Samenvatting Professioneel Hulpverlenen
Hoofdstuk 1 – Professioneel Hulpverlenen
Sociale steun van vrienden en dergelijke noemen we sociale steun. Deze kan vier
vormen aannemen:
1. Emotionele steun: dit houdt in dat mensen elkaar op emotioneel gebied helpen.
2. Informationele steun: mensen kunnen elkaar ook steunen door adviezen of
informatie te verstrekken
3. Instrumentele steun: dit houdt in dat mensen hele praktische dingen voor
elkaar doen.
4. Waarderende steun: houdt in dat mensen bevestiging halen uit het contact met
anderen.
Openlijke steun houdt in dat zowel degene die helpt als de gene die geholpen wordt,
zich realiseren dat er steun plaatsvindt. Onzichtbare steun wil zeggen dat de ontvanger
niet door heeft dat hij geholpen wordt.
Onder een sociale netwerk wordt verstaan het geheel van mensen met wie
rechtstreeks min of meer duurzame banden worden onderhouden voor de vervulling
van dagelijkse behoeften. Uit onderzoek blijkt dat mensen die in aanraking komen met
de hulpverlening omwille van psychische, emotionele of sociale problemen, vaak een
kleiner of oppervlakkiger sociaal netwerk hebben dan gezonde mensen. De kern van het
sociale netwerk is de intimi, dit wordt ook wel de steungroep genoemd. Deze bestaat
uit mensen met wie men zich erg close voelt. Buiten deze steungroep bevindt zich de
sympathiegroep, deze groep mensen met wie men goed kan opschieten en waarvan
men, als iemand uit deze groep personen zou overlijden, erg overstuur zou raken. Van
empowerment is sprake wanneer de hulpverlening mensen helpt om de regie over het
leven weer in eigen hand te krijgen.
1.2 Professionele hulpverlening
De structuur van de hulpverlening
Professionele hulpverlening vindt op een gestructureerde manier plaats, dat wil zeggen
dat de hulpverlener bepaalde stappen volgt op te komen tot een zo goed mogelijke
hulpverlening. De vier fasen van het hulpverleningsproces:
Fase 1: Oriëntatie
Er wordt een eerste poging gedaan om te achterhalen wat de hulpvraag van de
cliënt is. Onderzocht wordt of de hulpverlener de cliënt denkt te kunnen helpen
en of er voldoende wederzijds vertrouwen kan groeien om tot een goede
samenwerkingsrelatie te komen. Bevindingen worden opgeschreven in een
intakeverslag.
Fase 2: Assessment
De eerste indrukken, vermoedens en ideeën over de hulpvraag worden verder
onderzocht en getoetst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van divers instrumenten.
De ondernomen activiteiten en de informatie die dit oplevert, wordt beschreven
in een assessmentrapport.
Fase 3: Planning
Op basis van de informatie die dit oplevert, wordt een advies geformuleerd. Het
advies wordt concreet gemaakt in het hulpverleningsplan.
, Fase 4: Uitvoering
De behandeling wordt uitgevoerd zoals beschreven staat in het
hulpverleningsplan. Monitoring en evaluatie maken tevens deel uit van deze fase
en kunnen leiden tot aanpassing van het hulpverleningsproces. De ondernomen
activiteiten en de resultaten daarvan worden beschreven in onder meer een
evaluatierapport.
Dat de hulpverlening gestructureerd loopt, wil niet zeggen het rigide of statisch is.
Het is een proces. De term proces geeft aan dat er sprake is van ‘iets’ dat
voortdurend in beweging is.
De sociale kaart van de hulpverlening
Een sociale kaart betreft een overzicht van instellingen en organisaties op een bepaald
terrein, in dit geval op het gebied van geestelijke gezondheidzorg en welzijnswerk. Een
sociale kaart geeft aan voor welke soort cliënten een instelling bedoeld is. Om de sociale
kaart te kunnen begrijpen, is kennis van de organisatie van de geestelijke
gezondheidszorg en het welzijnswerk belangrijk. In dat kader zijn een aantal zaken van
belang:
- Eerste lijn versus tweede lijn: voor lichte psychische, psychosociale of
pedagogische problemen kunnen mensen rechtstreeks terecht bij de huisarts,
een psycholoog, bureau jeugdzorg, het maatschappelijk werk, stichting korrelatie
of organisaties die hulp via internet geven. Dit is de eerstelijnszorg. Voor
zwaardere klachten zoals angsten, depressies en verslavingen is er de
tweedelijnszorg. Deze wordt gegeven door een psychiater, orthopedagoog,
psychotherapeut of gespecialiseerde psycholoog of kliniek. Dit kan bestaan uit
wekelijkse gesprekken, dagbehandeling, medicijnen of opname op een PAAZ
(afdeling voor psychiatrische problemen van een algemeen ziekenhuis). Mensen
komen pas in de tweedelijnszorg naar een doorverwijzing.
