Samenvatting van alle vakken
periode 3 jaar 1
geschreven door:
ambervanosch
De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Op Stuvia vind je het grootste aanbod aan samenvattingen en collegeaantekeningen. De
documenten zijn geschreven door jouw medestudenten, specifiek voor jouw opleiding!
www.stuvia.com
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Samenvattingen van de vakken psychologie,
orthopedagogiek en filosofie
Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 8
De peuter- en kleutertijd is een periode van het ontdekken en verkennen van de directe
fysieke en sociale omgeving.
De hersenen maken een grote groei door en hierdoor ook de zintuigen. Kleuters zien in een
tekening die op is gebouwd uit verschillende figuren alleen de afzonderlijke delen. Pas vanaf
een jaar of 7-8 zullen ze het geheel en de afzonderlijke delen kunnen zien. Dit heet
perceptuele schematisering.
Tekeningen van peuters en kleuters in stadia:
- Krabbelstadium. Lijnen en strepen
- Vormstadium. Vormen, plusjes, kruisjes
- Ontwerpstadium.
- Picturale stadium. Herkenbare objecten
Beheersing van de sluitspieren (zindelijk worden) is afhankelijk van de neurologische
ontwikkeling van kinderen.
Hoofdstuk 9
Piaget
Peuters en kleuters zitten in het preoperationele stadium, dat duurt van ongeveer twee tot
zeven jaar. In dit stadium van Piaget groeit het gebruik van symbolisch denken, ontstaat het
vermogen om te redeneren en neemt het gebruik van begrippen toe. Symboolgebruik: het
vermogen om een mentaal symbool, een woord of een object te gebruiken om iets wat niet
fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen.
- Centratie. Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één aspect van
een stimulus te concentreren. Het visuele beeld domineert hun denken. Ze baseren
hun antwoord niet op hun begrip van hoeveelheden, maar richten zich op de uiterlijke
verschijning.
- Gebrek aan conservatie. Conservatie is het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is
aan de opstelling en de uiterlijke verschijningsvorm van objecten. Kinderen kunnen
niet begrijpen dat een verandering in één dimensie (bijv. verschijning) niet
noodzakelijkerwijs betekent dat andere dimensies (bijv. kwantiteit) ook veranderd zijn.
- Onvolledig begrip van transformatie. Transformatie is het proces waarbij de ene
toestand verandert in de andere. Kinderen zijn niet in staat om zich de transformaties
van een object voor de geest te halen of te herinneren. Tussenstadia van een
transformatie zien ze niet, alleen het eindproduct.
- Egocentrisme. Het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen. Kinderen
begrijpen niet dat anderen dingen op een andere manier zien dan zijzelf. Ze zijn zich
er niet van bewust dat hun gedrag reacties en responsen bij anderen oproept. Ze
denken dat anderen hetzelfde perspectief hebben als zij
- Intuïtief denken ontwikkelt zich. Kleuters redenen primitief en verwerven kennis over
de wereld. Ze hebben verklaringen voor alles wat ze waarnemen. Nieuwsgierigheid
bereikt een hoogtepunt.
- Later in dit stadium: functionaliteit. Acties, gebeurtenissen en resultaten zijn volgens
vaste patronen aan elkaar gerelateerd. Bijv. als je harder trapt, gaat je fiets sneller
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
- Later in dit stadium: identiteit bewustwording. Bepaalde dingen blijven hetzelfde,
ongeacht veranderingen in vorm, omvang en uiterlijk.
Informatieverwerkingstheorie
Volgens de informatieverwerkingstheorie zijn de cognitieve veranderingen die tijdens de
peuter- en kleutertijd plaatsvinden, te vergelijken met een computerprogramma dat steeds
complexer wordt doordat een programmeur het op basis van ervaringen wijzigt. Deze theorie
richt zich op veranderingen in de mentale programma’s die kinderen gebruiken om
problemen te benaderen.
Peuters en kleuters hebben een groter begrip van getallen dan Piaget dacht.
