ONTWIKKELING VAN PERSOONLIJKE RELATIES
INHOUDSOPGAVE
college 1 ........................................................................................................................... 3
literatuur college 1 ............................................................................................................ 7
artikel hay, caplan & nash – the beginnings of peer relations ......................................................................... 7
college 2 ......................................................................................................................... 10
literatuur college 2 .......................................................................................................... 15
artikel rook & charles – close social ties and health in later life .................................................................... 15
artikel wruz, hänel, wagner & neyer – social network changes and life events ............................................ 16
college 3 ......................................................................................................................... 18
literatuur college 3 .......................................................................................................... 23
boekhoofdstuk parke & buriel – socialization in the family ........................................................................... 23
boekhoofdstuk soenens – psychological need support ................................................................................. 25
college 4 ......................................................................................................................... 27
literatuur college 4 .......................................................................................................... 33
boekhoofdstuk asher & weeks – friendships in childhood ............................................................................ 33
boekhoofdstuk blieszner & roberto – reciprocity in individual and relationship development .................... 34
College 5 ......................................................................................................................... 36
literatuur college 5 .......................................................................................................... 43
artikel qualter et al. – loneliness across the life span .................................................................................... 43
artikel cacioppo et al. – clinical import and interventions ............................................................................. 43
college 6 ......................................................................................................................... 45
literatuur college 6 .......................................................................................................... 50
boekhoofdstuk laurens – peer influence ........................................................................................................ 50
boekhoofdstuk prinstein et al. – peer status and psychopathology .............................................................. 51
College 7 ......................................................................................................................... 54
literatuur college 7 .......................................................................................................... 58
boekhoofdstuk arnett – emerging adulthood ................................................................................................ 58
boekhoofdstuk syed – emerging adulthood................................................................................................... 59
college 8 ......................................................................................................................... 61
literatuur college 8 .......................................................................................................... 65
boekhoofdstuk prinstein & giletta – peer relations and psychopathology.................................................... 65
boekhoofdstuk salmivalli & peets – bullying and victimization ..................................................................... 67
College 9 ......................................................................................................................... 69
literatuur college 9 .......................................................................................................... 74
, artikel de goede, branje & meeus – developmental changes ........................................................................ 74
artikel madigan et al. – intergenerational transmission ................................................................................ 76
college 10 ....................................................................................................................... 77
literatuur college 10 ........................................................................................................ 81
boekhoofdstuk underwood et al. – social media and peer relations ............................................................ 81
College 11 ....................................................................................................................... 83
literatuur college 11 ........................................................................................................ 88
boekhoofdstuk furman – romantic relationships of youth ............................................................................ 88
artikel mirsu-paun & oliver – how much does love hurt? .............................................................................. 90
college 12 ....................................................................................................................... 91
literatuur college 12 ........................................................................................................ 97
artikel pietromonaco & uchino – attachment and health ............................................................................. 97
artikel yang et al. – social relationships and physiological determinants ...................................................... 99
,COLLEGE 1
Mentale, sociale en fysieke gezondheid zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Op deze manier kan je dus ook
compenseren, als er eentje afwezig/slecht is. Bijvoorbeeld borstkanker bij vrouwen met een sociaal netwerk.
Als jij een groot sociaal netwerk hebt, genees jij sneller dan vrouwen zonder dit sociale netwerk, ook al krijgen
ze dezelfde behandeling.
Klassieke theorieën zeggen dat baby’s niet in staat zijn tot echte sociale relaties, ze reageren alleen. Latere
relaties zijn afgeleid van relaties met primaire verzorgers. Peers beginnen later pas.
Dit is in contrast met wat er in de praktijk wordt gevonden, want nu zou je denken dat baby’s geen voorkeur
hebben wat betreft de sociale interacties. In een onderzoek met poppen, hebben baby’s al de voorkeur voor
een zorgzame pop in plaats van een ‘slechte’ pop.
Moderne theorieën: kinderen zijn biologisch gebouwd om naast primaire zorgverleners aandacht aan andere te
schenken. Het hele sociale systeem beïnvloedt een kind. Vroege relaties met leeftijdgenoten kunnen ook
belangrijk zijn.
