Samenvatting Leren en Cognitie
Hele boek (exclusief hoofdstuk 2)
Inclusief collegemateriaal, aanvullend materiaal en
ondersteunende afbeeldingen/schema’s
1
,Hoofdstuk 1 – Learning: definitie, principes en theorieën
Defining learning = een lange-termijn verandering in mentale representaties of associaties als gevolg
van ervaring
- Passief
- Actief (mentaal vs fysiek)
We weten pas of leren heeft plaatsgevonden na verandering van gedrag:
- Nieuw gedrag vertonen
- Veranderingen in de frequentie van het gedrag
- Veranderingen in de snelheid van het gedrag
- Veranderingen in intensiteit gedrag
- Veranderingen complexiteit gedrag
- Anders reageren op een willekeurige stimulus
Types of learning research:
Psychologen kunnen de aard van het leren het best bespreken door het objectief en systematisch te
bestuderen door middel van onderzoek:
- Basic research: in gecontroleerde situaties
- Applied research: ‘real world’ tasks and settings
- Quantitative: nummers en metingen
- Qualitative
Learning principles and theories:
Principes identificeren bepaalde factoren die van invloed zijn op het leren en beschrijven de
specifieke effecten die deze factoren hebben
§ Zijn het nuttigst als ze in veel verschillende studies toegepast kunnen worden
§ Wanneer principes door de tijd heen blijven bestaan, wordt het een wet
Theorieën geven uitleg over de onderliggende mechanismen bij leren
How theories of learning have evolved over time
- 1800: structuralism (Wundt) vs functionalism (John Dewey’s)
o Weakness: het ontbrak aan precieze, zorgvuldige, gedefinieerde
onderzoeksmethodologie (introspection)
- 1900: kritiek introspectie, verlangen wetenschappelijke basis.
o Objectief meten stimuli en respons: begin behaviorisme
- 1940: social learning theory: focust op hoe mensen leren door te observeren (modeling)
o Gestalt psychologie – Vygotsky
- Cognitieve psychologie (cognitivisme) à social cognitive theory
- Sociocultural theory à contextual theories
- Cognitive neuroscience
2
,Hoofdstuk 3 – Behaviorisme
Belangrijke personen:
- Watson: stichter van behaviorisme (Manifest 1913)
- Pavlov: klassiek conditionering
- Skinner: operant conditionering
- Thorndikke: law of effect
- Bandura: transitie van behaviorisme naar cognitivisme
Belangrijke termen behaviorisme:
- Equipotentiality: Leren van mensen en dieren grofweg hetzelfde
- Objectivity: stimulus à response relatie (S-R psychology)
- Mentale processen à Black box
o Maar zie neo-behaviorisme S-O-R = stimulus, organism, response
(social learning theory)
- Wat is leren?
o Verandering in gedrag
o Betere term: conditioneren
- Blank slate, tabula rasa
- Parsimony (spaarzaamheid): ‘de simpelste theorie is de beste’
Klassiek conditioneren (pavlov)
- Klassiek = passief leren – nieuwe associaties/verbanden
- Operant = actief leren – nieuw gedrag door middel van reinforcement
Klassiek conditionering kan ‘verklaren’ dat:
- Mensen bepaalde (soms niet altijd logische) angsten en fobieën hebben
- Mensen bepaalde attitude hebben (lekker, vies, aardig-stom)
2 factoren die van belang zijn bij de neutraliteit van de stimulus:
1. Contiguity (nabijheid): Cs moet vlak voor ucS gepresenteerd worden. Er moet een soort
aansluiting/tijdsbeloop zijn
2. Contingency (afhankelijkheid): cS presenteren wanneer kans op ucS groot is
3
, - Klassieke conditionering: leeronderzoek naar reflexmatige responsen, waarbij een neutrale
stimulus leidt tot een reflexmatige respons. Vb. Voedsel zien > speeksel. Bel > voedsel >
speeksel. Bel > speeksel.
- Ongeconditioneerde respons (OR): een reflex op een specifieke stimulus. Vb. licht > pupil
vernauwd. Ongeconditioneerde stimulus (OS): een stimulus, die een (ongeconditioneerde,
niet aangeleerde) reflex oproept.
- Neutrale stimulus (NS): een stimulus, die geen specifieke respons oproept, maar alleen de
aandacht trekt. Na conditionering wordt dit een GS.
Vb. Eerst was de bel een neutrale stimulus, pas toen de hond de bel met voedsel in verband
bracht, werd het een geconditioneerde stimulus.
- Geconditioneerde stimulus (GS): een stimulus, die na herhaalde koppeling aan een
ongeconditioneerde stimulus uiteindelijk een geconditioneerde respons oproept.
Vb. [bel (NS)> voedsel (OS)> speeksel (OR)] wordt [bel (GS) > speeksel (GR)].
- Geconditioneerde respons (GR): een respons op een voorheen neutrale stimulus, die door
herhaalde koppeling aan een ongeconditioneerde stimulus een geconditioneerde stimulus is
geworden.
N.B. De GS moet een betrouwbare voorspeller zijn. Met de klassieke conditionering leert het
individu te anticiperen op gebeurtenissen in de omgeving. Dit is belangrijk op talrijke
gebieden. Vb. geuren > voedsel, in films geluiden > spanning
Klassieke conditioneringsverschijnselen (fenomenen):
- Uitdoving (extinction): Het uitblijven van de respons, wanneer de GS herhaaldelijk zonder OS
is aangeboden.
- Spontaan herstel (spontaneous recovery): een GR treedt opnieuw op, wanneer enige tijd na
de uitdovingstraining de GS opnieuw wordt aangeboden. Kennelijk vergeten we nooit echt
wat we leren, maar wordt het naar de achtergrond verdreven
- Generalisatie: wanneer mensen op een andere stimuli op dezelfde manier reageren
- Stimulus discrimination: na training selectief reageren op de GS, maar niet meer op een
overeenkomstige GS. Het organisme heeft geleerd onderscheid te maken tussen twee stimuli.
Zonder training is het organisme geneigd tot generalisatie.
- Higer-Order conditioning (tussenstap): er worden 2 stimuli vlak achter elkaar getoond
waardoor de 2e stimuli ook dezelfde respons geeft (bel en licht tegelijkertijd)
Counterconditioning: een negatieve associatie kan omgezet worden in iets positiefs
4