SYNTAXIS 1
HOOFDSTUK 1 – WAT IS SYNTAXIS?
1.1
1.1.1 – WAAR GAAT HET OM BIJ DE SYNTAXIS?
Syntaxis = zinsbouw; hoe vormen woorden woordgroepen en zinnen?
Syntaxis is onderdeel van de grammatica De grammatica bevat informatie over klanksysteem, vorm
van woorden, betekenis, etc.
“Syntaxis” wordt ook gebruikt voor “studie”/ “bestudering” van de zinsbouw.
Hoe organiseren talen hun zinsbouw?
- Woordklassen
- Volgorde
- Structuur
- Verschillende typen zinnen
Uitgangspunt: Alle talen zijn even moeilijk.
- Als je een taal moeilijk noemt, bedoel je eigenlijk dat die anders is dan je gewend bent/ waar
je vertrouwd mee bent (Bijvoorbeeld dat een taal een andere woordvolgorde heeft dan je
moedertaal)
Typologisch gelijk = qua bepaalde kenmerken tot hetzelfde type behorend.
Wat is bestudering van syntaxis NIET?
- Beschrijvende grammatica van een taal (“Hoe werkt dit in x taal?)
- Voorschrijvende (prescriptieve) grammatica (“Hoe het hoort” volgens de auteur)
Taalkundigen: Iedere spreker beheerst de grammatica van “zijn” taal perfect.
- Onbewust ken je de “mentale grammatica”. Die kennis is met ongeveer 7 jaar compleet,
daarna wordt vooral vocabulaire uitgebreid.
- Volledig verworven grammatica kan niet meer worden verbeterd.
- Het aanleren gebeurt zonder tussenkomst van buitenaf.
- De enige voorwaarde voor het leren van de moedertaal is blootstelling aan normale
menselijke interactie
- Niet alle culturen leren (onderwijzen) grammatica aan hun kinderen – die kinderen leren de
grammatica tóch:
DUS: Kinderen kunnen zonder formele instructie een mentale grammatica van hun
moedertaal construeren.
Kinderen zijn voorgeprogrammeerd voor het leren van taal.
Grammatica-onderwijs heeft als doel om het taalgebruik aan te passen/ om te buigen tot het
“gangbare”/ “wenselijke”/ “correcte”
o Het idee dat sommige taalvormen “beter” zijn dan anderen, heeft geen taalkundige
grondslag.
o Voor een taalkundige produceren moedertaalsprekers GEEN taalfouten.
1
, “Maar substandaard Nederlands is slordig/onlogisch”
o Dit suggereert dat de prescriptieve grammatica “beter” is dan andere variëteiten, maar dat
klopt niet.
Bijvoorbeeld bij een dubbele ontkenning: Iemand die een dubbele ontkenning
gebruikt, bedoelt geen dubbele ontkenning, en iemand die een dubbele ontkenning
hóórt, weet dat er geen dubbele ontkenning bedoeld wordt.
Daarnaast zijn in sommige talen (zoals in het Frans (ne…pas)) dubbele ontkenningen
juist de standaard
Het Middelnederlands (1100-1500) had ook een dubbele ontkenning
Het argument dat substandaard variëteiten onlogisch zijn, gaat dus niet op.
Het één is niet logischer dan het ander.
Er zijn meer van dit soort voorbeelden te noemen: “3 maand weg”. Het zou
‘maanden’ moeten zijn, omdat 3 meer is dan 1, en je dan een meervoud zou moeten
gebruiken. Maar dat doen we bij “uur” en “jaar” ook niet. (We zeggen bijvoorbeeld:
“3 uur geleden” of “2 jaar oud”.)