- Ambulante versus residentiele hulp: Ambulante hulp betreft hulpverlening
waarbij de client in de eigen woonomgeving verblijft. Bijna 90% van de mensen
met klachten wordt op deze manier geholpen. Residentiele hulp houdt in dat
mensen worden opgenomen of begeleid in een RIBW (regionale instelling voor
begeleid wonen). Het gaat dan vaak om ernstige problemen waarbij mensen een
gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. Residentiele hulp voor kinderen
en jongeren varieert van kleinschalige woongroepen tot streng beveiligde
justitiële jeugdinrichtingen. Er is ook een mix tussen ambulante en residentiele
hulp.
- Vrijwillige zorg versus gedwongen zorg: De meeste mensen melden zich
vrijwillig aan. Door middel van bijvoorbeeld TBS (ter beschikking van de regering
gestelden) of IBS (inbewaringstelling) of RM (rechterlijke machtiging) kunnen
mensen onder dwang worden opgenomen. Bij bemoeizorg gaat de hulpverlener
op eigen initiatief naar mensen toe die dit nodig hebben, zo wil ze stimuleren om
hulp te zoeken.
Onderdeel van de sociale kaart zijn ook de clienten- en famillieorganisaties, zoals de
Nederlandse Hyperventilatie Stichting en Landelijke stichting Ouders en Verwanten van
Drugsverslaafden. Deze en andere organisaties bestaan uit mensen die de bepaalde
problematiek bij zichzelf hebben mee gemaakt en zich nu inzitten voor welzijn van
(ex)clienten en hun naasten.
,1.3 De professionele hulpverlener
Mogelijke rollen van de professionele hulpverlener
De eerste en meest voor de hand liggende rol van de hulpverlener is de van de ‘helper’.
Die hulpverlener helpt de cliënt zijn problemen op te lossen en aan te pakken. Een
andere rol is die van de ‘diagnosticus’. De professional die helpt is namelijk niet altijd
dezelfde professional die problemen in kaart brengt. Ook kan de hulpverlener de rol van
‘coach’ vervullen. Deze rol dient niet verward te worden met het beroep coach. Binnen
deze rol is de hulpverlener bezig om de cliënt te stimuleren. In deze rol staat
empowerment centraal en is de hulpverlener niet zozeer inhoudelijk bezig met de
problemen en hoe hij deze aan kan pakken, maar meer faciliterend. Hij helpt de cliënt
zichzelf te helpen. Dit is vooral belangrijk als het gaat om multi problematiek. Hiervan
wordt gesproken wanner mensen chronische problemen op meerdere leefgebieden
ervaren waar ze zelf niet uit kunnen komen. Cliënten en gezinnen met multi
problematiek hebben vooral baat bij langdurige ondersteuning. Tenslotte kan de
hulpverlener de rol van ‘beleidsevaluator’ vervullen. Deze rol vervult de hulpverlener
niet zozeer in het contact met de cliënt, als wel in het contact met beleidsmakers en
hulpverlenende instanties.
Persoonlijke kwaliteiten van de hulpverlener
Persoonlijke kwaliteiten die van belang zijn voor hulpverleners:
1. Communicatieve vaardigheden
Belangrijk om cliënt te begrijpen, helpen en ondersteunen. Betreft verbale en
non-verbale communicatie. Non-verbale communicatie bestaat uit lichaamstaal,
lichaamshouding, manier van kijken en de toon van iemands stem.
2. Empathie
Betekend letterlijk het invoelen in de belevingswereld van de ander. Dit is nodig
om de cliënt te begrijpen, aan te voelen en om zichzelf te kunnen verplaatsen in
de cliënt. Een basale vorm van empathie is lichamelijke synchronie, dit houdt in
dat mensen gapen als de ander ook gaapt, of lacht als de ander ook lacht. Het is
ook belangrijk dat hulpverleners over een empathic accuracy beschikken. Dit
houdt in dat je beschikt over een accuraat inlevingsvermogen.
