Jurisprudentie collectief arbeidsrecht
Nr. 126 Collectieve onderhandelingen, HR 11 december 1992 FTA/CBA
Partijen; vereniging met rechtspersoonlijkheid Federacion di Trahadornan di Aruba, eiser tegen de
openbare rechtspersoon de Centrale Bank van Aruba, verweeder.
Feiten; de bank is ingesteld bij de centrale bankverordening. In 1988 heeft de meerderheid van het
personeel van de bank, dat op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is, de F.T.A.
aangewezen om hen bij de behartiging van arbeidsaangelegenheden te vertegenwoordigen. Daarop
heeft de F.T.A. aan de bank verzocht met haar over te gaan tot onderhandelingen ter afsluiting van
een cao voor die werknemers. Onder verwijzing naar artikel 20 van de genoemde bankverordening
heeft de president van de bank aan de F.T.A doen weten, dat dit artikel hem niet toestaat een
dergelijk cao af te sluiten.
HR; tot uitgangspunt kan worden genomen dat uit de rechtstreeks werkende erkenning van het
stakingsrecht in artikel 6 ESH voortvloeit dat in de rechtsorde van het Koninkrijk de onbelemmerde
uitoefening van het recht op collectief onderhandelen gewaarborgd is. Dit brengt mee dat artikel 20
lid 2 van de verordening moet worden uitgelegd in het licht van het recht op collectief
onderhandelen dat aan werknemersorganisaties toekomt. Hoewel het middel gegrond is, kan het
niet tot cassatie leiden. In feitelijke instanties is de vordering van FTA opgevat dat wordt gevorderd
te onderhandelen over een cao. In het onderhavige geval, waarin de arbeidsvoorwaarden in een
eenzijdig reglement moeten worden neergelegd dienen de onderhandelingen evenwel op de
uiteindelijke inhoud van dit reglement gericht te zijn. De ingestelde vordering is dus in de thans
daaraan gegeven vorm niet toewijsbaar.
Nr. 127 Collectieve onderhandelingen, Rb Utrecht 8 april 1997 Het zwarte Corps/ Bond van
Loonbedrijven
Partijen; vakvereniging het Zwarte Corps (HZC), eiser tegen Bond van Loonbedrijven voor Agrarisch-
en Grondverzetwerk in Nederland en de Federatie van Land- en Tuin bouwwerktuigen, verweerder.
Feiten; HZC is op 2 november 1946 opgericht en heeft onder meer ten doel de economische en
maatschappelijke belangen van haar leden te behartigen. Sinds 1971 is HZC een van de
werknemerspartijen bij de cao voor het Bouwbedrijf en neemt zij deel in de paritaire organen van
partijen bij die cao. In de werkingssfeer van de LEO-cao zijn ongeveer 12.000 personen werkzaam,
29% van deze werknemers is lid van werknemersorganisaties. Tot deze organisaties behoren naast
HZC ook de Voedingsbond FNV en de Industrie en voedingsbond CNV. Aan de werknemerszijde zijn
tot op heden bij de totstandkoming van de LEO-cao’s uitsluitend de FNV en het CNV betrokken
geweest, terwijl aan de werkgeverszijde steeds betrokken waren BOVAL en FLEC. De laatste LEO cao
is op 1 maart 1997 geëindigd. Binnenkort zullen de onderhandelingen voer een nieuwe LEO cao
beginnen. HZC heeft BOVAL en FLEC gesommeerd om haar als partij/gesprekspartner toe te laten tot
de onderhandelingen over de per 1 maart 1997 geldende LEO-cao. BOVAL en FLEC hebben aan deze
sommatie geen gevolg gegeven.
RB; voor de vraag of BOVAL en FLEC verplicht zijn om HZC toe te laten tot onderhandelingen, dient te
worden vooropgesteld dat ook in het cao-recht het beginsel van contractsvrijheid geldt. Dit brengt
mee dat BOVAL en FLEx zelf hun contractspartijen mogen kiezen en vrij zijn in de vaststelling van de
inhoud van de met die partners te sluiten cao. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden
gemaakt, indien een mogelijke contractspartij, die evident representatief is en zelf bepaalde
belangen en zaken in de cao-besprekingen wil behartigen om te voorkomen dat deze niet of
onvoldoende aan bod komen wordt uitgesloten van het cao-overleg. HZC stelt dat zij een
representatieve vereniging is, omdat tweederde deel van de in de sfeer van de LEO cao
georganiseerde werknemers lid van haar is. Onvoldoende is echter komen vast te staan dat HZC
daadwerkelijk representatief is. Daarnaast heeft HZC onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, indien
zij niet tot de onderhandelingen voor de LEO cao wordt toegelaten, de cao wensen en belangen van
1
, de door haar vertegenwoordigde werknemers onvoldoende aan bod zullen komen. Daarnaast is het
specifieke belang niet duidelijk. Gelet op dit alles is er onvoldoende reden om BOVAL en FLEC te
veroordelen om HZC toe te laten tot de onderhandelingen over de LEO cao, ook omdat moet worden
voorkomen dat deze onderhandelingen onnodig worden bemoeilijkt en vertraagd.
