Wetenschapsfilosofie jaar 2020:
DEEL 1
COLLEGE 1: Antieke filosofen
1.Wat is wetenschapsfilosofie?
Wetenschapsfilosofie is de filosofische reflectie op wat wetenschap is, doet en aan kennis genereert.
De wetenschap heeft namelijk een monopolie op het verwerven van kennis, maar is dat ook terecht.
Hier gaan we dan kritisch over nadenken, want als wetenschap de enige vorm is om echte kennis te
krijgen dan kunnen we andere vormen van kennis uitsluiten. We moeten hiervoor weten wat
wetenschap is en wat het van pseudowetenschap onderscheid. Een voorbeeld hierbij is “Waarom
vallen Stephen Hawkings beweringen over zwarte gaten binnen het domein van de wetenschap en
Joke Dammans beweringen over witte geesten niet?” Je kan beide niet zien, maar toch noemen we
Stephen Hawkings een stereotype wetenschapper en Joke Dammans (Jomanda) een
pseudowetenschapper.
Het woord ‘wetenschap’ gebruiken we over het algemeen wel op een consistente manier en we zijn
het in veel gevallen eens over wat wetenschap is. Want als we een astroloog een wetenschapper
noemen laten we eigenlijk merken dat we er van uit gaan dat een astroloog dezelfde manier van
kennis vergaren gebruikt als een natuurkundige. Het verschil tussen wetenschap en niet-wetenschap
accepteren we eigenlijk allemaal wel én we hebben allemaal wel een idee wat wetenschap zou
moeten doen, namelijk kennis opleveren. Maar als we dan eigenschappen van wetenschap willen
uitleggen, dan wordt het een stuk moeilijker. Want we weten die eigenschappen eigenlijk niet
ondanks dat we wetenschap in zijn geheel wel lijken te begrijpen. Dus we hebben een idee van wat
wetenschap is, maar geen helder antwoord. Dat wilt zeggen dat we het woord goed gebruiken en we
mensen kunnen wijzen op foutief gebruik, maar niet weten wat wetenschap precies is.
2. Wat is het belang van wetenschapsfilosofie voor jullie?
Psychologie wordt gegeven als wetenschap en dat is het volgens Hans ook. Je hoort dan als
academicus uit te kunnen leggen waarom dat psychologie terecht gezien wordt als een wetenschap.
Hiervoor heb je kennis nodig. Je moet weten wat de verschillende antwoorden zijn die in de
geschiedenis van het denken over wat wetenschap gegeven zijn op de vraag wat is wetenschap.
Vervolgens moet je die kennis kunnen toepassen. Je moet dus de vaardigheid of kunde hebben om
kritisch te reflecteren op vragen zoals: “Is psychologie wel een wetenschap? Heeft psychologie wel
terecht de status van wetenschap? Is het terecht dat wetenschap het monopolie heeft op
kennisverwerving?” Hierbij komt dat de filosofie bij kijken, want filosofie is ‘het kritisch nadenken’
over en in dit geval wetenschap of in het bijzonder psychologie. Denk hierbij aan de replicatiecrisis in
de psychologie. Niemand wilt namelijk een hypothese die incorrect blijkt te zijn publiceren, men
publiceert vooral positieve resultaten. Maar wijst die replicatiecrisis dan niet erop dat er iets
pseudowetenschappelijks aan de hand is in de psychologie? Hieruit kunnen we opmaken dat filosofie
dus een kritische reflectie is en daar heb je kennis en kunde voor nodig.
Die kennis en kunde dienen een ander doel, namelijk het karakter. Door kritisch na te denken over
wat wetenschap is, en of psychologie een wetenschap is, hopen we dat je beter inzicht krijgt in
psychologie als wetenschap, waardoor je een betere wetenschapper wordt. Je moet psychologie als
wetenschap zo degelijk mogelijk maken om daar gebruik van te kunnen maken in de samenleving.