Voor ons derde jaar is ons autobiografisch geheugen (de herinnering van specifieke
gebeurtenissen uit je eigen leven) niet echt nauwkeurig. Daarna neemt de nauwkeurigheid in
de peuter- en kleutertijd langzaam toe.
Volgens de informatieverwerkingstheorie zijn het de kwantitatieve verbeteringen (verder
ontwikkelen van wat in aanleg al aanwezig is) die verantwoordelijk zijn voor onze cognitieve
ontwikkeling en niet zoals Piaget zei de kwalitatieve verbeteringen (stadia met nieuwe
mogelijkheden)
Vygotsky
Vyotsky zag cognitieve ontwikkeling als een resultaat van sociale interacties waarin kinderen
leren door geleide participatie. In plaats van zich te richten op individuele prestaties zoals
anderen en Piaget doen, richt Vy zich op sociale aspecten van leren en ontwikkelen.
Vy zag kinderen als leerlingen die cognitieve strategieën en andere vaardigheden aanleren
van volwassen mentors en leeftijdgenoten. De aard van deze samenwerking wordt
grotendeels bepaald door culturele en maatschappelijke factoren. Peuters gebruiken
anderen om de wereld beter te leren begrijpen.
De cognitieve ontwikkeling van kinderen is afhankelijk van interactie met anderen. De
cognitieve vaardigheden van kinderen verbeteren doordat zij worden blootgesteld aan
informatie die binnen hun zone van naaste ontwikkeling ligt. De zone van naaste
ontwikkeling is het niveau waarop een kind een taak bijna onafhankelijk kan uitvoeren,
maar deze kan voltooien met de hulp van een competenter persoon. De hulp die anderen
bieden wordt ook wel scaffolding genoemd.
Fast mapping: het proces waarbij nieuwe woorden al na een korte kennismaking aan hun
betekenis worden gekoppeld
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Kleuters hebben egocentrisch taalgebruik. Ze spreken taal die niet bedoeld is voor
anderen (praten tegen zichzelf).
Hoofdstuk 10
Volgens Erikson doorloopt elk mens acht verschillende stadia, waarin steeds een bepaalde
crisis of conflict moet worden opgelost. Aan het begin van de peuter en kleutertijd verlaten
kinderen het stadium van autonomie-versus-schaamte-en-twijfel. Dit stadium duurt van
achttien maanden tot drie jaar. Als hun ouders vrijheid en verkenning stimuleren, worden
kinderen onafhankelijker en autonomer, maar als ze beperkt en overmatig beschermd
worden, ervaren ze schaamte en gaan ze aan zichzelf twijfelen.
Het grootste deel van de peuter en kleutertijd bevinden kinderen zich in het stadium van
initiatief-versus-schuldgevoel. Dit stadium duurt van drie jaar tot zes jaar. In deze periode
verandert de manier waarop kinderen zichzelf zien. Ze krijgen te maken met conflicten
tussen het velrangen om onafhankelijk van hun ouders te opereren en het schuldgevoel dat
voortvloeit uit de onbedoelde consequenties van hun acties. Ouders die positief reageren op
deze overgang naar onafhankelijkheid kunnen hun kinderen helpen de negatieve gevoelens
die kenmerkend zijn voor deze periode het hoofd te bieden. Ouders die pogingen van hun
kinderen om onafhankelijker te worden dwarsbomen, zullen bij hun kinderen daarentegen
een schuldgevoel bevorderen dat hun hele leven blijft bestaan en ook invloed heeft op hun
zelfbeeld.
Volgens Freud valt een deel van de peuter en kleutertijd samen met de fallische fase,
waarbij een kind vooral plezier ontleent aan zijn genitale seksualiteit. Freud meende dat het
einde van de fallische fase wordt gekenmerkt door een belangrijk keerpunt in de
ontwikkeling: het oedipuscomplex. Dit treedt rond de leeftijd van vijf jaar op en kinderen
willen dan zoveel mogelijk op hun vader/moeder lijken (naar geslacht) om de liefde van hen
vader/moeder te winnen (naar geslacht). Bij mannen heet dit castratieangst en bij vrouwen
elektracomplex.
