Anderson (Imagined Communities)
1. Introduction
We hebben te maken met een fundamentele verandering in de geschiedenis van het marxisme
en de marxistische bewegingen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de oorlogen tussen Vietnam,
Cambodja en China. Deze oorlogen zijn van betekenis, omdat geen van de partijen een poging
heeft gedaan om de oorlogen te rechtvaardigen vanuit een marxistisch theoretisch perspectief.
Iedere succesvolle revolutie sinds de Tweede Wereldoorlog heeft zichzelf in nationale termen
omschreven (Bijv. de Volksrepubliek China, de Socialistische Republiek Vietnam). Eric
Hobsbawn heeft gelijk als hij stelt dat ‘marxistische bewegingen en staten altijd de neiging
hebben om nationale staten te worden, niet alleen wat vorm, maar ook wat inhoud betreft
(nationalistisch worden).’
Nationalisme heeft een enorme invloed uitgeoefend op de moderne wereld, maar de
theorievorming over dit onderwerp is karig. “Er is geen wetenschappelijke definitie”, zegt
Hugh Seton-Watson. “De theorie van het nationalisme is het grote historische falen van het
marxisme”, zegt Tom Nairn.
Het zou preciezer zijn te zeggen dat het nationalisme voor de marxistische theorie een
‘anomalie’ is gebleken en juist om deze reden eerder uit de weg is gegaan dan is aangepakt.
Het doel van het boek is de lezer enkele suggesties te geven voor een betere interpretatie van
de ‘anomalie’ van het nationalisme. Het uitgangspunt van Anderson is dat nationaliteit, net als
nationalisme een verzameling cultuurproducten is van een bepaald type.
Anderson noemt drie paradoxen wat betreft het begrip natie:
De objectieve moderniteit van naties naar de opvatting van de historicus tegenover de
subjectieve antiquiteit ervan in de opvatting van de nationalisten.
De formele universaliteit van nationaliteit als maatschappelijk-cultureel begrip (in de
moderniteit moet iedereen een nationaliteit ‘hebben’ zoals hij of zij ook een geslacht ‘heeft’),
tegenover het eigen karakter van haar concrete manifestaties, zodat de ‘Griekse’ nationaliteit
per definitie sui generis is.
De ‘politieke’ macht van verschillende vormen van nationalisme tegenover de filosofische
armoede en zelfs onsamenhangendheid ervan: in tegenstelling tot andere ‘-ismen’ heeft het
nationalisme nooit eigen denkers gehad.
Anderson stelt voor het begrip ‘natie’ als volgt te definiëren: het is een verbeelde politieke
gemeenschap, en verbeeld in de zin van zowel inherent beperkt als soeverein. Het is een
verbeelde gemeenschap omdat leden van de kleinste naties elkaar nooit zullen kennen of
ontmoeten, en toch is er sprake van gemeenschappelijkheid. Verbeelden moeten we echter
niet gelijkstellen met verzinnen of vervalsen (Gellner heeft deze neiging wel).
De natie wordt als ‘soeverein’ verbeeld omdat het begrip ontstond in een tijd waarin
Verlichting en revolutie de legitimiteit van het van God gegeven, hiërarchische dynastieke rijk
,vernietigden. Ten slotte wordt de natie verbeeld als een gemeenschap omdat de natie altijd
wordt opgevat als een diepgaande, horizontale kameraadschap. Door dit gevoel van
broederschap zijn mensen de laatste eeuwen bereid geweest zich te laten doden.
2. Cultural Roots
Anderson beschrijft kisten en tombes van onbekende soldaten. Ze zijn een goed voorbeeld om
te laten zien wat de nationale verbeelding kan bereiken. Mensen gaan fantaseren over deze
persoon en de link aan een natie. Deze persoon zonder naam, gestorven voor zijn land.
Hetzelfde land waar de inwoner van het land verbondghen mee is. Het brengt een soort van
trots mee, maar ook het besef van sterfelijkheid.
Daarnaast gaat hij in over religie hoe deze tot stand is gekomen en dat het ook sterfelijkheid
met zich meebrengt. Daarnaast brengt het ook de vraag van lijden. Religie is nodig voor
verlossing. Hij linkt deze 2 onderwerpen aan elkaar, omdat deze in de 18e eeuw van belang
waren. Hij claimt niet dat het nationalisme als een soort van erosie van religie is. Hij claimt
ook niet dat nationalisme, religie overstegen is. Wel vindt hij het belangrijk om nationalisme
niet te zien als een losstaand iets, maar iets wat in de context moet bekeken worden.Hij
bekijkt 2 systemen die hij relevant vindt voor de context en begrip voor het ontstaan van
nationalisme. Namelijk The religious community en Dynastic Realm.
