Samenvatting International Finance & Economics 2 (IFE2)
Hoofdstuk 1 t/m 4 (herhaling)
De zes onderdelen van het financiële systeem:
1. Geld: ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid.
2. Financiële instrumenten: aandelen, obligaties, leningen, verzekeringen, derivaten.
3. Financiële markten: de geldmarkt, de valutamarkt, de kapitaalmarkt.
4. Financiële instituties: banken, verzekeraars, pensioenfondsen,
participatiemaatschappijen.
5. Regelgevende institutie: autoriteit financiële markten (AFM).
6. Centrale banken: Europese Centrale Bank (ECB), Federal Reserve bank (FED) in de
VS.
De vijf basisprincipes van geld en bankieren:
1. Tijd kost geld
- Tijd beïnvloedt de waarde van financiële instrumenten.
- Rente wordt betaald om de uitleners te compenseren voor de tijd dat de leners
hun geld hebben.
- Nominale rente = reële rente + verwachte inflatie
Present Value; contante waarde is:
K= beginkapitaal (contante
waarde)
En= eindwaarde na n perioden
i= interestpercentage per
periode
n= aantal perioden
Price bond = koers van een obligatie
= Contante waarde jaarlijks te ontvangen rentebedrag + contante waarde nominale waarde
Face value nominale waarde, asked yield geëist rendement, coupon payment
jaarlijks te ontvangen rentebedrag, PV(present value) NCW (Netto Contante Waarde).
Dus: de beurskoers van een obligatie = de NCW van de in de toekomst te ontvangen
kasstromen, dwz de NCW van de te ontvangen renteontvangsten gedurende de resterende
looptijd van de obligatie en de NCW van de aflossing.
2. Risico vereist compensatie
- In een wereld van onzekerheid accepteren individuen alleen risico's als ze worden
gecompenseerd.
- Hoe hoger het risico, hoe groter de betaling. Langlopende obligaties zijn
gevoeliger voor renterisico's en hebben een hogere opbrengst.
- Er wordt onderscheid gemaakt tussen risk free return en risk premium
(risicopremie).
- Risk free return is het rendement dat een belegger loopt op een risicoloze
belegging bijvoorbeeld op een kortlopende Nederlandse staatsobligatie.
- Op een bedrijfsobligatie is het geëist rendement hoger, omdat niet zeker is of het
bedrijf aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen (debiteurenrisico).
- Daarnaast willen beleggers ook vergoeding voor het risico op inflatie.
, 3. Informatie is de basis voor beslissingen
- Hoe belangrijker de beslissing, hoe meer informatie we verzamelen.
- Het verzamelen en verwerken van informatie vormt de basis van het financiële
systeem.
4. Markten bepalen prijzen en wijzen middelen toe
- Markten zijn de kern van het economische systeem.
- Markten kanaliseren middelen en minimaliseren de kosten voor het verzamelen
van informatie en het uitvoeren van transacties.
5. Stabiliteit verbetert de welvaart
- Een stabiele economie vermindert risico’s en verbetert ieders welvaart.
- Een stabiele economie groeit sneller dan een instabiele.
- Een van de belangrijkste rollen van centrale banken is het stabiliseren van de
economie.
Financiële instrumenten
‘De schriftelijke wettelijke verplichting van een partij om op een later tijdstip, onder
bepaalde voorwaarden, iets van waarde, meestal geld, aan een andere partij over te
dragen.’
Drie functies van financiële instrumenten:
1. Financiële instrumenten fungeren als waard opslag (zoals geld).
- Financiële instrumenten kunnen worden gebruikt om koopkracht naar de
toekomst over te dragen (beleggen t.b.v. pensioen).
2. Financiële instrumenten maken de overdracht van risico mogelijk (in tegenstelling tot
geld).
- Met futures en verzekeringscontracten kan de ene persoon het risico op de
andere overdragen.
3. Financiële instrumenten fungeren als betaalmiddel (zoals geld).
- Werknemers nemen aandelenopties als betaling voor hun werk (met name
directeuren).
Twee soorten financiële instrumenten:
1. Underlying instruments/onderliggende instrumenten worden door spaarders/
geldgevers gebruikt om middelen rechtstreeks aan beleggers/kredietnemers over te
dragen.
