Samenvatting van probleem 3 voor blok 3.6 Understanding Dyslexia & Dyscalculia, onderwijs- en ontwikkelingspsychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
3.6 Understanding Dyslexia & Dyscalculia – Probleem 3
Literatuur: Peterson, Carroll, Vellutino, Tijms
- Leerdoel 1: What is dyslexia? What are the characteristics? What roles do word
recognition, reading speed and text comprehension play?
- Leerdoel 2: What are the known theories on/explanatory models for dyslexia?
Peterson & Pennington: “Seminar: Developmental dyslexia” (2012)
Definitie = individuen met developmental dyslexia hebben moeilijkheden met accurate of
vlotte woordherkenning en spelling, ondanks adequate instructie en intelligentie en intacte
zintuigelijke vaardigheden. In lezen staat comprehensie centraal. Dyslexie wordt gekenmerkt
door problemen in decodering, terwijl comprehensie vaak relatief intact is.
Epidemiologie: ongeveer 7% van de populatie heeft dyslexie met een relatief kleine
maar significante meerderheid aan mannen. Echter komen jongens met dyslexie
vaker onder klinische aandacht dan meisjes, omdat zij hogere mate van comorbide
externaliserende stoornissen ervaren, zoals ADHD.
Comorbiditeit: naast een hoge comorbiditeit met ADHD gaat dyslexie vaak samen
met twee andere verstoringen in de taalontwikkeling, namelijk LI en SSD. Language
impairment (LI) wordt gekenmerkt door problemen in de ontwikkeling van
structurele taal, waaronder syntax (grammatica) en semantiek (vocabulaire). Speech
sound disorder (SSD) betreft een probleem in het vermogen om de klanken van de
eigen taal accuraat te produceren. De comorbiditeit met dyslexie wordt gemedieerd
door gedeelde etiologische en neuro-cognitieve risicofactoren. Veel studenten met
dyslexie ervaren daarnaast moeilijkheden in andere gebieden, zoals wiskunde.
Cross-culturele vindingen: een sterke voorspeller van leesaccuraatheid onder
schoolgaande kinderen is consistentie van orthografie binnen een taal. Problemen
met vlotheid of snelheid van lezen lijken meer vergelijkbaar over verschillende talen.
Hier blijkt fonologisch bewustzijn (PA) de belangrijkste voorspeller van lezen in iedere
taal, al was deze van grotere invloed in minder consistente orthografieën. Er is dus
universaliteit in de neurobiologische en neuro-cognitieve onderbouwing van
dyslexie, maar er bestaat cross-culturele specificiteit in de uiting hiervan.
Neuropsychologie = vroege theorieën van dyslexie hebben een basistekort gesteld in visuele
verwerking en focusten op de reversal errors (b = d) gemaakt door individuen met dyslexie.
Deze errors zijn echter beperkt tot print in de eigen taal, waardoor ze meer linguïstisch dan
visueel van aard zijn. Tegenwoordig is duidelijk dat dyslexie een taal-gebaseerde stoornis is
met een primair tekort in fonologische verwerking (= verwerking van klanken). Volgens de
phonological theory of dyslexia zou het vermogen om aandacht te geven aan linguïstische
klanken en deze te manipuleren kritiek zijn voor het verkrijgen van letter-klank relaties.
Deze relaties onderliggen accurate en vloeiende woordherkenning door het proces van
fonologisch coderen. De relatie tussen fonologische skills (PA) en lezen is bi-directioneel,
zodat slecht lezen over tijd ook slechte PA veroorzaakt. Het fonologisch tekort zou resulteren
uit een foutieve ontwikkeling van fonologische representaties, die worden gekarakteriseerd
als slecht gesegmenteerd en onnauwkeurig.
1
, Een belangrijke vraag is hoe deze theorie relateert aan recente ontwikkelingen in
spraakwetenschap omtrent de aard en ontwikkeling van spraakperceptie. Recent bewijs
demonstreert dat spraakpercepties veel meer omvatten dan fonemen, wat tot de aanname
leidt dat fonemen niet de targets van spraakperceptie zijn. Aangezien dyslectische kinderen
problemen hebben met gesproken taal voordat zij een geschreven alfabet tegenkomen, zou
het probleem in hun fonologische ontwikkeling niet beperkt zijn tot fonemische of
segmentale representaties en moet dit liggen in andere spraakdimensies. Volgens dit
multiple deficit account is een enkel fonologisch tekort niet voldoende om dyslexie te
verklaren. Andere tekorten kunnen relateren aan fonologische problemen:
1) Het extra tekort kan onafhankelijk zijn van het fonologisch tekort, met meerdere
tekorten nodig om het volledig klinisch fenotype te veroorzaken.
2) Er kunnen fonologische en non-fonologische subtypes van dyslexie bestaan.
3) Het fonologisch tekort kan ontstaan uit een zintuigelijk of algemeen leerprobleem.
4) Het fonologisch tekort zou het leesprobleem veroorzaken, terwijl andere tekorten
gecorreleerd zijn voor andere redenen.
Ondanks dat resultaten variëren in welke extra tekorten interacteren met PA problemen om
dyslexie te veroorzaken, kunnen drie conclusies worden gesteld. Ten eerste, veel kinderen
met zwakke PA zouden alsnog normale literaire skills ontwikkelen. Ten tweede, kinderen
met PA problemen en andere taaltekorten lopen hoog risico voor dyslexie. Ten derde, rapid
serial naming (RSN) tekorten in dyslexie kunnen niet volledig worden verklaard door
comorbiditeit met ADHD en andere ontwikkelingsstoornissen.
Neurale substraten = onderscheid tussen functionele en structurele vindingen.
Functionele vindingen
Verschillende studies rapporteren abnormaliteiten van een distributed LH language
network, waarbij consistente onder-activeringen worden gevonden in twee posterior
LH gebieden: 1) een temporoparietal regio belangrijk voor fonologische verwerking
en foneem-grafeem relaties, en 2) een occipitotemporal regio waaronder de visual
word form area (VFWA) betrokken in gehele woordherkenning. Ook wordt vaak
abnormale activatie van de linker inferior frontal gyrus (IFG) gevonden. Niet alle
geobserveerde neurale abnormaliteiten in dyslexie zouden echter resulteren uit een
tekort aan leeservaring, aangezien de temporoparietal abnormaliteiten meer een
oorzaak dan een gevolg van leesproblemen neigen te zijn. Wat betreft de VWFA kan
onder-activering in adolescenten met dyslexie niet alleen worden toegeschreven
aan leeservaring, maar dit is minder duidelijk in kinderen.
Structurele vindingen
De ontdekking dat dyslectische individuen functionele abnormaliteiten laten zien in
zowel posterior als anterior taalnetwerken heeft geleid tot de hypothese dat dyslexie
een disverbinding syndroom is. Studies hebben consistent correlaties gerapporteerd
tussen witte massa integriteit en leesvermogen. Daarnaast zijn afnames in grijze
massa aanwezig voordat leesinstructies beginnen, waardoor deze geen resultaat
kunnen zijn van leesproblemen. Mogelijk zouden risicogenen de neuronale migratie
in de LH verstoren, wat leidt tot GM en WM veranderingen in het taalnetwerk.
2
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper juliaslab. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.