3. Respect
Respect is misschien wel het allerbelangrijkste. Het kan gezien worden als een
attitude: de houding van de hulpverlener ten opzichte van de cliënt. Het houdt in
dat de hulpverlener cliënten en hun soms onverstandige keuzes accepteert zoals
ze zijn. Hij veroordeelt de cliënt en hoe die in het leven staat niet en wil de cliënt
niet in de essentie veranderen.
4. Echtheid
Bij echtheid van de hulpverlener gaat het erom dat de hulpverlener zichzelf is. Hij
dient eerlijk te zijn in woorden en gedrag.
5. Zelfinzicht
Een hulpverlener dient zichzelf te kennen en vooral de eigen beperkingen.
Wanneer een hulpverlener zichzelf overschat kan dat vervelend consequenties
hebben voor de patiënt. Ook kan het hulpverleners-syndroom aanwezig zijn.
Hiervan is sprake wanneer een hulpverlener te graag wil helpen en dan niet meer
helpt voor de cliënt maar helpt voor een goed gevoel bij zichzelf.
, Basale communicatie technieken
Actief luisteren Aandachtig luisteren en actief inspannen om de
cliënt te begrijpen. Hierdoor wordt betrokkenheid
getoond en voelt de cliënt zich begrepen en
gestimuleerd om meer te vertellen.
Parafraseren Herhalen van de feitelijke boodschap van de cliënt
in andere, eigen woorden. Belangrijk omdat
eenzelfde uitspraak verschillende geïnterpreteerd
kan worden.
Reflecteren Samenvatten van het verhaal, de emotionele lading
in het verhaal. Hierdoor laat de hulpverlener zien
dat hij het begrijpt.
Concretiseren Doorvragen naar wat de cliënt precies bedoeld.
Nodig om de vinger op de zere plek te leggen en
concreet en realistisch doelen te stellen.
Structureren Orde brengen in de wirwar van feitelijke
informatie die de cliënt ervaart en communiceert.
Resumeren Samenvatten van dat wat is gezegd. Veel tijdens en
aan het einde van het gesprek doen. Hiermee
wordt gecheckt of iedereen elkaar begrijp en
mogelijkheid tot aanvullen of onjuistheden
weerleggen.
Ethische dilemma’s in de hulpverlening
In sommige gevallen kunnen gewetenskwesties makkelijke op te lossen zijn omdat er
beroepscodes of beroepsrichtlijnen zijn. Wanneer er meerdere oplossingen gekozen
kunnen worden is er sprake van een etnisch dilemma. Bijvoorbeeld wanneer een cliënt
aangeeft zelfmoord te willen plegen. Houdt de hulpverlener zich aan zijn zwijgplicht en
respecteert deze en neem hij het risico op zelfmoord? Om ethnische dilemma’s in de
hulpverlening gestructureerd aan te pakken stelt Rothfusz een stappenplan op.
Stap 1: Het in kaart brengen van de situatie Er wordt zo objectief mogelijk een beschrijving
gemaakt van de situatie centraal. Wat zijn de feiten
en welke gevoelens en gedachten roepen deze op
bij de hulpverlener.
Stap 2: Vast stellen van het morele dilemma De hulpverlener maakt voor zichzelf duidelijk wat
precies het morele dilemma is.
Stap 3: Verkennen van de De hulpverlener zet alle handelingsmogelijkheden
handelingsalternatieven op een rijtje.
Stap 4: benoemen van de betrokkenen en het Er wordt bekeken wie de betrokkenen zijn en wat
afwegen van hun belangen ieders belang is.
Stap 5: Afwegen van de relevante waarden en Relevante normen en waarden worden
normen beschreven. Hierbij dienen deze zo concreet
mogelijk te worden omschreven. De beroepscodes
zoals opgesteld door de landelijke
beroepsvereniging gelden als richtlijn.
Stap 6: Kiezen van een handelingsalternatief De argumenten voor en tegen de verschillende
handelingsmogelijkheden worden gegeven. Op
basis hiervan wordt een keuze gemaakt.
Ethische dilemma’s kunnen worden ingebracht in zowel intervisie als supervisie.
Intervisie is een vorm van gestructureerd overleg tussen meerdere collega’s
waarbinnen onder meer ethische problemen worden besproken. Bij intervisie is geen
sprake van hiërarchie, iedereen binnen de intervisie is gelijk aan elkaar.