Iemand die “ik ga 3 maand weg” zegt, gooit “maand” gewoon in hetzelfde
groepje als “jaar” en “uur”.
o Verschillende variëteiten van een taal maken dus verschillende
keuzes.
o Iedereen volgt een verzameling mentale regels.
o Die mentale regels komen voor het grootste deel met elkaar
overeen, de verschillen worden alleen uitvergroot vanwege de
sterke reactie die ze oproepen.
o Sprekers van een prestige-dialect spreken NIET de enige
grammaticaal correcte variëteit van het Nederlands; het is
onmogelijk die notie te verdedigen met logische of taalkundige
argumenten.
Aan de andere kant: Het is niet zo dat ongrammaticaal taalgebruik niet bestaat:
o Dingen die volledig ingaan tegen de mentale regels van ALLE dialecten van het Nederlands,
mogen met recht ongrammaticaal genoemd worden.
o Onze oordelen hierover moeten onderdeel uitmaken van de mentale grammatica van het
Nederlands die IEDEREEN gemeen heeft.
Een uitspraak als “Ik niets heb gedaan nooit” is dus wel degelijk incorrect.
o De meeste van deze regels uit de mentale grammatica kom je nooit tegen in prescriptieve
grammatica’s of schoolgrammatica’s.
“Iedereen snapt dat dat niet kan, dus zeggen we er niks over”
o Sommige constructies zijn zelfs in alle menselijke talen onmogelijk.
Het lijkt erop dat veel regels van de mentale grammatica universeel zijn, en dus voor
alle talen gelden.
Dit feit leidt tot de conclusie dat mensen een aangeboren taalvermogen hebben.
Dit vermogen kunnen we niet rechtstreeks bestuderen, maar wel de
output; taalbouwsels.
Het kijken naar de syntaxis levert hopelijk de ontdekking van
gemeenschappelijke eigenschappen van talen op, en uiteindelijk misschien
informatie over het functioneren van het menselijk brein.
Interessant is de vraag welke soorten constructies mogelijk (en onmogelijk) zijn.
o Er wordt gezocht naar terugkerende patronen.
o Vaak worden constructies gevonden die op elkaar lijken, in talen die helemaal niet aan elkaar
verwant zijn.
1.1.2 TAALVERANDERING
2
, Sprekers van officieel erkende talen houden niet van verandering, want verandering = verloedering.
Verandering van de grammatica gebeurt in alle talen, daar kun je niks tegen doen.
Lang niet alle nieuwigheden brengen verandering in de grammatica met zich mee.
De uitdrukking van de ontkenning in het Nederlands is bijvoorbeeld heel duidelijk veranderd
o In het Middelnederlands werd “ne/en” gebruikt i.p.v. “niet” om een ontkenning aan te geven.
o Dit element is nog herkenbaar in “niet” (ooit “ne-iet”: “niet wat”), “niets”, “nietmand”, etc.
Deze negatieve woordjes kwamen ook met “ne” voor in een dubbele ontkenning
zoals in het Frans.
“Niemant en spaerde anderen daer” Niemand spaarde daar de ander
Het zwakke element “en/ne” kon uiteindelijk verdwijnen in het algemeen
Nederlands, vanwege de dubbele ontkenning. In bijvoorbeeld het Westvlaams bleef
het element bestaan.
o Een ontwikkeling als deze is in veel talen te zien; het is de natuurlijke gang van zaken.
Ook het grammaticaal geslacht (genus/gender) is een voorbeeld van een ontwikkeling in het
Nederlands.
o Het Middelnederlands had 3 geslachten (m/v/o) en het huidig Nederlands kent er maar 2 (het
gemeenschappelijk geslacht (common gender/ zijdig/ nonneuter) (m/v) en het onzijdig (o))
o Niemand weet tegenwoordig meer welke woorden mannelijk of vrouwelijk zijn, maar onzijdig
weet iedereen precies: Het-woorden.
o Onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk bestaat in de Nederlandse taal niet meer.
