ECO HC 1 en HC 2
Chapter 3 en 4
Bij de vraag zie je vaak een vraagcurve (demand curve). De prijs p staat op de verticale as en
de hoeveelheid (q, quantity) op de horizontale. In het algemeen wordt bij een hogere prijs
minder gevraagd. Als je de prijs veranderd, is er een verschuiving langs de curve. De
geaggregeerde vraag is het gemiddelde van alle individuen. De helling van de vraaglijn geeft
aan hoe gevoelig de gevraagde hoeveelheid q reageert op verandering in de prijs.
Een maatstaf voor die prijsgevoeligheid is de elasticiteit. Delta q/delta p is niet handig
omdat ze in andere eenheden zijn. Elasticiteit kijkt daarom naar procentuele veranderingen
in plaats van absolute variabelen. Dus relatieve verandering van een goederen ten opzichte
van relatieve verandering van de prijs.
𝑟𝑒𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔
𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑐𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 𝑣𝑎𝑛 𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔 =
𝑟𝑒𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠
- Als prijs veranderd van p1 naar p2: ∆p = p1 − p2
∆𝑝
➔ Dus de relatieve prijsverandering is:
𝑝1
- Als vraag veranderd van q1 naar q2: ∆q = q1 − q2
∆𝑞
➔ Dus de relatieve vraagverandering is:
𝑞1
∆𝑞
∆𝑞
𝑞1 ∆𝑞 𝑝1 = afgeleide van de vraagcurve
𝑃𝑟𝑖𝑗𝑠𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑐𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 𝐸 = = ∆𝑝
∆𝑝 ∆𝑝 𝑞1
(slope/helling)
𝑝1
Als de elasticiteit absoluut kleiner is dan 1 (dus tussen -1 en 1), dan is het inelastisch.
Als de elasticiteit absoluut groter is dan 1, is het elastisch. De vraag reageert meer dan
proportioneel. Bij een elasticiteit van 1, is het unitary elastisch.
Bij een lineaire lijn geld als je van links naar rechts beweegt, dat je van een elastisch
gedeelde, naar een unitary elastisch gedeelte, naar een inelastisch gedeelte gaat.
Als de vraag elastisch is: prijsverhoging betekent meer dan proportionele achtergang in q
dus omzet daalt.
Als vraag inelastisch is: prijsverhoging
betekent dat q minder daalt dan p
omhooggaat, dus omzet neemt toe.
Zoals je op het plaatje kunt zien is de total
revenu (totale omzet) maximaal als de
elasticiteit unitary is (dus 1).
Er is een relatie tussen de marginal revenu,
total revenue en de elasticiteiten.
- Als E tussen -oneindig en -1 zit, is de
MR>0 want MR is de raaklijn van TR en
die groeit.
- Als E=-1, dan is MR=0
- Als E tussen -1 en 0 zit is MR<0.
, MR is altijd in de helft.
Waarom is iets nou elastisch of inelastisch?
- Sommige dingen heb je nou eenmaal echt nodig
- Ligt aan budget
- Lange/korte termijn, misschien vind je later een vervangend product.
Kruiselasticiteit (cross-price elasticity) meet de procentuele verandering in de vraag van
goed X als gevolg van een procentuele verandering van de prijs van goed Y.
%∆𝑄 𝑑
𝑋
De kruiselasticiteit bereken je met 𝐸𝑄𝑋 𝑑 ,𝑃𝑌 =
%∆𝑃𝑦
- Als 𝐸𝑄𝑋 𝑑 ,𝑃𝑌 > 0, dan zijn X en Y substituten. (Als de prijs van Y toeneemt, neemt de
vraag van X toe)
- Als 𝐸𝑄𝑋 𝑑 ,𝑃𝑌 < 0, dan zijn X en Y complementen. (Als de prijs van Y omhooggaat, gaat
de vraag van X omlaag (denk aan iphones & hoesjes, schoenen & veters etc.))
Inkomenselasticiteit (income elasticity) meet de procentuele verandering in vraag vaan
goed X door een procentuele verandering in het inkomen.
%∆𝑄 𝑑
𝑋
De inkomenselasticiteit kan je berekenen met 𝐸𝑄𝑋 𝑑 ,𝑀 =
%∆𝑀
- Als 𝐸𝑄𝑋 𝑑 ,𝑀 < 0, dan is X een inferieur goed. Inferieure goederen zijn goederen die je
minder gaat kopen als je inkomen hoger wordt (bv inwisselen van goedkope naar
dure wijn).
- Als 𝐸𝑄𝑋 𝑑 ,𝑀 > 0, dan is X een gewoon (of luxe)goed. Bij luxegoederen ga je meer
kopen als je inkomen toeneemt.
,Maar als je een logaritme in de functie hebt is het nog makkelijker, namelijk:
, The theory of individual behaviour
Wat je als individu koopt hangt af van het geld wat je beschikbaar hebt en je voorkeuren.
Dus de marktvraagcurve zijn eigenlijk allemaal individuele vraagcurves opgeteld.
Belangrijke aspecten voor de individuele vraagcurve zijn:
1) De budgetbeperking, wat is mogelijk? (budget constraint)
2) Gedragsaannames (behavioural assumptions)
3) Hulpprogramma’s en onverschilligheidscurven (utility and indifference curves)
4) Het maximale nut (the utility maximum)
5) Inkomensveranderingen
6) Prijswijzigingen
1) Budget constraint
M = Px ∙ Qx + Py ∙ Qy met goed X en goed Y.
Je kan natuurlijke niet meer uitgeven dan je inkomen (M) dus stellen we het nu gelijk aan M.
hiermee laat je sparen dus achterwege.
Hoe het budget verdeeld kan worden, kan in een diagram worden weergegeven. Hierin zet
je grafisch de goederen Qy tegen Qx uit. De helling van de lijn is Px/Py.
Alles wat binnen de budget set valt, houd je geld aan over. Wat erbuiten zit kan je niet
betalen en wat op de budget lijn zit kan je precies betalen.
De market rate of substitution is -Px/Py.
Px M
Qy = − Qx +
Py Py
M
= het maximum aantal Qy dat geconsumeerd kan worden
Py
De helling is bepaald met een vaste prijs van x en een vaste prijs van y met Px/Py.
Als je inkomen toeneemt, is je budget groter en schuift hij naar rechts (met zelfde helling).
Als je inkomen afneemt, kan je minder betalen dus schuift de lijn naar links (zelfde helling).