Wereldgeschiedenis: Europa in mondiaal perspectief
HC7 – Alternatieve en aanvullende verklaringen: uitbuiting en religie
29 sep 2020
Uitbuiting als centrale verklaring voor de rijkdom en dominantie van Europa
genoot vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw grote populariteit.
In de eerste helft van het college zullen we de achtergrond van deze populariteit
behandelen en tevens de meest bekende representant van deze richting:
Immanuel Wallerstein. Zijn ‘World-Systems Theory’ biedt een afgeronde verklaring
van de rijkdom en macht van het Westen en heeft grote groepen historici
geïnspireerd. Na een tanende belangstelling voor zijn gedachtengoed in de
decennia rond de millenniumwisseling, geniet het nu onder anti-globalisten weer
een aanzienlijke populariteit.
In de tweede helft van het college verschuift de aandacht van uitbuiting
naar religie, en daarmee naar cultuur als belangrijke verklaring voor de ‘Rise of
the West’. De wortels van deze verklaring zijn vooral gelegen in het Duitsland van
de tweede helft van de 19e eeuw. Belangrijke namen zijn die van de economisch-
historicus Werner Sombart (1863-1941) en de socioloog Max Weber (1864-1920).
Vooral de studie van Weber naar de relatie tussen calvinisme en kapitalisme is
beroemd en heeft tot op de dag van vandaag een grote invloed. Zowel het werk
van Weber als dat van zijn moderne navolgers (en critici) komt hier aan bod.
In het betoog tot nu toe heeft de nadruk gelegen op het gemeenschappelijke
potentieel van Eurazië: ecologische en geografische factoren; de late demarrage van
Europa; en de geringe uniciteit van de Europese cultuur. Maar er zijn ook andere
visies: er zijn alternatieve en aanvullende verklaringen te vinden: uitbuiting en religie,
wetenschap en technologie, en instituties. Bovendien zal er nog gekeken worden
naar de gevolgen van de ‘Great Divergence’: imperialisme en dekolonisatie; de
rijkdom en armoede van Afrika; en de convergenties en divergenties in de moderne
wereld.
Alternatieve en aanvullende visies zijn van belang bij de grotere onderwerpen, zoals
de ‘Great Divergence’, omdat veel informatie nog niet vastligt en er veel discussie is.
Daarbij is er geen discussie over de technologische voorsprong vanaf de 18 e eeuw;
wel is er discussie over: uniciteit van de Europese samenleving/cultuur en het
moment van de divergentie.
Deel 1 Uitbuiting en kapitalisme: centrum-periferie verhoudingen
Deze visie betoogt dat Europa al honderden jaren voor de overgang naar een
minerale economie een voorsprong had op de rest van de wereld. Deze voorsprong
had alles te maken met uitbuiting, expansie en kapitalisme. De ‘Great Divergence’
was een gevolg van de eerdere gebeurtenissen.
De achtergrond van deze visie is de aanpak van armoede na de Tweede
Wereldoorlog. Kort na de oorlog was er een crisis ontstaan in Europa, in het kader
van de vrije markt ideologie en de praktijk (invloed vanuit de Verenigde Staten)
krabbelde in West-Europa verschillende landen weer uit deze crisis. Deze zelfde
aanpak werd als een oplossing gezien voor de onderontwikkeling en armoede in
Azië, Latijns-Amerika en Afrika, omdat de situatie te vergelijken viel. Er werd nadruk
, gelegd op westerse principes die de economie deden bloeien: open markten, vrije
handel en de overdracht van technologie. Het doel was een integratie van
ontwikkelingslanden in de mondiale (westerse) vrijemarkteconomie.
De praktijk bleek anders. De United Nations Economic Commission for Latin
Amerika (o.l.v. Raúl Prebisch) toonde aan dat: de economische groei in de
ontwikkelde landen niet noodzakelijker wijze leidde tot economische groei in Latijns-
Amerika en andere ontwikkelingslanden. Daarentegen ontstond er een tweedeling in
de wereld: ontwikkelingslanden producenten waren van grondstoffen en voedsel;
westerse landen waren de producenten van de eindproducten. In de jaren ’60 en ’70
was er een blijvende kloof tussen het Westen en ontwikkelingslanden: een afwijking
van de liberale ideologie. Er was een groeiende populariteit van de ‘Dependencia’
theorieën.
Onder de koepel van Dependencia theorieën zijn twee duidelijke stromingen:
Liberale hervormers (Raúl Prebisch) pleiten voor importsubstitutie; de
ontwikkeling van de eigen industrie.
Marxisten (André Gunder Frank, Eduardo Galeano) pleiten dat armoede een
gevolg is van de kapitalistische exploitatie.
De essentie van de Dependencia theorieën is: ‘De arbeid is internationaal zo
verdeeld dat sommige landen zich specialiseren in winnen en andere in verliezen.
Ons deel van de wereld, dat tegenwoordig Latijns-Amerika heet, was er al vroeg bij:
het is zich gaan specialiseren in verliezen sinds het moment, lang geleden, dat de
Europeanen van de Renaissance de oceaan overstaken en hun tanden in haar keel
zetten.’ (Galeano, 1976. P. 9).
Kenmerken van de Dependencia theorieën zijn de volgende:
Er is sprake van twee soorten staten/landen: een dominante en een
ondergeschikte;
Ontwikkelingslanden hebben een specifieke functie (dienen niet een dominant
land te worden), dat is om; exporteur te zijn van grondstoffen en
voedingsmiddelen en reservoirs te zijn van goedkope arbeid. Deze armere
landen zullen altijd arm blijven, zolang zij daar zelf niets aan doen: de
achterstand wordt niet ‘vanzelf’ ingehaald.
De problemen van ontwikkelingslanden zijn ontstaan door externe krachten
zoals: multinationals, internationale machtsverhoudingen, ‘het kapitalistische
systeem’ etc.
De invloed van de Dependencia theorieën was groot, maar verminderd sinds eind
jaren ’80 door o.a.: de Val van de Muur (1989); de opkomst van Aziatische
economieën (Singapore, Zuid-Korea, Taiwan, Hong Kong, India en Thailand); de
slechte resultaten van importsubstitutie en geforceerde industrialisatie (China: de
Grote Sprong Voorwaarts (1958-1962), Noord-Korea en Zimbabwe). De verschuiving
van de invloed van de Dependencia theorieën was ook van toepassing op het
historisch debat.
Wat was de invloed van de Dependencia theorieën op het historische debat?
Immanuel Wallerstein (1930-2019, VS) werd bekend met zijn boek: The Modern
World-System (1974): de geschiedenis van het kapitalisme van de 16 e eeuw tot het
heden. Zijn invloed was groot onder historici. Wallerstein is een
ontwikkelingssocioloog, gespecialiseerd in Afrika, en bezit over een eigen instituut,
tijdschrift en congressen etc. Daarbij had hij een missie: het verschaffen van kennis