Inleiding in het Nederlands
Recht
1.Recht in het algemeen (P1/21)
I. INLEIDING
Rechtsregels hebben als doel om menselijke gedragingen te ordenen, de gerechtigheid te
bevorderen en het recht zorgt ervoor dat de regels worden gehandhaafd door geschilbeslechting.
2. DE RECHTSBRONNEN
Recht is het geheel van rechtsregels, dit is het positief recht of objectief recht. Dit zijn alle
rechtsregels die nu in Nederland gelden. Hierbij hoort dus niet het moraal of fatsoensregels, en
afgeschafte regels.
Daarnaast bestaat ook het natuurrecht: het recht dat voor iedereen geldt ongeacht de plaats en tijd,
dit zijn universele normen en waarden die zijn voorgekomen uit de natuur zonder hulp van de mens.
In de loop van de tijd werden deze natuurrechten vastgelegd in wetten, en dus gingen ze deel
uitmaken van het positieve recht.
Rechtsregels van het objectief recht ordenen de verhouding tussen personen door aan hen
bevoegdheden en verplichtingen toe te kennen, zoals kiesgerechtigheid.
Subjectief recht is wanneer zo’n rechtsregel wordt toegepast en tot leven komt, zoals met de
verkiezingen, dus de bevoegdheid die een persoon op zo’n moment ontleent.
Een recht is een aan het objectieve recht ontleende, individuele bevoegdheid. Het woord recht heeft
twee betekenissen: ‘law’ (algemene regel – objectief recht) en ‘right’ (individuele bevoegdheid –
subjectief recht)
Niet alle regels zijn echter rechtsregels en behoren tot het positieve recht. Rechtsbronnen zijn de
bronnen waaruit het geldend recht voortvloeit, het gaat om de vorm waarin rechtsregels zich
voordoen, niet de inhoud.
De rechtsbronnen zijn:
1. De wet: niet alle rechtsregels staan in de wet.
2. De jurisprudentie (rechtspraak): de rechter legt een onduidelijke regel uit door het maken
van een nadere of nieuwe regel, andere rechters gebruiken deze weer in latere geschillen.
3. De gewoonte: sommige gewoonten zijn niet vastgelegd in de wet, maar kunnen worden
toegepast in het geschil en behoren tot het positieve recht.
4. Verdragen en sommige besluiten van volkenrechtelijke organisaties: verdragen en
wetgevende besluiten van volkenrechtelijke organisaties waartoe Nederland behoort.
In de volgende paragrafen worden verschillende indelingen van het recht behandelt.
3. NATIONAAL EN INTERNATIONAAL RECHT
Soevereiniteit is dat een land zelf de omvang en inhoud van zijn nationale rechtsstelsel bepaald. Zo
ontstaat het nationale recht, dus het recht dat in dat land van toepassing is. Daarnaast heb je ook
,internationaal recht. Een deel van dit recht bestaat uit volkenrecht: verdragen, besluiten van
volkenrechtelijke organisaties en regels van gewoonterecht die het verkeer tussen staten onderling
en tussen staten en volkenrechtelijke organisaties regelen.
Soorten verdragen:
1. Verdrag tussen staten waarbij alleen de autoriteiten verplichtingen aangaan.
2. Verdragen met rechtstreekse werking: deze grijpen in op de soevereiniteit van de staten, de
verdragen gelden rechtstreeks binnen de nationale rechtsorde.
Dat systeem heet het monitisch systeem: rechtsregels uit een verdrag kunnen deel
uitmaken van het nationale recht zonder een omzetting van het nationale recht.
3. Verdrag met eigen rechtsorde: bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak zijn
opgedragen aan een internationale organisatie, als de Europese Unie. De regels zijn te vinden
in verordeningen van de Europese Unie, de internationale regels staan boven de nationale.
Het geheel van rechtsregels afkomstig van de Europese Unie heet het Europees
Unierecht
4. MATERIEEL EN FORMEEL RECHT
Regels die betrekking hebben op de rechten en plichten van personen in hun onderlinge verkeer, zijn
materieel recht. Ze zijn op inhoud gericht, zo moet de koper de koopprijs betalen en heeft hij recht
op levering van het product, terwijl de verkoper dat moet leveren recht heeft op betaling. Als er
moeilijkheden ontstaan, kom je bij het procesrecht
Regels over de wijze van procederen bij de rechter is formeel recht (procesrecht). Als de koper van
een snowboard al heeft betaald, maar hij wordt niet geleverd, vinden we in het procesrecht regels
over hoe de levering alsnog kan worden volbracht via de rechter.