Opvoedingsstijlen
- Autoritair. Streng en vaak straffen. Strikte gehoorzaamheid. Regels
- Permissief. Weinig eisen en weinig grenzen.
- Autoritatief. Consequent en hanteren duidelijk regels. Streng maar ook liefdevol en
ondersteunend. Uitleggen waarom iets niet mag.
- Onverschillig/laissez-faire. Geen belangstelling voor kinderen. Emotioneel
afstandelijk.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Piagets visie op morele ontwikkeling
Het eerste stadium is een globale vorm van moreel denken: moreel realisme/heteronome
moraliteit. In dit stadium (4-7 jaar), beschouwen kinderen regels als vast en onveranderlijk.
Ze gaan ervanuit dat er maar één manier is om te spelen. Ieder heeft zijn eigen regels,
omdat ze deze vaak nog niet begrijpen. Iedereen is een winnaar. Ze houden geen rekening
met intentie. Immanente rechtvaardigheid: het idee dat regels die overtreden worden direct
bestraft dienen te worden.
Dit stadium word opgevolgd door beginnende coöperatie en autonome coöperatie. In het
beginnende coöperatie stadium (7-10 jaar) worden de spellen van kinderen socialer. Ze
leren de regels en spelen hiernaar.
Pas in het stadium van autonome coöperatie (10) worden kinderen zich er volledig van
bewust dat formele spelregels gewijzigd kunnen worden als de mensen die het spel willen
spelen het daarmee eens zijn.
Sociale leertheorie en morele ontwikkeling (aangeleerd nurture)
Leren treedt op wanneer er direct prosociaal gedrag vertond en vervolgens bekrachtigd
word. Ook leren kinderen moreel gedrag door het gedrag van anderen (modellen) te
observeren. Modeling zorgt ervoor dat kinderen algemenere regels en principes gaan
ontwikkelen via een proces dat abstract modeling heet. Als kinderen een bepaalde situatie
waarin een model wordt beloond voor moreel gewenst gedrag vaker hebben gezien, gaan ze
daar de algemene principes van moreel gedrag uit afleiden.
Emotionele zelfregulatie: kinderen zijn in staat om de aard en de intensiteit van emoties
aan te passen.
Instrumentele agressie: agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet
doel te bereiken, zoals spelen met een speeltje waarmee een ander kind net speelt.
(jongens)
Relationele agressie: niet-fysieke agressie die bedoeld is om een ander psychisch te
kwetsen. Bijvoorbeeld schelden, negeren of kwetsende dingen zeggen die de ontvanger een
slecht gevoel geven (meisjes)
Hoofdstuk 11
De schooltijd loopt van zes tot 12 jaar. Hierin bereiken de fysieke, cognitieve en sociale
vaardigheden een hoogtepunt.
Het lichaam staat in de schooltijd niet stil, maar het groeit langzamer als in de peuter- en
kleutertijd.
De voeding die kinderen binnenkrijgen heeft grote invloed op veel aspecten van hun gedrag.
Het stimuleert de groei van sterke botten, de ontwikkeling van een gezond gebit en betere
prestaties op cognitief gebied.
Eén belangrijke verbetering op het gebied van de grove motoriek in de schooltijd, is de
spiercoördinatie.
Hoofdstuk 12
Het concreet-operationele stadium van Piaget vindt plaats tussen het zevende en
twaalfde jaar (schooltijd). Dit stadium wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik
van logica. Kinderen die concreet-operationeel kunnen denken, kunnen logische operaties
toepassen op concrete problemen. Kinderen gebruiken cognitieve en logische processen om
te antwoorden en kijken niet alleen meer naar uiterlijke verschijning. Hierdoor lossen ze
zonder moeite conservatieproblemen op. Ook zijn ze minder egocentrisch en kunnen ze
rekening houden met verschillende aspecten van een situatie: decentreren.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.