Scrambled faces paradigma -> pasgeboren baby’s laten ze plankjes zien in de vorm van een gezicht. Die
bewegen ze voor het gezicht van het kind. Op het ene plankje staat een gezicht, op een ander plankje zijn de
ogen en neus etc. een beetje gehusseld, het 3e plankje was heel erg gehusseld en het 4e plankje was leeg.
Pasgeboren kinderen zijn veel meer geneigd hun hoofd/ogen te bewegen bij de ‘echte’ gezichten. Een
beetje bij de gehusselde en vrijwel niet bij het lege plankje. Dus op jonge leeftijd focussen ze zich al op het
menselijke.
Dyadische peer relaties
Letterlijk betekent het tweetal.
Contingente reactie is een reactie die voortbouwt op wat een andere persoon heeft gedaan. Dus elkaar
‘nadoen’ als het ware. Deze reacties beginnen al na 6 maanden. Als je eerst het rode blokje en dan het gele
blokje pakt, zal het kind dat ook doen.
Dyadische verschillen zijn er ook, er zijn dus verschillen bij aanraken. Baby’s gaan reageren op de aanraking van
anderen. Als het andere kindje lacht dan zullen baby’s vaker bijvoorbeeld de hand aanraken van het andere
kindje. Ze reageren hier dus op. Ze ‘leren’ hier ook van. Als je een baby in een nieuwe dyade zet, gaan ze
hetzelfde patroon van rood en geel blokje opnieuw toepassen.
Reacties op angst heeft te maken met empathie, ontwikkelt zich pas vanaf een jaar of 2. Het is een poging om
in te grijpen voor een slachtoffer, om de situatie te veranderen of de ‘distress’ te verminderen. We houden
distress gewoon Engels, geen goed Nederlands woord voor. Reactie op distress is wel al veel eerder; dit uit zich
in dat een baby gaan huilen als een andere baby huilt. Ze ‘herkennen’ het huilen van anderen, want als je een
synthetische huil namaakt, reageren baby’s hier niet op.
Onderzoek naar reacties op distress baby in het midden zetten van een driehoek met kinderwagens. Als een
kind in de kinderwagen huilt, hoe reageert de baby dan? Kijken > reageren met affect > fysieke reactie > eigen
angst. Dus kijken komt het meest voor. Dit is gedaan met 8 maanden oud.
Vanaf 2 jaar oud gaan er grote individuele verschillen ontstaan, zo zie je grote verschillen in normaal
ontwikkelde kinderen, een kind met Syndroom van Down en een kind met autisme. Probleem oplossen,
agressie, amusement. Zo gaan ze ook lachen om bijvoorbeeld clowns en andere dingen.
2e deel van prosociaal gedrag is delen. Rond het 1e jaar beginnen kinderen met affiliatief delen, een soort
egoïstisch delen. Je brengt speelgoed naar je ouders om samen te kunnen spelen. Of waarom delen kinderen
niet? Die hebben een hele sterke focus op zichzelf. Of als ze ‘nee, mij’ zeggen. De ontwikkeling van delen is
gerelateerd aan eigenaarschap. Als je wel eigenaarschap begrijpt, zal je ook beter kunnen delen. Is het ‘een jas’
of ‘mama’s jas’. Eigenaar zijn van iets, maakt een mens blij. Vanaf ongeveer 1,5 jaar gaan kinderen meer delen
als ze daarom gevraagd worden.
,Het delen zonder dat erom gevraagd wordt bij kind van 18 maanden oud, delen
kinderen veel. Vanaf 24 maanden delen kinderen spontaan. Dit lijkt ook samen te
hangen met empathie. Als je sterker reageert op gevoelens of distress, zul je eerder
delen. Het is niet zo dat als een kind niet deelt, dat er dan gelijk wat mis is.
Vanaf ongeveer 48 maanden neemt het delen nog meer toe. Dit is sterk gerelateerd
aan het begrip ‘theory of mind’ de mate waarin we in staat zijn om ons te
verplaatsen in de mindset van anderen, het kunnen ‘lezen’ van anderen.
