Samenvatting Cohesie en Identiteit
Hoorcolleges
Hoorcollege 1 – Inleiding Cohesie & Identiteit
Benadering: Cohesie en identiteit in een verander(en)de wereld.
Wat is cohesie (volgens sociologen)?
De binding die mensen met elkaar ervaren binnen een samenleving/gemeenschap.
Het refereert naar het idee van samenhang (‘kleefkracht’), waarbij hoe meer cohesie, hoe meer mensen
het gevoel hebben van samenhang, solidariteit, bereidheid met en voor anderen iets te doen.
Durkheim en cohesie:
- Wat houdt de samenleving bij elkaar?
Durkheim: sociale en morele solidariteit
Durkheim stelde de vraag van cohesie vanuit het idee van sociale verandering, want Durkheim leefde
in de tijd van de Franse en industriële revolutie met grote veranderingen, zoals urbanisatie. Wat zorgt
er dan voor dat in deze nieuwe wereld de samenleving bij elkaar blijft? Dat hij niet uit elkaar spat?
-> Integratie & regulatie (hoe zeer mensen zich verbonden voelen met anderen, invloed op hoe snel
mensen zelfmoord plegen): cohesie speelt dus al rol in werk van Durkheim.
-> Division of labour in society, opkomst industrialisatie: hoe komt dat er na deze verandering nog
steeds sprake is van solidariteit?
Arbeidsdeling complexer geworden door specialisatie (bakker, groenteboer, slager, textiel etc.). De
taken die nodig zijn om te overleven, zijn nu opgedeeld. Mensen zijn dus afhankelijk van elkaar.
Durkheim (1893): ontwikkeling in vorm van de sociale cohesie
Mechanische solidariteit: Organische solidariteit:
- Simpel - Complex
-Collectief bewustzijn, traditie - Diversiteit
- Duidelijke verwachtingen/sociale posities - Wederzijdse afhankelijkheid
- Arbeidsdeling: man/vrouw en leeftijd - Arbeidsdeling specialisme
- Lijm = overeenkomsten Lijm = verschil & wederzijdse afhankelijkheid
,Cohesie belangrijk voor samenhouden samenleving, maar cohesie volgens veel sociologen ook heel
gunstig voor het individu. Zorgt ervoor dat individu toegang heeft tot allerlei voordelen, zoals werk en
gezondheidszorg (sociaal kapitaal).
Sociaal kapitaal -> Putman: als mensen zich meer betrokken voelen, zullen zij eerder geneigd zijn
sociale taken te vervullen, zoals stemmen. Giddens (2009): “fruits of organizational membership (…),
the social knowledge and connections that enable people to accomplish their goals and their
influence.”
Putman -> Mensen steeds minder lid van sociale organisaties, zoals kerk, sport, politieke partijen,
clubs, zoals bowlen. Putman ziet dat mensen meer gaan bowlen, maar mensen die in clubs zitten om
gezamenlijk te bowlen neemt af. Dit komt door: technologisering die individualiseert.
Steeds minder ties die verbinden, verschillende soorten ties:
- Bonding: sociaal kapitaal binnen een bepaalde sociale groep/categorie, integratie en solidariteit
binnen een groep.
- Bridging: overbruggen van verschillende sociale categorieën, bv. contact tussen allochtonen en
autochtonen.
- Linking: de binding die mensen ervaren met de samenleving als geheel, link tussen individu en
samenleving, bv. burgerschapsplichten.
Tot jaren ‘50 was Nederland sterk verzuilde samenleving, waarbij er heel veel sociale cohesie was
binnen de zuilen en conflict tussen de zuilen. Politici van partijen hadden wel contact met elkaar.
Polarisatie aan de basis, pacificatie aan de top. Binnen de verzuilde samenleving lag jouw identiteit al
vast bij geboorte. Identiteit was geen écht vraagstuk, maar werd dit bij het verdwijnen van de zuilen.
Wat is identiteit?
Relationeel concept (!): enerzijds wie ben ik, wie ben jij, wat bindt ons of wat scheidt ons?