5. DE RECHTSGEBIEDEN
5.1 Het staatsrecht
Bevat regels met betrekking op de organisatie van de Staat en zijn organen en op de bevoegdheden
van de organen. Het bevat ook de verhouding van de burgers tot de Staat en de mogelijkheden die
de burgers hebben om invloed uit te oefenen op het functioneren van de organen.
Het wettelijke fundament van het staatsrecht wordt gevormd door de Grondwet.
Het eerste hoofdstuk van de Grondwet gaat over grondrechten. Art.1= gelijkheidsbeginsel.
1. De vrijheidsrechten gaat over het autonoom en in vrijheid leven zonder bemoeienis van de
Staat.
2. De politieke rechten behoren tot het kiesrecht en het recht om een openbaar ambt te
vervullen.
3. De sociale grondrechten verplicht de overheid om zich in te spannen voor het algemene
welzijn
Een wet die de uitwerking bevat van een bepaling in de Grondwet, heet een organieke wet.
5.2 Het bestuursrecht
Bevat de juridische bestuursactiviteit van de overheid, de rechtsverhouding tussen de overheid en de
burger staat centraal. De relatie komt voor uit de beschikking. Een beschikkingen zijn
overheidsbesluiten die gelden voor één persoon, bijvoorbeeld als de gemeente besluit een
vergunning te verlenen voor de bouw van een serre aan meneer Piet Jansen.
De bestuursorganen die bevoegd zijn om beschikkingen te geven zijn op landelijk niveau de regering
en ministers. Op decentraal niveau zijn dit de provinicie, het college van burgermeester en
wethouders van de gemeente, de commissaris van de koning, de waterschap.
Beschikkingen zijn alleen rechtsgeldig wanneer deze in overeenstemming zijn met de wet en
algemene beginselen. Je kunt altijd bezwaar maken over een beschikking.
,De belangrijkste wet is de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hierin zijn onder meer veel
beginselen vastgelegd.
5.3 Het strafrecht
Materiële strafrecht geeft aan welke gedragingen strafbaar zijn, wie de dader is en welke straffen
kunnen worden opgelegd.
Het formele strafrecht of strafprocesrecht bevat voorschriften omtrent de gang van zaken bij de
opsporing van strafbare feiten, het onderzoek ter terechtzitting en de tenuitvoerlegging van de straf.
Een met straf bedreigde gedraging heet een strafbaar feit, deze kunnen worden gepleegd door
natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed) en door rechtspersonen (een vennootschap of
vereniging bijvoorbeeld). Geweldsdelicten kunnen alleen worden gepleegd door natuurlijke
personen.
De belangrijkste strafrechtelijke sancties zijn de gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf, geldboete.
5.4 Het burgerlijk/civiel/privaat recht
Bevat de juridische betrekkingen tussen personen onderling, het is geregeld in het Burgerlijk
Wetboek (BW).
Het materiële privaatrecht kun je onderscheiden tot regels betreffende de persoon en regels
betreffende het vermogen van een persoon.
Regels betreffende de persoon kennen twee gebieden:
1. personen- en familierecht. Hier worden alle persoonlijke betrekkingen binnen en buiten het
gezin geregeld, zoals recht op naam, nationaliteit, huwelijk.
2. Rechtspersonenrecht. Het gaat om een vereniging, stichting, besloten of naamloze
vennootschap. BV en NV’s worden privaatrechelijke rechtspersonen genoemd.
Overheidsinstellingen die deelnemen aan het rechtsverkeer zijn meestal ook de
publiekrechtelijke rechtspersoon.
Het vermogensrecht is het geheel van regels over het vermogen van een persoon. Een vermogen is
de optelsom van alle rechten en verplichtingen van een persoon die op geld waardeerbaar en
overdraagbaar zijn. Dit gaat om eigendomsrechten (tv, huis, boek) en om rechten en plichten uit
overeenkomsten (koopovereenkomst, arbeidsovereenkomst).
