Het gebruik van medicamenteuze en recreatieve drugs, ondanks de verslavingsrisico’s
Aantal woorden: 966
, De afgelopen jaren is er een lichte toename in drugsgebruik onder de Nederlandse
bevolking. In 2019 gebruikte 7,1% van de Nederlanders cannabis. Dit in vergelijking tot 2016
waarin 6,6 % cannabis gebruikte. Ook bij andere drugs, zoals ecstasy en cocaïne, is deze
lichte toename te zien. In 2019 gebruikte 4,4% van de Nederlanders deze middelen, terwijl dit
in 2016 nog maar 4% was (CBS 2017, 2020). De bovengenoemde drugs zijn voorbeelden van
recreatieve drugs. Naast recreatieve drugs bestaan er ook medicamenteuze drugs, zoals
fentanyl. Bij het gebruik van zowel recreatieve als medicamenteuze drugs, bestaat het risico
op verslaving. Verslaving kan leiden tot maatschappelijke problemen zoals overlast en
verkeersongevallen (Goosens, 2012). Het is daarom belangrijk om inzicht te krijgen in de
vraag: waarom worden medicamenteuze en recreatieve drugs gebruikt, ondanks het risico op
verslaving?
Allereerst is het van belang om te begrijpen wat verslaving inhoudt. Er is sprake van
een verslaving als de gebruiker afhankelijk is geworden van een middel. Het lukt de gebruiker
niet om te stoppen, ondanks de schadelijke werking (Kerssemakers, Van Meerten, Noorlander
& Vervaeke, 2008). Een kenmerk van verslaving zijn cravings. Bij een craving ervaart de
gebruiker een blijvende zoektocht naar het middel. De nucleus accumbens (NA), een gebied
in de hersenen, speelt een rol in de ontwikkeling van een verslaving. De NA zorgt voor afgifte
van dopamine, die verantwoordelijk is voor het beloningseffect. Bij herhaaldelijk
drugsgebruik wordt de NA minder gevoelig, wat ervoor zorgt dat plezierige effecten, zoals
genot, minder snel worden behaald. Er is meer stimulatie nodig om hetzelfde effect te ervaren.
Dit wordt tolerantie genoemd (Cacioppo, Kalat & Freberg, 2018).
Om te begrijpen hoe drugs tot verslaving kunnen leiden, is het van belang om te
begrijpen hoe de mechanismen in de hersenen werken. Een synaps bestaat uit een
presynaptisch neuron, dat synaptische transmissie aflevert en een postsynaptisch neuron, die
synaptische transmissie ontvangt. Zoals weergegeven in figuur 1, staan de presynaptische en
, postsynaptische neuronen met elkaar in verbinding door de synaptische spleet. Bij een
synaptische transmissie gaat de actiepotentiaal over het axon van het presynaptisch neuron
naar het axonuiteinde. Hierdoor stroomt calcium de cel in. Dit zorgt ervoor dat blaasjes,
gevuld met neurotransmitters, versmelten met het membraan. Neurotransmitters zijn stoffen
die effect hebben op andere neuronen. Door de versmelting met het membraan, komen de
neurotransmitters in de synaptische spleet terecht. Vervolgens kan neurotransmissie twee
effecten hebben: excitatie of inhibitie. Bij excitatie hecht de neurotransmitter zich aan een
receptor en zorgt dat de ion-kanalen opengaan. Dit leidt tot depolarisatie, waardoor de kans op
een nieuw actiepotentiaal groter is. Ook bij inhibitie hecht de neurotransmitter zich aan een
receptor, alleen blijven de ion-kanalen gesloten. Dit zorgt voor een verminderde kans op een
actiepotentiaal (Cacioppo et al. 2018).
Figuur 1. Schematische weergave van de pre- en postsynaptische neuron (Loeffen, 2012).
Drugs kunnen invloed hebben op deze synaptische transmissie. Zo zijn er drugs die
neurotransmitters imiteren of versterken, dit worden agonisten genoemd. Daarnaast bestaan er
antagonisten, deze remmen of blokkeren neurotransmitters. Een voorbeeld van een agonist is
cocaïne. Cocaïne is een recreatieve drug die zorgt dat de heropname van dopamine wordt
geblokkeerd. Door de blokkade blijft er meer dopamine achter in de synaptische spleet,