Hall (1996): “identity bridges the gap between the ‘inside’ and ‘outside’ – between the personal and
the public world”
Gaat om identificatie: gelijkenissen en verschillen. Bv. Je kan je identificeren als ‘man’ of ‘vrouw’,
allebei of geen van beiden. En binnen ‘vrouw’ kun je je weer identificeren met ‘vrouwelijkheid’ of
‘mannelijkheid’. ‘Anders’ zijn wordt al snel gerelateerd aan het zijn van ‘meer’ of ‘minder’, ‘beter’ of
slechter’ dan andere sociale groepen en heeft dus grote gevolgen, ook voor vraagstukken van cohesie.
Gevormd in interactieprocessen en vormt interactieprocessen. Geven betekenis aan wie we zijn en wie
de ander is.
Bv. Sociale conflicten bijna altijd vanwege: ‘ik hoor bij deze sociale groep en jij hoort bij die sociale
groep’. Mensen zijn echt bereid te moorden op basis van identiteit en het idee dat zij beter zijn dan
anderen. Ook restricties leggen op mensen vanwege ideeën over identiteit, normaal en abnormaal.
, Twee rivaliserende filosofische benaderingen naar wat identiteit is:
- Essentialisme: wie ben ik? Waarom doe ik zoals ik doe? Waarom doen anderen wat zij doen? En
voelen zij zich zoals zij zich doen? Essentialisme beantwoordt dit soort vragen met het idee dat dit
veroorzaakt wordt door een voor culturele krachten. Identiteit is echt resultaat van pre-culturele
krachten, die meestal zouden voortkomen uit de natuur. Bv. dat vrouwen emotioneler zijn dan mannen
komt voort uit de natuur, als consequentie van biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Dit
verklaart waarom mannen ander gedrag vertonen. Maar niet elke vrouw even emotioneel? Verschillen
binnen categorie verklaart door natuurlijke oorsprong, bv. meer/minder hormonen bij vrouwen.
- Constructivisme: Identiteit is het resultaat van culturele krachten, het resulteert uit wat mensen
‘doen’. Identiteit meer uit het perspectief van handelen, door de culturele symbolen die mensen
afgeven en door andere worden geïnterpreteerd. Identiteit verbonden met cultuur en sociale interactie,
komt voort uit betekenisvol handelen. Hoe worden verschillen/overeenkomsten binnen categorieën
verklaard? Bv. dwang om hetzelfde te zijn. Samenleving heeft ervoor gezorgd dat sommige dingen
wel bij het handelen van een sociale categorie horen en andere dingen niet (soms zelfs fysieke
aanvallen op mensen die ‘anders’ handelen).
- Documentaire: ‘Man Made’.
Wie heeft er meer testosteron? Balletdanser, politieagent, dragqueen, advocaat, rugby speler?
(Allemaal gezond niveau van testosteron, dus verklaart niet verschil tussen mannelijk en niet-
mannelijk gedrag.) Dus essentialistische perspectief krijgt veel kritiek. Dan is identiteit namelijk:
ahistorisch, noodzakelijk en onveranderlijk zijn.
Vier problemen: historische en culturele verschillen, reductionistisch (heel complexe verschillen
worden teruggebracht naar basisverschillen), onenigheid onder biologen, ideologisch(!) (het zorgt
ervoor dat de status quo in stand blijft, het houdt de machtsverschillen in stand, legitimeert deze
verschillen).
Goffman (1971): dramaturgische perspectief (voorbeeld constructivisme)
Sociaal interactionisme: “The presentation of self in everyday life”.
Theater metafoor: we spelen rollen om andere bepaalde ideeën te geven. Bv. docent ‘spelen’ om gezag
te krijgen en het idee te wekken kennis te hebben. We hebben altijd bepaalde maskers op.
Dramaturgische realisaties, keeping face (het idee dat mensen proberen zo positief mogelijk proberen
over te komen), onderscheid tussen: front region, backstage.
Sociale zelf is het enige kenbare zelf (deur op een kiertje voor een pre-cultureel zelf, maar dat is een
identiteit die we nooit kunnen kennen). We kunnen elkaar alleen kennen in de rollen die we spelen.