Samenwerken is een 3e deel van prosociaal gedrag. Vanaf een jaar of 1 kan een kind
al de beurt nemen en samenwerken, zoals samen een liedje zingen. Vanaf 2 jaar zie je complexere vormen van
samenwerken. De coördinatie neemt steeds meer toe, dat komt omdat ze steeds meer op de ander letten. Ook
taalontwikkeling is hier handig, je kan verbale aanwijzingen geven. Als ze samen aan een touw moeten trekken,
tellen ze bijvoorbeeld af.
Samenwerken versus competitie. Kinderen moeten gaan kiezen. Bijvoorbeeld: kinderen gaan om de beurt
spelen met speelgoed X. Dit kan zich ook omzetten in competitie. Je moet snel zijn, want anders heeft een
ander kind voor de hele tijd dat stuk speelgoed. Ook genderverschillen: meiden meer samenwerken en jongens
meer competitie.
Competitie leidt tot conflict. Dit is niet per se negatief of agressief, maar kan ook functioneel zijn. Conflict over
speelgoed begint rond het 1e jaar. Dit ga je dan oplossen door fysieke kracht; trekken, duwen. Vanaf een jaar of
2 komen hier ook verbale middelen bij kijken; ‘dit is mijn auto’.
Kinderen vermijden conflicten. Ze trekken vaak aan een speelgoed, maar de ander echt slaan of iets, wordt
vaak vermeden. Als ze een conflict al eerder hadden verloren, is het meer waarschijnlijk dat ze de volgende
keer het conflict beginnen.
Reciprociteit: teruggeven wat de ander ook geeft. Dus ook: als jij mijn speelgoed afpakt, pak ik het weer
terug. Vergelding vindt dus plaats.
Vanaf het 3e jaar zien we ook genderverschillen. Fysieke oplossing zal afnemen bij de meiden, niet bij jongens.
Het kan zijn dat het komt door correctie van ouders, dat het bij meiden afneemt.
Bij oudere kinderen zien we niet dat de conflicten afnemen, maar het onderwerp verandert. Wat gaan we
spelen? Wat zijn de regels van het spel? Het is meer op sociaal niveau. De manier waarop het wordt opgelost
wordt steeds meer verbaal dan fysiek.
Voorbij de dyade
Triadische relaties: relaties in drietallen. Al voordat kinderen kunnen praten, is er al sprake van non-verbale
communicatie in drietallen. Een baby van aantal maanden zal iemand nadoen, als de moeder daarom gaat
lachen is het waarschijnlijker dat de baby dit vaker zal doen.
Rond 6 maanden: gedeelde betekenis. Weer zo’n driehoek van kinderwagens. Gaan ze tegelijk geluid maken?
Doen ze vergelijkbare fysieke dingen? Zo pakken ze allemaal hun voet vast. Dit is een soort sociale groepsnorm
ontwikkelen.
Rond 2 jaar: onwijs veel triadische relaties (kinderopvang). Meest voorkomend is dat 2 kinderen met elkaar
praten en een 3e kijkt ernaar. Meer dan 50% van de relaties is triadisch. Je krijgt verschillende samenstellingen,
wie de interactie leidt en volgt.
Status en dominantie: we zien dit al bij kinderen van 11 tot 15 maanden out. Sommige kinderen worden vaker
nagedaan door anderen, of wat het spel gaat worden. Ook gebruiken sommige kinderen meer agressie om de
baas te zijn. Dit is gerelateerd aan leeftijd, ontwikkeling en geslacht.
Onderzoek gedaan op kinderdagverblijf ‘directing’ is aansturen en ‘onlooking’ is volgen. Als je het meest
dominante kind pakt en die laat je met 3 anderen spelen, gedraagt die zich dominant (directing). Het meest
directing tegenover het minst dominante kind (dus de ‘laagste’).
Nummer 2 directief kind is wel directief naar nummer 3 en 4, maar niet naar de nummer 1. Bij het volgen, volgt
de nummer 2 alleen nummer 1, en onlooking naar nummer 3 en 4. Je ziet hier dus al de structuren. Je past je
gedrag aan, afhankelijk van met wie je bent. Groepsstructuren zijn aanwezig, ze zijn zich hier bewust van en ze
passen zich hieraan aan.