Het Handelsrecht behoort ook tot het Burgerlijk recht.
5.5 Het arbeidsrecht en het sociaal zekerheidsrecht
Het arbeidsrecht is het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de arbeidsverhouding van
personen in loondienst. Onderwerpen zijn de arbeids- overeenkomst, omstandigheden, staking en
zeggenschap. Hierbij horen ook werknemersverzekeringen. In het collectief arbeidsrecht wordt de
rechtspositie geregeld van groepen werkgevers en werknemers in het sociaal overleg.
6. PUBLIEKRECHT EN PRIVAATRECHT
Publiekrecht bestaat uit het staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht en volkenrecht en regels over de
inrichting van de staat, bevoegdheden van organen en uitvoering van de overheid opgedragen taken.
Privaatrecht bestaat uitbetrekkingen tussen personen
PUBLIEKRECHT PRIVAATRECHT
Algemeen belang als centraal Belang van individuele burger centraal
Rechtsverhoudingen tussen Staat en individu Rechtsverhoudingen individuen onderling
Verticale verhouding (overheid & onderdaan) Horizontale verhouding (gelijkwaardige personen)
, 7. ANDERE INDELINGEN VAN HET RECHT
Klassieke indeling: publiek – privaat
Specialismen: economisch recht – jeugdrecht – luchtrecht – milieurecht
Geschreven recht (wetten en verdragen) – ongeschreven recht (gewoonterecht,
rechtspraak en jurisprudentie)
2.Recht en staat (p23/56)
I. VERDELING VAN DE OVERHEIDSMACHT: DE TRIAS POLITICA
Trias politica van Montesquieu gaat als volgt. Om de gevaren van machtsconcentratie (alle
staatsmacht in 1 hand) en machtsmisbruik te voorkomen wordt de staatsmacht onderscheiden in
verschillende taken van de Staat die worden verdeeld over verschillende organen. Elk orgaan is
bevoegd om een nauwkeurig begrensd gedeelte van de staatsmacht uit te oefenen. Trias politica
wordt ook wel aangehaald als: ‘de leer van de machtenscheiding’.
Onder macht verstaan we een bevoegdheid die aan een orgaan is toebedeeld.
De leer van de machtenscheiding komt op het volgende neer:
1. De staatsmacht wordt verdeeld in drie machten: wetgevend, uitvoerend en rechtsprekend.
De wetgevende macht betreft het stellen van algemene, voor iedereen gelijk geldende
regels. De uitvoerende/bestuurlijke macht betreft het uitvoeren van overheidstaken die in de
algemene regels zijn vastgelegd. De rechtsprekende macht betreft het uitoefenen van
beslechting van geschillen over de juiste toepassing van het recht.
2. De drie overheidstaken (wetgeving, bestuur, rechtspraak) worden door drie afzonderlijke
organen uitgeoefend.
3. Elk orgaan wordt belast met niet meer dan zijn eigen taak. Zo is er ook een scheiding in
personen, je mag niet in verschillende organen zitten als persoon.
Trias politica is echter niet genoeg, er kan tiranniek ontstaan binnen de organen. Dit wordt
bestreden met de checks and balances. Bij checks gaat het om het houden van toezicht van het ene
orgaan op het andere, terwijl bij balances is bedoeld dat er tussen de staatsorganen onderling een
machtsevenwicht is waarbij bevoegdheden gelijkelijk worden gedeeld.
Wetgevende macht: wordt toevertrouwd aan een afspiegeling van het volk.
Rechtsprekende macht: wordt toevertrouwd aan onafhankelijke onafzetbare leden van het orgaan,
waarbij de rechter niks meer mag dan het precies toepassen van de wet. Hierbij hoort het legisme:
het gehele positieve recht wordt uitsluitend door de wetgever geschapen, de wet is dan de enige
rechtsbron. Oftewel: al het recht moet in de wet worden vastgelegd.
Zoveel mogelijk recht in de wet opnemen is codificeren, dit is de codificatiegedachte: het recht moet
op systematische wijze in wetboeken worden opgenomen.