Toetsdoelen BS2
Klinisch redeneren
1. De student kan benoemen welke vragen en welk lichamelijk onderzoek gesteld/gedaan
kunnen worden in de anamnese gericht op de domeinen waarnemingen/cognitie en
uitscheiding/uitwisseling
Vragen m.b.o. uitscheiding/uitwisseling
- Had u problemen met de ontlasting en/of met urineren?
- Kunt u uw ontlastingspatroon omschrijven. Frequentie, vorm, hoeveelheid, kleur,
geur, pijn of ongemak?
- Kunt u omschrijven hoe uw urinepatroon is. Frequentie, geur, kleur en hoeveelheid?
Vragen m.b.o. waarnemingen/cognitie
- Hoe zijn uw gehoor en gezichtsvermogen? Draagt u een gehoorapparaat en/of bril?
- Ervaart u op dit moment pijn? Zo ja, wat doet u eraan? En hoeveel op een schaal van
1-10?
- Constateert u veranderingen in het geheugen of concentratie?
- Heeft u weleens moeite met het nemen van belangrijke beslissingen?
- Kunt u nieuwe informatie goed opnemen en verwerken? Ernaar handelen?
Lichamelijk onderzoek m.b.o uitscheiding/uitwisseling
- Inspectie
- Percussie
Lichamelijk onderzoek m.b.o. waarnemingen/cognitie
- Inspectie
2. De student kan benoemen welke screeningsinstrumenten gebruikt kunnen worden voor
een risico -inschatting/vroeg signalering
Binnen de zorg voor kwetsbare ouderen wordt veel gebruikgemaakt van
screeningsinstrumenten om het risico op slechte uitkomsten of de kwetsbaarheid in kaart te
brengen.
Instrumenten om ouderen met een verhoogd risico op functieverlies of overlijden snel en
efficiënt op te sporen zijn:
- Indentification of Seniors at Risk (ISAR)
- Hospital Admission Risk Profile (HARP)
De gemiddelde tijdinverstering is drie minuten.
Instrumenten om kwetsbare ouderen op te sporen zijn:
- Groningen Frailty Indicator
- Tilburg Frailty Indicator
- Easycare-TOS
De vragenlijst bedraagt tien tot vijftien minuten.
In het ziekenhuis worden momenteel ook de veiligheidsmanagementsysteemcriteria (VMS-
criteria) afgenomen bij opname. Die scoren het risico op vallen, ondervoeding, delier en ADL-
beperkingen. De VMS-criteria kunnen vooralsnog niet als een screeningsinstrument gebruikt
worden, maar ze geven wel goed het risico op vier geriatrische problemen weer. Als een
oudere een verhoogd risico heeft bij een screeningsinstrument voor functieverlies of
, kwetsbaarheid, is de volgende stap een multidomeinbeoordeling, een zogenoemde
comprehensive geriatrie assessment (CGA).
In een GCA wordt niet alleen naar de ziekten gekeken die een oudere heeft, maar vooral ook
naar geriatrische problematiek. In de geriatrische problematiek worden vier domeinen
onderscheiden:
1. Somatisch: de zieken, medicatie, incontinentie, pijn, decubitus en vallen;
2. Psychisch: dementie, delier, depressie, afhankelijkheid van alcohol;
3. Sociaal: sociaal netwerk, eenzaamheid, mantelzorg, coping;
4. Functioneel: ADL, slapen, horen, zien.
Voor CGA kunnen de volgende meetinstrumenten gebruikt worden:
- Ziekenhuis:
- DEFENCE-zorgmodel
- Easycare
- InterRAI
- Huisartsenpraktijk en wijk
- TraZAG
- GOUD
- Easycare
- FIT
- Om U
- Verpleeghuissetting
- InterRAI
3. De student kan methodiek van het zorgleefplan beschrijven
Het zorgleefplan is een hulpmiddel om vraaggerichte zorgverlening te kunnen bieden aan je
cliënten. De individuele wensen staat centraal in het ZLP. In het ZLP staat een uitgebreide
omschrijving van de manier waarop de cliënt zijn of haar leven wil leiden en welke
ondersteuning daarbij nodig is. Het is omvat in vier levensdomeinen:
1. Het mentale welbevinden van de cliënt als persoon
2. Het lichamelijke gevoel van welbevinden en gezondheid
3. Daginvulling volgens eigen interesse en onderhouden van sociale contacten
4. De woon- en leefomstandigheden
Om de informatie te verzamelen over deze domeinen bevat het zorgleefplan geen standaard
vragen lijst die met de cliënt wordt afgenomen. Het model zorgleefplan van Actiz met
voorbeeldvragen per domein is hier een voorbeeld van.