, Onderliggende vaardigheden
Er zijn echt enorme individuele verschillen in onderliggende vaardigheden. Motorisch, taal etc. kan soms wel
een verschil van een jaar inzitten. Het gaat om het totaalplaatje van alle vaardigheden bij elkaar. Het hele
sociale systeem is belangrijk voor de ontwikkeling van deze vaardigheden. Zoals relaties met ouders, broertjes
en zusjes, opa en oma etc.
Er is enig bewijs voor continuïteit (in de literatuur horende bij dit college staat dat er heel veel bewijs hiervoor
is, maar dat klopt niet echt). Er is een gebrek aan studies. Er is dus een beetje bewijs hiervoor. Kinderen die
meer fantasie gebruiken etc., zullen ook verder zijn. Als kinderen op jonge leeftijd heel agressief zijn, zie je dit
later ook wel vaak terug maar niet altijd. Blijf altijd het hele systeem zien en niet focussen op 1 ding. Er is dus
maar een beetje bewijs.
Gedeelde aandacht: het vermogen om aandacht te coördineren met een andere persoon, begint rond de 6
maanden oud. Als de moeder met een puzzel bezig is, gaat het kind zich er ook mee bezig zijn. Het kind begrijpt
dan dat je samen ermee bezig bent. Hierin zijn dus ook grote verschillen (normaal – autisme – syndroom van
down). Gedeelde aandacht is ook een van de basisprincipes van theory of mind. Je moet namelijk snappen hoe
een kind zich voelt over het speelgoed.
Een 2e belangrijke vaardigheid is emotieregulatie: je eigen emoties reguleren. Je speelgoed valt kapot, of
boosheid als een ander kind je speelgoed afpakt. Waar leg je de focus op? Ga je je focussen op de negatieve
emoties? Of hou je je ergens anders mee bezig? Hechting is hierin ook belangrijk, je hebt een ‘veilige haven’
nodig om thuis te oefenen. Angst als je primaire verzorger ineens weg is, moet je kunnen reguleren. Als je zo
overstuur bent dat je niet meer weet wat je moet, gaat het mis in sociale relaties.
Je moet het reguleren van emoties dus leren, dit doe je door zo’n veilige thuishaven te hebben.
3e: inhibitie controle. Vergelijkbaar met emotieregulatie, maar dan gaat het om het inhiberen van neigingen.
Dus: een baby trekt een kat aan de staart. Je moet leren om dat niet te doen. Je moet je ook bewust worden
van de persoonlijke ruimte van mensen en dat ze die ook nodig hebben. Ook al vind je iemand heel leuk, dan
moet je leren dat je alsnog op afstand blijft van diegene. Je moet hierin een balans vinden. Als je een sterk
geïnhibeerd temperament hebt, ben je weer extreem verlegen.
4e: imitatie, een van de belangrijkste vaardigheden om te ontwikkelen. Sociale vaardigheden zijn sterk
afhankelijk van imitatie. Gaat gewoon om het nadoen van de omgeving. Als jij iets doet met je gezicht, zal het
kind het nadoen. Imitatie is belangrijk om te hechten, zoals spiegelneuronen. Als je een betere band hebt met
elkaar, heb je meer de neiging om elkaar na te doen (ook bij volwassenen -> in een bar neem je ook een slokje
als jouw vriend ook een slokje neemt). Bij daten doe je ook sterk aan imiteren, in de hoop dat jouw date jou
leuk vindt. Als mensen geïmiteerd worden, zullen ze een sterkere band voelen.
5e: causaal begrip. Gaat eigenlijk om 3 dingen. Je moet begrijpen dat anderen een soort ‘sociale agent’ zijn met
intenties. Ook is het zo dat jouw eigen acties een ander beïnvloedt. Als je dat blijft doen, dan is er een causaal
begrip. Derde is dat anderen dingen ook per ongeluk kunnen doen, dus als iemand jouw speelgoed kapot
maakt, kan dat zonder enige intentie zijn. Dit ontwikkelt zich vanaf 6 maanden en steeds sterker.