Samenvatting vak: Inleiding in de onderwijswetenschappen
Samenvatting probleem 1: Functies van het onderwijs
L1: Wat is de functie van het onderwijs?
Volgens Emile Dirkheim is onderwijs:
• Geïnstitutionaliseerde socialisatie: er zit een georganiseerde structuur in het overbrengen
van normen en waarden. Deze socialisatie komt voor in instellingen en is gebonden aan
wetten en regels.
• Geprofessionaliseerde socialisatie: in het onderwijs moeten de daartoe opgeleide mensen
het overbrengen van normen en waarden in goede banen leiden. (leraren)
Hoofdfuncties van het onderwijs:
• Kwalificatie: het leert kinderen kennis, vaardigheden en houdingen waarmee ze zich later
een positie kunnen verwerven in de samenleving en waardoor ze meerdere sociale rollen
kunnen vervullen.
o Technisch-instrumentele kwalificaties: hebben betrekking op de vakinhoudelijke
kennis en vaardigheden die vereist zijn voor het uitoefenen van een beroep.
o Sociaal-normatieve kwalificaties: hebben betrekking op vaardigheden, normen en
gewoonten die van belang zijn voor een effectieve omgang met anderen in het
arbeidsbestel.
➔ Het afleveren van goed opgeleide deelnemers aan de arbeidsmarkt.
• Integratie (socialisatiefunctie): heeft betrekking op het aanleren van de kennis,
vaardigheden, waarden, normen en attitudes die horen bij burgerschap.
Burgerschapsvorming in 3 niveaus:
o Schoolburgerschap: de school als gemeenschap.
o Maatschappelijk burgerschap: de plaatselijke gemeenschap.
o Staatsburgerschap: de politieke gemeenschap.
Elke school is verantwoordelijk voor het ontstaan van een positief schoolklimaat, waardoor
er weinig behoefte ontstaat aan / weinig ruimte is voor asociaal gedrag en negatieve
groepsvorming.
• Differentiatie (selectiefunctie):leerlingen worden voorbereid op uiteenlopende posities in de
samenleving. De school functioneert als een ‘sorteermachine’ die verschillende categorieën
leerlingen toewijst aan posities in de samenleving. Op verschillende momenten tijdens de
schoolloopbaan worden leerlingen geselecteerd voor de volgende fase in het onderwijs.
- Allocatiefunctie: De rol die het onderwijs vervult als intermediair tussen gezin en
samenleving. Gelijke kansen voor iedereen stimuleren.
Pedagogische functie van het onderwijs: een combinatie van aandacht voor het ontwikkelen van
waarden, het ontwikkelen van vaardigenheden voor waardecommunicatie, en participatie in de
schoolcultuur. Scholen hebben een voorbeeldfunctie.
Problemen met de kwalificatiefunctie:
• Ontbreken algemene basiskennis: in alle onderwijssectoren een niveauverlies voor de
vakgebieden Nederlands en Wiskunde.
• Voortijdig schoolverlaters
• Motivatieproblemen: Ook leerlingen die wel een startkwalificatie halen vinden het onderwijs
saai en weinig relevant en inspirerend.
• Oplopend lerarentekort: Met name in vakgebieden die te kampen hebben met schaarste aan
goed opgeleid onderwijspersoneel, zal de kwaliteit van het onderwijs en daarmee de
kwalificatie van leerlingen onder druk staan.
,Problemen met de socialisatiefunctie:
• Toename van het aantal leerlingen met gedragsproblemen: Het aantal zorgleerlingen neemt
in alle sectoren van het onderwijs toe.
• Belemmeringen bij het bevorderen van burgerschap: De scholen wijzen op gebrek aan tijd,
het ontbreken van geschikt lesmateriaal en onvoldoende deskundigheid van leraren.
• Kloof tussen opvoedingscultuur thuis en op school: Thuis zijn leerlingen, met name uit
gezinnen met een hogere sociaaleconomische status, doorgaans veel autonomer en hebben
ze meer keuzemogelijkheden. Op school is daarentegen vaker sprake van
eenrichtingsverkeer. Voor leerlingen levert deze kloof spanningen op en voor leerkrachten
daarmee een taakverzwaring.
Problemen met de selectiefunctie:
• Gebrekkige aansluiting met arbeidsmarkt: Sommige groepen, bijv. allochtone jongeren,
vinden met moeite een passende baan.
