Samenvatting Medische kennis
Week 39
Flitscollege: Bloedvaten
We hebben heel veel verschillende soorten bloedvaten in ons lichaam. Deze bloedvaten vervoeren
het bloed van het hart naar al onze organen en weefsels .
Vanuit het hart zien we dan eerst arteriën oftewel slagaderen, daarna arteriolen ( wat letterlijk de
kleine slagaders betekent), dan komen de capillairen oftewel haarvaten waarbij de cellen van onze
organen en weefsel hun voeddingstoffen uit het bloed halen en afvalstoffen weer afgeven.
Vervolgens gaat het bloed via venulen ( wat letterlijk kleine ader betekent) naar de venen ( oftewel
aders) weer terug naar het hart.
Al deze verschillende soorten bloedvaten verschillen dus in grootte, wat we wel zien is dat ze uit
dezelfde drie lage bestaan. De drie lagen worden allemaal tunica genoemd, niet gek, want tunica
betekent laag.
- De binnenste laag van het bloedvat noemen we de tunica intima of tunica interna, letterlijk de
binnenste laag, wat bestaat uit epitheelweefsel dat endotheel heet.
- Een middenlaag van glad spierweefsel en elastisch weefsel die we de tunica media noemen,
letterlijk de middelste laag.
- Een stevige buitenste laag gemaakt van bindweefsel, die we de tunica adventitia of ook wel de
tunica externa noemen, letterlijk de buitenste laag.
De dikte van de drie lagen verschilt per type bloedvat, met name de tunica media varieert. De grote
arteriën, denk bijvoorbeeld aan de aorta, worden elastische arteriën genoemd.
Dat komt omdat er veel elastisch weefsel zit in de tunica media en minder glad spierweefsel.
Hierdoor kunnen deze arteriën de drukgolven goed opvangen die voorbij komen na elke hartslag.
Hoe kleiner de arteriën, hoe minder elastisch weefsel, en juist meer glad spierweefsel er in de tunica
media zit. Glad spierweefsel kan namelijk met behulp van een onderdeel van het zenuwstelsel: de
sympaticus worden aangestuurd, en zo kan de diameter van het vat makkelijk en snel worden
aangepast door vasoconstrictie of juist vasodilatatie. Enorm belangrijk voor je bloeddruk, vandaar
dat deze kleinere arteriën ook wel weerstandsvaten worden genoemd.
,Twee typen arteriën
1. De arteriële Anastomosen : namelijk de slagaderen die ergens met elkaar zijn verbonden.
Die hebben we op een aantal plekken in ons lichaam. Zoals bijvoorbeeld in onze handen en
voeten, maar ook bijvoorbeeld in de hersenen bij de Cirkel van Willis. Het voordeel is dat als
er ergens een afsluiting voorkomt, dat er nog bloed van de andere kant kan komen en dus de
schade mee valt. Maar veruit de meeste van onze arteriën zijn eind arteriën . Bij afsluiting
van deze arteriën zal het achterliggende weefsel onvoldoende bloedtoevoer krijgen en dus
hierdoor afsterven. Bekende voorbeelden hiervan zijn ziektebeelden zoals een herseninfarct
en een hartinfarct.
2. Capillairen zijn de kleinste vaatjes in ons lichaam, waarvan de wand bestaat uit alleen tunica
intima, met een enkele cellaag van het endotheel dat ligt op een dun membraan die we het
basaalmembraan noemen. De tunica adventitia en de tunica media ontbreken, deze wand is
dus veel dunner dan bij de andere bloedvaten. Hierdoor kunnen het bloed en de cellen
makkelijk stoffen en gassen uitwisselen. De diameter van de capillairen is ongeveer even
groot als een rode bloedcel. Hierdoor is de stroomsnelheid niet zo hoog, waardoor de
weefsels de tijd hebben om de stoffen uit te wisselen. Helemaal aan het begin van de
capillairen zitten capillaire sfincters, kleine spiertjes die als toegangsdeuren kunnen
functioneren waarbij de bloedstroom gereguleerd kan worden. Niet alle capillairen hebben
namelijk altijd dezelfde hoeveelheid bloed nodig. Denk bijvoorbeeld aan je spieren. Als je
rustig op de bank zit zal de bloedstroom laag zijn, ga je echter sporten dan moet de
bloedstroom natuurlijk omhoog in je spieren. Dit wordt geregeld door de capillaire sfincters.
Op de terugweg naar het hart komen we vervolgens venulen en venen tegen. De wanden
hier zijn veel dunner dan de wanden van een arterie. Dat is ook niet nodig, omdat er in de
arteriën een hoge bloeddruk is en in de venen juist een lage bloeddruk.