, 4. De student kan voorbeelden van moreel-ethische vragen in de zorgverlening benoemen
- Moet ik de keuze van de patiënt leidend laten zijn als dit niet leidt tot een optimale
gezondheidsuitkomst?
- Moet ik zorgtaken uitvoeren en beslissingen nemen voor patiënten als ik vind dat de
patiënt dit eigenlijk zelf zou moeten doen?
- Moet ik kwetsbare patiënten verzorgen door extra taken over te nemen of laat ik hen
meer in hun waarde door hen zoveel mogelijk zelf te laten doen?
- Mogen of moeten zorgverleners zich mengen in niet strikt medische aspecten van
het leven van hun patiënt?
- Mogen ouders betrokken worden bij de zorg voor jongvolwassenen als deze zich niet
aan de therapie houden?
Algemeen
5. De student kan de grondbeginselen van de theorie van belevingsgerichte zorg toepassen in
een casus
Een belangrijke middle-range-theorie over belevingsgerichte zorg is het resultaat van
onderzoek van Aart Pool (2005) en Mieke Grypdonck (2007). Hun theorie beweert dat niet de
ziekte het uitgangspunt is, maar de beleving van de ziekte. Bij deze theorie behoren drie
belangrijke concepten:
1. Levensloop: de chronische ziekte wordt beschouwd als een belangrijke
levensgebeurtenis. De ervaringen van de cliënt en de wijze waarop hij hieraan betekenis
geeft, zijn het uitgangspunt van de verpleegkundige relatie.
2. Gelijkwaardigheid: De zorgrelatie tussen de cliënt en de verpleegkundige is gebaseerd op
gelijkwaardigheid en autonomie. Dit betekent dat de verpleegkundige soms moet
kunnen afwijken van wat hijzelf de beste interventie vindt als de cliënt vanuit zijn
ervaringsdeskundigheid een andere mening heeft. Het toelaten van onzekerheid is in dit
kader een belangrijke competentie, waarbij de verpleegkundige de afwijking met klinisch
redeneren moet kunnen onderbouwen.
3. Autonomie: de zorg is gericht op autonomiebevordering. Soms is het nodig dat een
verpleegkundige de cliënt ondersteunt in het nemen van autonomie wanneer hij daaraan
niet gewend is of hierin door zijn ziekte belemmerd wordt. De verpleegkundige kan de
cliënt ondersteunen door hem te empoweren en/of de wijze waarop hij gewend is met
een probleem om te gaan verder te exploreren.
Belevingsgerichte en vraaggerichte zorg verschillen van gedachtegoed ook niet veel van
elkaar. Het verschil heeft voornamelijk betrekking op de cliëntenpopulatie. Vraaggerichte
zorg kan in principe bij alle ouderen gegeven worden, belevingsgerichte zorg vooral bij
ouderen met een chronische ziekte en geïntegreerde belevingsgerichte zorg bij ouderen met
een cognitieve beperking.
6. De student kan benoemen hoe de langdurige zorg wordt gefinancierd
Het wordt vergoed door WLZ (Wet Langdurige Zorg)
- Voor kwetsbare ouderen
- Somatische en psychische beperkingen
- Blijvende verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen
- Opname in zorginstelling
- Ook thuis mogelijk (VPT, zorg aan huis door één zorgaanbieder. MPT, zorg aan huis
door één of meerdere zorgaanbieders. PGB, hier wordt gekeken of iemand bepaalde
administratieve zaken te regelen zoals het inkopen van zorgaanbieders.)