• Gebrekkige aansluiting tussen opleidingen: Problemen treden vooral op bij het
overgangsmoment zelf of vlak erna, bijv. de overgang van primair onderwijs naar vo of van
vmbo naar mbo.
• Vaak maken leerlingen een verkeerde keuze, omdat ze tijdens hun opleiding met te weinig
beroepen in contact zijn gekomen.
L2: Hoe is de functie van het onderwijs door de jaren heen veranderd en wat is hier de reden van?
• Na WOII: Door dreiging van de Sovjet-Unie werd het onderwijs een plek waar je je talent kon
vinden. Dit talent kon dan ingezet worden tijdens een oorlog.
• Jaren 50: Er kwam een wederopbouw van de samenleving waardoor normen en waarden
werden aangepast.
• Jaren 60:Er kwam meer aandacht voor democratisering, waardoor burgers meer inspraak en
medezeggenschap kregen. Elk individu werd dus belangrijker, ook achtergestelde groepen.
• Jaren 70: Een sterk accent op persoonlijke ontplooiing van leerlingen en op gelijke kansen
voor iedereen. Het onderwijs werd in eerste plaats gezien als middel om de kansen van
leerlingen uit relatief lage sociale milieus te verbeteren.
• Jaren 80: Steeds meer nadruk op de kwalificatiefunctie. In het bijzonder op de aansluiting van
het onderwijs op het arbeidsbestel. Het accent lag op het efficiënt overdragen van algemene
cultuurinhouden, het gericht overdragen van kennis en vaardigheden voor speciale posities
in de samenleving en het selecteren op bekwaamheden. Zodat de juiste mensen op de juiste
plaats terechtkomen. De functies van school hadden dus vooral betrekking op kwalificatie en
selectie.
➔ Veroorzaakt door: economische recessie.
• Jaren 90: Toenemend belang voor socialisatiefunctie.
➔ Veroorzaakt door: toenemende individualisering, de toename van etnisch-culturele
diversiteit, bedreigingen van de democratie vanuit religieus- en rechtsextremistische
groepen.
• 2010:
o Versterken van de kenniseconomie: Het onderwijs zal moeten bijdragen aan een
verhoging van de productiviteit, door middel van excellentie (stimuleren van toptalent)
en innovatie.
o Vergroten van de sociale cohesie: Het gaat niet alleen om het voorkomen van voortijdige
schooluitval en het verminderen van achterstanden, maar ook om een grotere sociale en
opvoedende rol voor het onderwijs en een sterke rol voor de integratiefunctie van de
school. Ook is burgerschapsvorming wettelijk toegevoegd aan de socialisatiefunctie van
het onderwijs.
, • Nu: Het onderwijs is emanciperender van aard geworden. Het onderwijs is in staat om
verschillen naar sociale herkomst voor een deel weg te werken en mensen passender over
maatschappelijke posities te verdelen. De kans dat iemand door het volgen van onderwijs op
de maatschappelijke ladder stijgt, is groter dan in het verleden.
L3: Welke verschillende theorieën over het onderwijs bestaan er?
Reproductietheorie: De samenleving wordt gedomineerd door machtsverhoudingen tussen
maatschappelijke groepen (sekse, huidskleur, religie). Deze groepen zijn in een voortdurende strijd
gewikkeld om hun belangen te verdedigen. Groepen met de meeste macht zullen de inrichting van
de samenleving, inclusief het onderwijs, zodanig trachten vorm te geven dat hun belangen zoveel
mogelijk worden gediend. Machtige groepen zullen dus belang hebben bij een reproductie van de
machtsstructuur.
Machtige groepen -> proberen de toegankelijkheid van het onderwijs te beperken.
Minder machtige groepen -> strijden voor een grotere toegankelijkheid van het onderwijs.
Het onderwijs wordt dus gezien als een institutie die door de heersende klasse wordt ingericht om de
machtsongelijkheid te handhaven.
Leerlingen afkomstig uit diverse klassen van de samenleving worden opgeleid voor posities die ook al
door hun ouders worden bezet (kinderen die vmbo doen worden voorbereid op het volgen van
instructies en kinderen die vwo doen worden voorbereid op zelfstandigheid en originaliteit) . Het
onderwijs helpt mee de machtsverhouding te reproduceren.
