminante validiteit: geen samenhang met kenmerken waarmee het niet samen
moet hangen
− Criterium validiteit: hangen de metingen van het meetinstrument samen met de
gedragsmatige uitkomsten waarvan we weten dat er verband hoort te zijn?
Interne validiteit:
Kunnen we een goed antwoord vinden op de onderzoeksvraag? Is dat een weergave van de
werkelijkheid. (Vooral van belang bij causale onderzoeksvragen.)
Externe validiteit:
Generaliseren: conclusies uit een steekproef willen laten
gelden voor de populatie
Statistische validiteit:
Kloppen de conclusies uit de statistische test met de data
Hoe gebruik je de statistiek in je data-analyse fase?
Hoorcollege 1 .......................................................................................................................................... 2
Correlationeel onderzoek .................................................................................................................... 2
Verschillende meetniveaus ................................................................................................................. 3
Validiteit .............................................................................................................................................. 4
Betrouwbaarheid................................................................................................................................. 5
Statistiek en Wiskunde ........................................................................................................................ 6
Hoorcollege 2 .......................................................................................................................................... 9
Methoden en dataverzameling in correlationeel onderzoek ............................................................. 9
Vragen stellen .................................................................................................................................... 10
Theorie........................................................................................................................................... 12
Betrouwbaarheid en validiteit........................................................................................................... 14
Meetniveaus ...................................................................................................................................... 16
Centrum- en spreidingsmaten bij meetniveau ’s .............................................................................. 17
Hoorcollege 3 ........................................................................................................................................ 18
Correlatiecoëfficiënt .......................................................................................................................... 18
Null Hypothesis Significance Testing (NHST) ..................................................................................... 20
Één- of tweezijdig toetsen ................................................................................................................. 23
Correlatiecoëfficiënt p-waarde (één-zijdig) Steekproefgrootte ........................................................ 23
Spreidingsdiagram/scatterplot .......................................................................................................... 24
correlatie en causaliteit ..................................................................................................................... 25
Inferentiële statistiek ........................................................................................................................ 27
Hypothesen opstellen ....................................................................................................................... 28
Steekproevenspreiding en -verdeling ............................................................................................... 28
p-waarde ........................................................................................................................................... 29
tweezijdige hypothese ...................................................................................................................... 32
Hoorcollege 4 ........................................................................................................................................ 34
Goodness-of-fit.................................................................................................................................. 37
Assumpties voor het uitvoeren van regressieanalyse ....................................................................... 41
Regressie NHST .................................................................................................................................. 43
Total Survey Error Framework .......................................................................................................... 50
Betrouwbaarheidsanalyse ................................................................................................................. 52
,Hoorcollege 1
Correlationeel onderzoek
In correlationeel onderzoek speelt theorie een grote rol. Het is meer theorietoetsend en minder
theorievormend.
We maken gebruik van PAC (ipv SPICE):
− Population: de groep (mensen, dieren, dingen) waar je een uitspraak over wil doen.
Je moet hieruit een steekproef trekken. Populatie heeft dus invloed op de onderzoeksopzet.
− Association: verband/relatie die wordt verwacht.
− Constructs: de theoretische begrippen die je wil meten.
Verband
Positieve samenhang:
Hoe hoger de score op de X-as hoe hoger de
score op de Y-as
Negatieve samenhang:
Hoe hoger de score op de X-as hoe lager de
score op de Y-as
In correlationeel onderzoek kijken we naar samenhang maar de een is niet per se het gevolg van de
ander.
Causaliteit: Als een kenmerk de ander veroorzaakt
Voorwaarden causaliteit:
− Coveriance: er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
− Temporal precedence: de oorzaak moet in tijd voorafgaan aan het gevolg
− Internal validity: alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten
,Constructs
Theoretische begrippen duidelijk maken
Conceptuele definitie: wat je ermee bedoelt
Operationele definitie: hoe je het gaat meten
Verschillende meetniveaus
Fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende waarden
(gestandaardiseerde maten). Bv. Lengte, kledingmaat, sekse.
Nominaal meetniveau: Getallen hebben hier geen betekenis. Je kan er niet mee rekenen.
Ordinaal meetniveau: Nog steeds categorieën maar staan in een bepaalde volgorde. De getallen
hebben wel een betekenis maar we weten niet hoeveel verschil er tussen zit. (Een is beter, groter.
Maar hoeveel weet je niet)
Interval meetniveau: Er is een volgorde en de afstanden zijn gelijk, en als je onder nul kan
(bijvoorbeeld bij graden Celsius).
Ratio meetniveau: Er is volgorde, afstanden zijn gelijk en er is een absoluut nulpunt. Bij nul is er niets.
, Validiteit
Begripsvaliditeit (construct)
− subjectief beoordelen
− Inhoudsvaliditeit: meet het instrument wel alle aspecten van zelfbeeld?
− Indruksvaliditeit: experts kijken naar de vragenlijst
− Empirisch beoordelen
− Convergente validiteit: komen de metingen van het meetinstrument en de metingen van
een ander meetinstrument (dat hetzelfde begrip meet) overeen?
− Discriminante validiteit: geen samenhang met kenmerken waarmee het niet samen
moet hangen
− Criterium validiteit: hangen de metingen van het meetinstrument samen met de
gedragsmatige uitkomsten waarvan we weten dat er verband hoort te zijn?
Interne validiteit:
Kunnen we een goed antwoord vinden op de onderzoeksvraag? Is dat een weergave van de
werkelijkheid. (Vooral van belang bij causale onderzoeksvragen.)
Externe validiteit:
Generaliseren: conclusies uit een steekproef willen laten
gelden voor de populatie
Statistische validiteit:
Kloppen de conclusies uit de statistische test met de data
Hoe gebruik je de statistiek in je data-analyse fase?