Blok 5 Bloed en infecties – Academie Verloskunde
Maastricht
OWG 5.1 Groepsindeling
Bloedonderzoek voor de zwangere:
Tijdens het eerste consult wordt er bloedonderzoek verricht. Het laboratorium onderzoekt
en bepaalt:
Wat de bloedgroep is: A, B, AB of;
Of de zwangere Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief is;
Of het bloed antistoffen bevat tegen bloedgroepen die de zwangere zelf niet heeft
(irregulaire antistoffen);
Of de zwangere besmet is met een van de infectieziekten: Hepatitis B, HIV of Syfilis;
De glucosewaardes en het hemoglobinegehalte.
Het ABO-bloedgroepensysteem:
Inmiddels weet men dat de buitenkant van rode bloedcellen een aantal verschillende
eiwitten (antigenen) bevat die een immuunreactie kunnen genereren indien er een
bloedtransfusie plaatsvindt van een individu (de donor) naar de bloedbaan van een niet
passend ander individu. Er zijn een tal groepen oppervlakteantigenen van rode cellen, maar
de belangrijkste zijn het ABO-stelsel en het resussysteem.
Ongeveer 55% van de bevolking heeft antigenen van type A, type B of beide (AB). De overige
45% heeft noch A noch B en is dus bloedgroep 0. De overeenkomstige antilichamen heten
anti-A en anti-B.
,Mensen met bloedgroep A kunnen geen antilichamen tegen zichzelf aanmaken, maar wel
tegen b: anti-B. Andersom kan bloedgroep B anti-A aanmaken. Doordat bloedgroep AB beide
bloedgroepen binnen zich heeft, maakt hij geen antilichamen aan. Bij bloedgroep 0 is het
andersom; hij maakt anti-A en anti-B aan. Hierdoor kan een persoon met bloedgroep 0
alleen een transfusie krijgen met 0-bloed. Anders valt het lichaam de rode bloedcellen aan
en krijg je opstoppingen/bloodclots.
Het rhesus-systeem:
Als de zwangere rhesus positief is, kan ze geen rhesus antistoffen aanmaken. Als de
zwangere rhesus negatief is, kan ze wel rhesus antistoffen aanmaken. Je wordt dus niet
geboren met antistoffen, maar bij blootstelling aan het rhesus-antigeen kunnen de
antistoffen worden ontwikkelt (meer informatie verderop in de samenvatting).
Erytrocytenimmunisatie in de zwangerschap:
Erytrocytenimmunisatie is de aanwezigheid van erytrocyten antistoffen in het bloed tegen
niet-lichaamseigen rode bloedcellen.
Regulaire erytrocyten antistoffen:
o Altijd aanwezig bij mensen die het betreffende antigeen missen
o ABO-systeem
o IgM-klasse grote moleculen die niet de placenta kunnen passeren
o Vooral van belang tijdens de baring
, Irregulaire erytrocyten antistoffen:
o Normaliter niet in het bloed aanwezig
o Worden gevormd na blootstelling aan erytrocyten die een voor de ontvanger
vreemd bloedgroepantigeen dragen (=sensibilisatie)
o Rhesus, Kell, Duffy, Kidd
o IgG-klasse kleine moleculen, dus kunnen de placenta passeren
o Tijdens de zwangerschap en bevalling kan FMT optreden
Foetomaternale transfusie (FMT):
Dit is de overgang van foetaal bloed naar de maternale circulatie. Hoe groter de FMT, hoe
groter de kans op erytrocytenimmunisatie.
Factoren: invasieve ingrepen tijdens de zwangerschap, buiktrauma, een sectio en manuele-
placentaverwijdering
FMT kan gediagnostiseerd worden met de Kleihauer-Betketest of door flowcytometrie
(kijken naar de aanwezigheid van HbF in het bloed van moeder)
Gevolgen van erytrocytenimmunisatie:
Maternale IEA hechten aan foetale erytrocyten als deze het antigeen dragen waartegen de
antistoffen zijn gericht. Hierdoor ontstaat HZFP (=hemolytische ziekte van de foetus en
pasgeborene).
Tijdens de zwangerschap ontstaat foetale anemie, dit kan leiden tot hydrops foetalis
en zelfs sterfte.
Hydrops foetalis = ernstige bloedarmoede, vergrote lever, opzwelling van het hele
lichaam, hartproblemen en ademhalinsgproblemen behandeling met intra-uterien
bloedtransfusie
Postnataal ontstaat vooral hyperbilirubinemie, omdat het bilirubine niet meer via de
moeder wordt uitgescheiden, terwijl dit in de zwangerschap wel gebeurde er kan
een kernicterus ontstaan
Screening van erytrocytenimmunisatie:
Testen aanwezigheid antigeen bij de vader
ADCC-test testen hoe sterk de antistoffen van moeder zijn
Percentage Hemolyse bij het kind
0 – 10 Geen
10 – 30 Geen of geringe
30 -50 Geringe tot matige
50 – 80 Ernstig tot zeer ernstig
, Behandeling van erytrocytenimmunisatie:
Intra-uteriene bloedtransfusies (tot 35 weken)
Inleiden van de baring rond 37 à 38 weken
Inleiden omdat:
In het derde trimester is de kans op FMT vergoot, hierdoor verergert de immunisatie
+ nadelen van intra-uteriene milieu (continue hemolyse, kans op ernstige anemie) in
de a terme periode wegen niet meer op tegen de voordelen
Rhesus-negatieve zwangeren:
Bij 27 weken wordt er bij een rhesus negatieve zwangere gecontroleerd of er IEA aanwezig
zijn in het bloed en wordt de foetale rhesus D-typering bepaald.
Wanneer de foetus rhesus positief is, wordt er bij de moeder bij 30 weken AD en binnen 48
uur na de bevalling 1.000 IE anti-D-immunoglobuline i.m. toegediend (=standaard)
Andere indicaties zijn: versie, buiktrauma, vruchtwaterpunctie
Een toediening van 1.000 IE is voldoende om een FMT van 20 mL te neutraliseren
Wat zegt de VIL hierover?
Bloedgroepantagonisme (Rheses, Kell, Duffy, Kidd) is een C-indicatie
ABO-antagonisme is een A-indicatie, maar wel alert blijven op neonatale
problematiek