In de venen kan je kleppen vinden , zodat het bloed maar 1 kant op kan stromen . Dat is een
stukje tunica intima verstevigd met bindweefsel dat uitsteekt in de lumen.
Venen worden ook wel capaciteitsvaten genoemd, omdat ze een groot deel van de
bloedvoorraad bevatten.
Ongeveer 2/3 van al je bloed bevindt zich in de venen . Dit creëert een mooie buffer. Mocht
je ineens bijvoorbeeld heel erg bloeden, kan er wat meer bloed van de venen naar de
arteriën om zo alsnog een goede bloeddruk te behouden.
Ook venen hebben vaak anastomoses, zoals bijvoorbeeld ook in de voet. Veneuze
anastomoses komen vaker voor dan arteriële anastomoses. Maar de veneuze anastomose
zijn klinisch minder belangrijk, omdat de bloedtoevoer naar de weefsels hier niet afhankelijk
van is. Dan komen we weer terug bij het hart en is het rondje compleet.
, Flitscollege : Bloeddruk, RAAS en hypertensie
Bloeddruk ( vaak aangegeven met RR) is de druk die het bloed uitoefent op de vaatwand.
Door de bloeddruk wordt ervoor gezorgd dat het bloed naar het hele lichaam stroomt.
We onderscheiden systolische bloeddruk en diastolische bloeddruk . Systolische bloeddruk
is ten tijde van de samentrekking van het hart, waarbij de bloeddruk op zijn hoogst is.
Als het hart ontspant daalt de bloeddruk weer, en het laagste punt noemen we diastolische
bloeddruk. De ideale bloeddruk voor een volwassene is 120 over 80. Een bloeddruk boven
de 140/90 noemen we hypertensie, een te hoge bloeddruk. Een bloeddruk van 90/60 of lager
noemen we hypotensie, een te lage bloeddruk.
De basis van bloeddruk is dat het een combinatie is van perifere weerstand welke met name
te maken heeft met de diameter van de bloedvaten ( bekend van termen vasoconstrictie en
vasodilatatie) en cardiac output ( ookwel hartminuut volume genoemd, want het is de
hoeveelheid bloed die het hart per minuut wegpompt). Cardiac output kan je berekenen
door de hartslagfrequentie ( in slagen per minuut) te vermenigvuldigen met het slagvolume
( de hoeveelheid bloed dat het hart uitpompt per hartslag) met het slagvolume
( de hoeveelheid bloed dat het hart uitpompt per hartslag ) .
Het slagvolume kan je bereken door het verschil te nemen tussen het einddiastolisch volume
( volume na de rust van het hart, dus na het vullen van de ventrikels en precies voor de
hartslag) en het eindsystolische volume ( na de samentrekking van het hart, dus na de
hartslag).
In het lichaam hebben we een 3 regelmechanismen om een lage bloeddruk hoger te krijgen:
Het zenuwstelsel in samenwerking met de bloedvaten ( het snelle systeem), en de
hersenen en de nieren ( de langzame systemen ) . Het zenuwstelsel regelt in
samenwerking met de bloedvaten de bloeddruk door middel van baroreceptoren, dit
betekent letterlijk druk receptoren. Bij een te lage bloeddruk wordt de sympaticus
onderdeel van het autonoom zenuwstelsel, aangezet, waardoor de hartfrequentie
omhoog gaat. De verhoging van de hartfrequentie zal zorgen voor een hogere
cardiac output, en daarmee een stijging van de bloeddruk. Ook zorgt de sympaticus
voor vasoconstrictie, hierdoor wordt de diameter van de bloedvaten kleiner en zal
de perifere weerstand omhoog gaan, waardoor de bloeddruk stijgt.
De hersenen kunnen de bloeddruk regelen vanuit de hypofyse, hier worden
hormonen gemaakt waaronder het ADH, anti diuretisch hormoon, wat letterlijk het
anti plas hormoon betekent. Hierdoor ga je meer vocht vasthouden, waardoor je
bloedvolume gaat stijgen. Dit zorgt ervoor dat je eind diastolisch volume stijgt,
waardoor je bloeddruk stijgt.
De nieren kunnen op 2 manieren meten hoe het staat met de bloeddruk. In de kleine
bloedvaatjes richting de nieren ( de afferente arteriolen) zitten ook baroreceptoren,
die de druk kunnen meten. Ook zal er door een verminderde bloeddruk minder vocht
naar buiten worden geperst, en dus wordt er minder voorurine gemaakt. Beiden
zorgen ervoor dat de nier renine gaat uitscheiden. Renine is het eerste stofje uit het
RAA-systeem . RAAS staat namelijk voor renine – angiotensine – aldosteron systeem.