o Het geslacht van een woord is af te lezen aan de vorm van de:
Lidwoorden
In het Duits der/die/das (m/v/o), in het Nederlands de (m/v) en het (o)
Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden)
In het Duits er/e/es (m/v/o/), in het Nederlands e (m/v) en niets (o)
Relatiefpronomina (betrekkelijk voornaamwoorden)
In het Duits weer der/die/das (m/v/o) en in het Nederlands die (m/v) en dat
(o)
o 1 verschijnsel in het Nederlands duidt op een onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk:
Anaforische pronomina (terugverwijzen naar een naamwoord)
De man en ZIJN vriend/ Kim en HAAR vriend/ het huis en ZIJN ligging
o Hier worden mannelijk en onzijdig bij elkaar gegooid, en staat
vrouwelijk los.
o De vorm van het anaforisch pronomen zegt alleen niks over het
grammaticaal geslacht, maar over het biologisch geslacht.
o “Meisje” en “jongetje” zijn allebei grammaticaal onzijdig (“het”),
maar het is toch “Het meisje en HAAR hond.”
o In het Middelnederlands kunnen aan de hand van de objectsvorm 3 geslachten
onderscheiden worden. (p.13). Die objectsvorm raakte vrij snel buiten gebruik (in de
spreektaal, in de schrijftaal werd hij pas halverwege de 20 e eeuw afgeschaft.) Toen ontstond
er een systeem waarbij de mannelijke en vrouwelijke vormen identiek zijn.
De veranderingen gebeurden binnen enkele eeuwen.
Er kan niet gesteld worden dat er sprake is van ‘verloedering’ van de taal; die term is m.b.t.
taalverandering niet feitelijk gedefinieerd.
Talen schuiven (deels toevallig) door van stadium naar stadium, waarbij elk stadium een volwaardige
taal is die sprekers gebruiken om hun gedachten uit te drukken.
Ingrijpende veranderingen in een taal gebeuren vaak door contact met andere talen.
o Dit is ook geen achteruitgang, maar mensen zijn bang dat de moedertaal ‘besmet’ raakt door
de andere taal.
De invloed van taalcontact beperkt zich meestal tot de woordenschat. Het systeem
van een taal wordt slechts onder extreme omstandigheden aangetast.
Het Nederlands heeft bijvoorbeeld tegenwoordig veel nieuwe woorden
dankzij het Engels, maar de syntaxis is onveranderd gebleven.
Woorden die uit een andere taal komen worden moeiteloos in het andere
taalsysteem ingepast.
3
, o Het engelse “Stewardess” kreeg in het Nederlands een
Nederlandse meervoudsvorm (“Stewardessen”) en verkleinvorm
(“Stewardessje”).
o Werkwoorden die we uit het Engels halen, vervoegen we op de
Nederlandse manier.
Pas wanneer binnen een gemeenschap intensief 2 talen naast elkaar gebruikt
worden, en de nieuwe taal duidelijk dominant is, vinden meer ingrijpende
veranderingen in de taal plaats.
Nog steeds is er dan géén sprake van ‘verloedering’, omdat taalverandering
iets is van alle talen en alle tijden.
1.2 VOORBEELDZINNEN GEBRUIKEN
1.2.1 WAAROM NIET GEWOON ALLEEN NEDERLANDSE VOORBEELDEN?
Voorbeelden uit andere (exotische) talen leren ons enerzijds over de verschillen, en anderzijds over de
overeenkomsten tussen talen
Niet alle talen zien er hetzelfde uit
o Als je alleen naar het Nederlands en een paar nauw verwante talen kijkt, mis je de enorme
verschillen die er tussen talen kunnen zijn.
Je kunt dan de fout maken om te denken dat bepaalde woordgroepen er in alle talen
hetzelfde uitzien, maar dat is niet waar.
o Als je alleen naar het Nederlands kijkt, mis je een heleboel mooie eigenschappen van talen
die het Nederlands niet heeft.
Bijvoorbeeld het ‘overslaan’ van het persoonlijk voornaamwoord in het Spaans.
o We bestuderen andere talen om meer te weten te komen over taaldiversiteit.
4