Een wetenschapper moet dus weten waarom ze op een bepaalde manier te werk gaan en niet een
wetenschapper willen zijn voor het geld en de fame. We willen dus liever niet een student die kennis
1
,en vaardigheden heeft om lekker veel geld te verdienen, we willen de samenleving verbeteren. Je
moet hierbij kritisch na durven denken over je eigen wetenschap en je eigen denken als
wetenschapper, maar dat is moeilijker dan het lijkt.
3. Epistemologie: rationalisme vs. empirisme
Wetenschapsfilosofie begint met de epistemologie of kennisleer. Men dacht vroeger wel na over
waar kennis vandaan kwam, maar nog niet aan waar wetenschap vandaan kwam. We kijken daarom
eerst naar de epistemologie of kennisleer.
- Wat is (zekere) kennis?
- Hoe kunnen we die kennis rechtvaardigen?
- Wat is de bron van kennis?
Traditioneel gezien hebben we 2 posities ingenomen waarbij ze er beide vanuit gaan dat kennis
mogelijk is. De posities verschillen over hoe we dat doen, dus de bron van kennis.
1) Het rationalisme: Echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede, het verstand
2) Het empirisme: Echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring
Deze 2 posities blijven eigenlijk gedurende de hele historie in debat met elkaar. Beide posities
beantwoorden de vraag: “Kunnen we echte kennis hebben?” met JA. Daarmee staan ze beide
tegenover de sceptici die zeggen dat wat je zeker weet eigenlijk nog niks zegt. We kunnen hiermee
zeggen dat de rationalisten en de empiristen beide op hun eigen manier argumenteren tegen de
sceptici.
3) Het scepticisme: Er is geen kennis mogelijk
Socrates is een oude scepticus. Hij stond op het marktplein en stelt vraagtekens bij de gevestigde
opvattingen of wat mensen dus zeker weten. Socrates blijft dan net zo lang doorvragen totdat
iemand zegt dat ze het niet meer weten. Socrates zegt dan in principe dat het eerste antwoord ook
niet zeker is. Want als je niet kan uitleggen waarom je zeker weet dat de maan rond is, dan weet je
ook niet zeker dat de maan rond is. Misschien is de conclusie dan wel dat we helemaal niks zeker
weten en dat zullen we ook nooit doen (en dat is dus wat een scepticus beweert). Socrates werd
hiervoor ter dood veroordeeld, dus voor het kritisch denken. Hieruit is ook de socratische methode
ontstaan waarbij je als docent je leerling vragen stelt en over het antwoord een vraag blijft stellen.
Op die manier zorg je ervoor dat je leerling kritisch blijft nadenken.
Centraal, bij alle rationalisten doorheen de geschiedenis, beweren ze dat echte kennis (deels) voort
komt uit het gebruiken van je verstand (ratio) of het wordt aan die ratio getoetst. Hierbij is ratio dus
de bron van kennis. De meeste rationalisten zullen hier dan een geassocieerde bewering, dat er
ingeboren kennis bestaat (= nativisme), verdedigen. Het nativisme houdt dan in dat wanneer je
geboren wordt je al kennis hebt. Plato die zal zeggen dat je alle kennis al hebt wanneer je geboren
hebt terwijl Descartes zal zeggen dat niet alle kennis ingeboren is, beide zijn ze toch rationalisten.
