Colleges A&I
Week A1
Argumentatieanalyse
Een redenering bestaat altijd uit twee delen, namelijk een argument en een standpunt. Een
argument wordt vaak ook een premisse genoemd. Behalve over een standpunt wordt soms
gesproken over een stelling of een gevolgtrekking. Soms staan er in een zin signaalwoorden die
aanduiden of er sprake is van een redenering.
Veelvoorkomende signaalwoorden zijn:
- Dus, derhalve, daarom, daaruit volgt (hierna volgt altijd een standpunt).
- Want, omdat, immers, aangezien (hierna volgt altijd een argument).
Er zijn verschillende vormen om redeneringen te ontleden:
- Enkelvoudige en meervoudige argumentatie.
Een redenering waarbij maar één argument wordt aangevoerd om een standpunt te verdedigen,
wordt enkelvoudige argumentatie genoemd.
Een redenering waarbij meerdere argumenten worden aangevoerd om een standpunt te verdedigen,
wordt meervoudige argumentatie genoemd.
- Onderschikkende argumentatie.
In sommige redeneringen zijn de argumenten niet onafhankelijk maar hebben ze een onderlinge
relatie. Een argument wordt dus ondersteund door een ander argument, ze vormen als het ware een
keten.
- Complexe argumentatie.
Hierbij is er sprake van een combinatie van onderschikkende en meervoudig/ enkelvoudige
argumentatie. Er zijn eindeloos veel combinaties mogelijk van enkelvoudige, meervoudige en
onderschikkende argumentatie.
- Contra-argumenten.
Er bestaan ook argumenten die een standpunt aanvallen. Een argument tegen een standpunt wordt
een tegenargument of een contra-argument genoemd. Soms wordt een gewoon argument voor alle
duidelijkheid een pro-argument genoemd. Contra-argumenten kunnen gericht zijn op een standpunt,
maar ook tegen een argument of zelfs tegen een contra-argument. Dit kan zorgen voor een redelijk
complexe redenering.
Niet alle argumenten zijn even overtuigend, het komt voor dat een conclusie dwingend volgt uit de
argumenten. In dat geval spreken we van een logisch geldige redenering. Het is niet altijd
gemakkelijk om te zien of een redenering logisch geldig is.
, Colleges A&I
Syllogismen
Kenmerkend voor een syllogisme is dat er uitspraken over groepen, klassen, verzamelingen of
eigenschappen worden gedaan die gekoppeld worden aan bijzondere gevallen, dus aan één mens,
één ding, één volk et cetera. De onderdelen van een syllogisme zien er daarom meestal als volgt uit.
Alle X hebben een Y.
A behoort tot groep B.
Niet alle P zijn Q.
geen enkele C behoort tot groep D.
De meeste syllogismen bestaan uit twee argumenten en een conclusie. Die twee argumenten worden
gewoonlijk de premissen genoemd.
Een voorbeeld van een geldige syllogisme:
1. Alle steden hebben een gemeentebestuur.
2. Deventer is een stad
3. Dus: Deventer heeft een gemeentebestuur.
Een voorbeeld van een ongeldige syllogisme:
1. Sommige steden hebben een gemeentebestuur.
2. Deventer is een stad.
3. Dus: Deventer heeft een gemeentebestuur.
Venndiagram:
Conditionele redeneringen
Een bepaald type veelvoorkomende redeneringen is de groep van de zogenoemde conditionele
redeneringen. Een voorbeeld:
Vorm I:
1. Als het regent, wordt de straat nat.
2. Het regent.
3. Dus: de straat wordt nat.
Het eerste deel van de uitspraak bevat een conditie, ofwel een voorwaarde; het tweede deel ervan,
beschrijft wat er gebeurt als er aan de voorwaarde wordt voldaan. Er zijn vier basisvormen van
conditionele redeneringen. De voorgaande redenering is een voorbeeld van vorm I. de andere drie
vormen zien er als volgt uit:
, Colleges A&I
Vorm II:
1. Als het regent, wordt de straat nat.
2. De straat wordt nat.
3. Dus: het regent.
Vorm III:
1. Als het regent, wordt de straat nat.
2. Het regent niet.
3. Dus: de straat wordt niet nat.
Vorm IV:
1. Als het regent, wordt de straat nat.
2. De straat wordt niet nat.
3. Dus: het regent niet.
Wanneer je de uitspraken vervangt door letters, kun je de vier basisvormen als symbolisch
weergeven:
Vorm I: Vorm II:
1. Als p, dan q 1. Als p, dan q
2. P 2. Q
3. Dus: q 3. Dus: p
Vorm III: Vorm IV:
1. Als p, dan q 1. Als p, dan q
2. Niet p 2. Niet q
3. Dus: niet q 3. Dus: niet p
Vorm I en vorm IV zijn geldige redeneringen, de conclusie volgt dwingend uit de premissen. Vorm II en
vorm III zijn ongeldig. Dat wordt duidelijk als je naar de zojuist gegeven voorbeeldredenering van
vorm II kijkt. De premissen waren:
- Als het regent, wordt de straat nat.
- De straat wordt nat.
Hieruit volgt niet dat het regent, hierdoor is de redenering dus ongeldig.