- Dit verbetert de efficiënte toewijzing van middelen.
- Voorbeelden: aandelen en obligaties
2. Derivative instruments/afgeleide instrumenten zijn die waarbij hun waarde en
uitbetalingen worden "afgeleid" van het gedrag van de onderliggende instrumenten.
- Voorbeelden zijn futures, opties en swaps.
- Het primaire gebruik is om risico te verschuiven tussen investeerders
De geldhoeveelheid: M1
- Geldhoeveelheid de primaire liquiditeiten (chartaal en giraal geld) in handen van
het publiek. Internationale symbool hiervoor is M1.
- Met chartaal en giraal geld kunnen bestedingen worden gefinancierd.
Binnenlandse liquiditeitenmassa: M3
- Secundaire liquiditeitenmassa (M2) de vorderingen van het publiek op de
monetaire financiële instellingen die op korte termijn, massaal en zonder koersverlies
kunnen worden omgezet in geld.
- Het gaat hierbij om direct opeisbare spaartegoeden en termijndeposito’s.
- M3 de som van de primaire en de secundaire liquiditeitenmassa.
, Hoofdstuk 5 understanding risk
Definiëren van risico’s
Risico is een maatstaf voor de onzekerheid over de toekomstige uitbetaling van een
investering, beoordeeld over een bepaalde tijdshorizon en ten opzichte van een
benchmark/criterium.
1. Risico is een maatstaf die kan worden gekwantificeerd.
- Hoe risicovoller de investering, hoe minder wenselijk en hoe lager de prijs.
2. Risico ontstaat door onzekerheid over de toekomst.
- We weten niet welke van de vele mogelijke uitkomsten in de toekomst zullen
volgen.
3. Risico heeft te maken met de toekomstige uitbetaling van een investering.
- We moeten ons alle mogelijke uitbetalingen en de waarschijnlijkheid van elk
voorstellen.
4. Risico's moeten over een bepaalde tijdshorizon worden beoordeeld.
- Over het algemeen is het risico over kortere perioden lager.
5. De definitie van risico verwijst naar een investering of een groep investeringen.
- Investeringen zeer breed beschreven.
6. Het risico moet worden gemeten ten opzichte van een bepaalde benchmark - niet
afzonderlijk.
- Bijv. risico op een staatsobligatie is lager dan het risico op een bedrijfsobligatie.
Meten van risico’s
De waarschijnlijkheidstheorie stelt dat het overwegen van onzekerheid vereist:
Opsomming van alle mogelijke uitkomsten.
De kans uitzoeken dat ze allemaal voorkomen.
Waarschijnlijkheid/probability is een maatstaf voor de waarschijnlijkheid dat een
gebeurtenis zal plaatsvinden.
- Het is altijd tussen nul en één.
Verwachte waarde/ expected value
- De investeringen komen uit alle mogelijke waarden terug.
Een investering van $ 1000 levert met een
waarschijnlijkheid van 50% $ 700, of met een
waarschijnlijkheid van 50% $1400 op.
De verwachte waarde van deze investering is
dan 0,5 x 700 + 0,5 x 1400 = $1050
Door de spreiding te meten, kunnen we het risico meten. We moeten berekenen:
- De variantie van beide investeringen.
Het gemiddelde van de kwadratische afwijkingen van de mogelijke uitkomsten
van hun verwachte waarde, gewogen naar hun waarschijnlijkheden.
1. Bereken de verwachte waarde van de investering/belegging (op basis van de
mogelijke uitkomsten in specifieke de situaties).
2. Verminder de verwachte waarde van de uitkomst in ieder van de mogelijke
situaties en kwadrateer dit.
3. Vermenigvuldig ieder resultaat met de kans op de gegeven situatie.
4. Tel alle resultaten bij elkaar op.
- De standaarddeviatie van beide investeringen.
= de wortel uit de variantie
Twee typen risico:
Idiosyncratisch risico (uniek risico) =
- Uniek voor een bedrijf: slecht management leidt tot slechte resultaten en lagere
aandelenkoersen.