Nr. 128 Collectieve onderhandelingen, Rb Utrecht 28 april 1999 VVMC/NSR
Partijen: Vakvereniging voor machinisten en conducteurs der NV Nederlands Spoorwegen (VMC),
eiser tegen NS reizigers BV (NSR), verweerder.
Rechtsvraag: de eiser stelt zich op het standpunt dat NSR handelt in strijd met de zorgvuldigheid die
in het maatschappelijk verkeert betaamt door haar, de eiser, niet tot het overleg en de
onderhandelingen toe te laten, nu zij een evident representatief vakvereniging is en zij specifiek de
bijzondere belangen van rijdend personeel behartigt, welke in het overleg en de onderhandelingen
tussen de NSR en de wel toegelaten vakbonden niet onvoldoende aan bod komen.
RB: ook hier oordeelt de Rb. Bij het cao recht sprake is van contractsvrijheid, zie hierboven de
uitspraak, hier kan een uitzondering op worden gemaakt: indien een mogelijke contractspartij, die
evident representatief is en zelf bepaalde belangen en zaken in de cao-besprekingen wil behartigen
om te voorkomen dat deze niet of onvoldoende aan bod komen wordt uitgesloten van het cao-
overleg. Hierbij dienen de belangen van de leden van de vereniging die toelating wenst te worden
afgewogen tegen de belangen van de reeds toegelaten overlegpartners. In onderhavige geval is van
belang dat VMC al zeer lange tijd aan het cao overleg wenst deel te nemen, hetgeen onder meer
blijkt uit het feit dat zij in 1990 daartoe nog vergeefs een vordering heeft ingesteld. VMC
vertegenwoordigt naar haar eigen zeggen 16.5% van het personeel van NSR, waarvan 31% reizend
personeel. NSR houdt het resp. 15% en 28%. Dit is een hoger percentage dan twee vakbonden, CNV
en VHS die tot het cao overleg zijn toegelaten. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank
van mening dat VMC tot het cao overleg moet worden toegelaten. Een andere uitleg zou in strijd zijn
met de vrijheid van vakverenigingen.
Nr. 129 Collectieve onderhandelingen, Adviescommissie van deskundige inzake AVV Metalelektro
cao 2000 – 2002
Partijen: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Raad van overleg in de metaal
en elektronische industrie (ROM).
Feiten: in de Metalelektro cao 2000-2002 is bepaald dat van de overeenkomst kan worden
afgeweken bij of krachtens cao af te sluiten met bij de Metalelektro cao betrokken vakverenigingen.
De minister van SZW heeft de Metalelektro cao niet algemeen verbindend verklaard vanwege de
verplichting om op decentraal niveau met dezelfde vakverenigingen te onderhandelen. Partijen
hebben de commissie van deskundigen om advies gevraagd.
Commissie: de commissie stelt vast dat IAO verdrag 87 het vrij kunnen oprichten en lid worden van
organisaties van werkgevers en werknemers regelt. De omstreden cao bepalingen zijn hiermee niet
in strijd, nu zij op geen enkele wijze aansluiting bij vakverenigingen belemmeren. IAO verdrag 98
verleent de werknemers bescherming tegen anti-vakbondsdiscriminatie en verplicht overheden om
vrijwillige cao onderhandelingen te ondersteunen. Algemeenverbindendverklaring is een vorm van
ondersteuning als bedoeld in dit verdrag. Dat de cao partijen de mogelijkheid willen bieden voor
decentraal afwijken van de cao draagt bij aan het instrumentarium voor collectief onderhandelen.
Dat met dezelfde vakbonden onderhandeld moet worden, vormt geen inbreuk op de
onderhandelingsvrijheid van andere vakbonden, omdat sprake is van een onderhandelingsproces op
verschillende niveaus door dezelfde partijen. De omstreden cao bepalingen zijn ook niet in strijd met
artikel 2 lid 5 Wet AVV, omdat zij de bevoegdheid van de rechter niet beperken, geen dwang
uitoefenen om zich bij een vakvereniging aan te sluiten, geen ongelijke behandeling van
georganiseerde en ongeorganiseerde teweeg brengen en de werknemers niet betrekken bij de
handhandhaving van prijsregelingen. Het toetsingskader AVV bevat een bepaling over verplicht
2