Resistance theory: Deze theorie verklaart de ongelijkheden binnen het onderwijs. De ongelijkheden
binnen de school komen onder andere doordat de arbeidersklasse zich tegen het onderwijs keert. De
arbeidersklasse keert zich tegen het onderwijs, omdat ze denken dat ze niet hogerop kunnen komen.
Doordat de hele arbeidersklasse zich keer op keer verzet, blijven de ongelijkheden voortbestaan. Het
onderwijs is hier dus verdeeld tussen de rijken en de arbeidersklasse. Het gaat hierbij niet over geld,
maar het gaat erom dat de arbeidersklasse altijd de werkende klasse zal blijven. Hierdoor ontstaat
een verzet tegen het schoolsysteem, vooral bij achterstandswijken.
Rationele keuzetheorie: Mensen baseren hun keuzes op rationeel denken. Er zijn kosten
en beloningen die betrokken zijn bij onze interacties.
Conflicttheorie (Karl Marx / Max Weber): Deze theorie focust zich op de verschillen in prestaties
tussen leerlingen en is gebaseerd op macht en benadrukt dat er onrecht in de maatschappij is.
Onderwijsongelijkheid speelt een rol in het voortbestaan van de machtsstructuur en daarmee de
ongelijkheid.
Functional theory (Emile Durkheim): Volgens deze theorie is het onderwijs als sociale functie het
kloppend hart van de samenleving. De samenleving wordt belangrijker gevonden dan het individu.
Kennis moet aansluiten op de arbeidsmarkt. Het onderwijs moet dus inspelen op de veranderend
arbeidsmarkt. Ook is er indoctrinatie nodig. Indoctrinatie is het, eventueel onder dwang, bijbrengen
van bepaalde ideeën/opvattingen. Je leert geforceerd hoe dingen werken. Bij indoctrinatie wordt er,
in tegenstelling tot bij leren, geacht niet zelf na te denken en de ideeën/opvattingen kritiekloos over
te nemen. Indoctrinatie is het hoofdpunt van de maatschappij.
, Structurele functionele theorie (Parsons) : Parsons zegt dat school neutraal gebied is. School is de
enige plek waar je kennis opdoet en andere vaardigheden leert die je nodig zult hebben in de
bredere maatschappij van later. Ook zegt hij dat school de gelijkheid tussen leerlingen stimuleert.
Alsnog zijn er verschillen in leerresultaten door verschil in capaciteit, familie, individuele motivatie en
individuele interesses. Verschillen in leerresultaten zijn acceptabel, want ook al zijn studenten
geboren in ongelijke culturen/materiële omstandigheden, dan heeft het onderwijs alsnog de
mogelijkheid om de verschillen te wissen. Het is aan een leerling zelf om uit te maken wat hij met
kennis doet.
Modernisme: Een beweging die zich focust op een allesomvattende uitleg van sociale en
economische samenlevingen en het idee van voortdurende vooruitgang door wetenschap en
technologie. Modernisten legden de nadruk op de Verlichting met ideeën over de rede en principes
zoals gelijkheid, vrijheid, rechtvaardigheid en de overtuiging dat dergelijke principes rationeel
kunnen worden bereikt door wetenschappelijke verkenning.
Postmodernisme: Een reactie op de fouten van het modernisme.
Zes karakteriserende thema’s van postmodernisme:
• Focus op verklaringen van specifieke situaties
• Connectie tussen theorie en praktijk
• Scholen zorgen voor democratische transformaties
• Weinig betrokkenheid van vrouwen en minderheden
• Kennis wordt verworven door sociaal contact
• Dialoog aangaan over ongelijkheid
Feministische theorie: Feministische theoretici hebben de behoefte om andere stemmen in het
onderwijs te laten horen. In het bijzonder vrouwenstemmen om meer aandacht te besteden aan de
situatie van dames. Een groot deel van de geschiedenis van de theorie van de sociale wetenschappen
wordt geïnterpreteerd door mannen. Feministen zien de wereld van een ander perspectief.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
In het schooljaar 2005-2006 verlieten ruim 56000 jongeren tussen de 12 en 22 jaar het
voltijdonderwijs zonder een startkwalificatie te hebben gehaald. Dat wil zeggen zonder een diploma
op mbo 2 of havo-vwo niveau. Sinds 2007 is de kwalificatieplicht van kracht geworden. Alle jongeren
moeten tot hun 18e verjaardag een onderwijsprogramma volgen, gericht op het behalen van een
startkwalificatie.