3.1 Rationalisme
Plato zegt dat de bron van kennis, de ratio is. Hij is dus onze eerste rationalist van de cursus. Hij heeft
een vreemde theorie. Als je geboren wordt heb je alle kennis al. Socrates twijfelde bijvoorbeeld aan
het bestaan van Griekse goden. Maar als je daaraan twijfelt heb je ook geen verklaring meer voor
onweer. Plato was een leerling van Socrates en vond dat Socrates deels gelijk had. Hij geloofde dan
ook niet in de Griekse goden, maar hij ging op zoek naar een manier om toch kennis te hebben van
de wereld. De theorie van Plato houdt dan dus in dat alle kennis is aangeboren en wanneer je dan
2
, iets nieuws leert, dan is dat niet iets nieuws leren maar iets nieuws herinneren. Dit leren is
herinneren noemde hij anamnèsis. Volgens Plato doe je dus nooit nieuwe kennis op. Hij geloofde
dan ook in reïncarnatie, dat voor dat je (ziel) geboren werd in het lichaam dat je nu hebt. Dat je ziel in
een andere wereld was, in de wereld van vormen en ideeën. En in die wereld is dus de echte kennis,
je kan het vergelijken met een soort van hemel. Je ziel komt dus uit de ideeënwereld in je nieuw
geboren lichaam en wanneer je sterft gaat je ziel weer naar de ideeënwereld.
Plato zegt eigenlijk dat er een verschil is tussen Epistème en doxa. Epistème is de kennis van hoe
dingen zijn of hoe de wereld in elkaar zit en doxa is louter een overtuiging of mening. Doxa is dus
eigenlijk een niet beargumenteerde overtuiging. Plato zegt dat kennis een ware en gerechtvaardigde
overtuiging is. Die overtuiging kan enkel kennis zijn als het waar is én als je kan uitleggen hoe je aan
die kennis komt. Je kan namelijk ook een ware overtuiging hebben en goed gokken. Plato zegt dus
dat epistème een kennis is van hoe dingen zijn. Hiermee reageert hij op Heraclitus. Heraclitus zegt
dat alles in de wereld veranderlijk is en alles stroomt (= Phanta rei). Je kan volgens hem niet 2 keer in
dezelfde rivier stappen. Maar als alles in onze wereld (de wereld die we met onze zintuigen
waarnemen) continu verandert, dan is er niets. Er IS niks, maar alles was of wordt. Je bent continu in
een proces van veranderlijk. Plato vond dus dat als je kennis wilt hebben, dan moet je kennis hebben
op de onveranderlijke wereld. De kennis die we hebben is dus doxa, want we kunnen alleen kennis
hebben over veranderlijke dingen. Plato zegt hierbij dat als je je zintuigen gebruikt voor kennis, je
niet verder komt dan doxa verwerven. Het is in ieder geval geen epistème. Dat leidt dan tot
scepticisme, maar dat wou Plato helemaal niet. Daarom verdubbelt hij de wereld en dit legt die uit
met de allegorie van de grot. Als je kennis wilt hebben van hoe de wereld is, dan kan dat niet door
middel van de wereld waar je je in bevindt. Je hebt een wereld nodig waar alles continu hetzelfde
blijft en dat is de wereld van de ideeën waar je ziel thuis hoort en geweest is. De ideeën of concepten
zijn onveranderlijk. Het idee zit dus volgens Plato niet in je hoofd, maar ze zitten als onveranderlijke
dingen in de ideeënwereld. De wereld zoals we die hier kennen is daar een soort afspiegeling of
schaduw van. De allegorie van de grot ziet er als volgt uit:
Hierbij geven de zintuigen geen echte kennis. Je moet dus niet met je zintuigen kennis opdoen, maar
met je verstand. Die ideeën of vormen bestaan volgens Plato dus los van ons in een aparte ideeën of
vormen wereld. Onze ziel is daar geweest en heeft alle ideeën aanschouwt en heeft dus alle echte
kennis, maar onze ziel wordt ‘geboren’ in ons lichaam. En die geboorte was zo traumatisch zodat we
alles vergeten zijn. Maar alle informatie zit wel nog in de ziel. En om dan echte kennis te verwerven
moet je je verstand gebruiken en daarmee je de ideeën proberen te herinneren, of anamnèsis. Op
het moment dat je het idee herinnert, dan pas heb je kennis.
Alle geschriften van Plato zijn geschreven in dialoog vorm. Op die manier zou je dus alle dialogen
opnieuw kunnen uitvoeren, zo ook de dialoog van Socrates met een slaaf van Meno. Socrates
3