Met de religious community bedoelt Anderson dat het een voorloper kan zijn van nationalisme
of een invloed tot ontstaan van een natie. Door de gedeelde “heilige” taal en gedeelde waarde
(religie), vertoont het kenmerken van imagined communities en moderne naties. Wat deze
oude religieuze gemeenschappen wel hebben is de toelating tot deze gemeenschap. Wie is
waardig genoeg? Maar een “heilige” taal is niet voldoende. Hij zegt dat er gekeken moet
worden naar de mensen die kunnen lezen en schrijven en diens verhoudingen met het volk.
Hierdoor kon er een hiërarchie ontstaan. Ook ten opzichte van andere landen en diens
vergelijking ermee kan een gevoel van :”wij zijn beter” creëren. Daarnaast was “Latijn” de
heilige taal van het christendom, alleen 1 op 1 geleerd. Zodoende worden de grenzen
benadrukt, ten opzichte van anderen. Door print capitalisme is deze unieke positie van Latijn
niet meer als uniek gezien. Hetgeen heeft geleid tot erosie van religie, waaruit naties zijn
ontstaan, door fragmentatie (Latijn hield ze niet meer bij elkaar)
Met Dynastic Realm bedoelt Anderson, dat deze ook een voorloper kan zijn van nationalisme.
Dit is een koninkrijk of een rijk met 1 heerser in vorm van Koning of Keizer. Deze bestaan
nog steeds, maar zo zijn ze overgegaan op een natie.
Het is niet zo dat de verbeelde gemeenschappen van naties simpelweg uit religieuze
gemeenschappen en dynastieën groeit en vervangt. Om een idee bij de verandering te krijgen
kan je denken aan de manier waarop Christelijke figuren uitgebeeld worden lijkend op iemand
uit de eigen gemeenschap. De verspreiding van het ‘universele’ Christendom ging voor de
analfabeten door visuele beelden en gesproken woord, wat persoonlijke en particulier was en
dus replicatie van het zelf. De gelijktijdigheid van verleden en toekomst ín het heden wordt
benadrukt. De ontwikkeling van het idee van gelijktijdigheid (gemeten door de klok en de
kalender) is van fundamenteel belang voor het opkomen van nationalisme.
Anderson noemt de roman: waardoor gelijktijdigheid in ‘homogene, lege tijd’
gepresenteerd kan worden. Zo kunnen er in een roman een aantal karakters bestaan die aparte
activiteiten doen maar toch verbonden zijn doordat ze in ‘gemeenschappen’ zitten, en omdat
ze in de geest van de lezer zitten, en hun activiteiten daarin tegelijk doen zonder dat ze zich
bewust van de ander zijn. Het idee van een sociaal organisme die ‘kalenderwijs’ door
homogene, lege tijd gaat is precies het idee van de natie, dit ook begrepen wordt als een
,gemeenschap die door de geschiedenis beweegt. Zo is er ook heb voorbeeld van een verhaal
in Manilla, met een bekende straat, die voor de Filippijnse lezer een bevestiging van de solide
gemeenschap geeft die kalenderwijs door de tijd gaat. Bij het Latijns-Amerikaanse verhaal
van ‘the Itching Parrot’ van de Lizardi wordt duidelijk dat de verbeelding niet een
sociologische landschap van de wereld is, maar dat het zijn grenzen heeft: die van koloniaal
Mexico. Het gebruik van meervoud is belangrijk, waar de lezer een bekend landschap
tegenkomt van ‘winkels, gas lampen, etc.’. Er wordt over algemene dingen gesproken, zoals
‘onze jonge man’ die hoort tot de collectieve lezers uit een bepaald land, dus een verbeelde
gemeenschap.
De krant laat dingen zie die onafhankelijk van elkaar gebeuren, waarbij de datum op
de krant de meest essentiële connectie laat zien. De tweede connectie is de relatie tussen de
krant (als vorm van boek) en de markt. Het boek was het eerste massaproductie product, waar
dit bijna gelijktijdig wordt ‘geconsumeerd’ als massaceremonie. En iedereen die het
consumeert is zich ervan bewust dat duizenden anderen, van wiens bestaan hij zeker is maar
die hij niet kent, hetzelfde doet. Deze massaceremonie herhaalt zich dagelijks of halfdagelijks
door de kalender heen. De lezer ziet dezelfde replica’s van zijn krant bij de buurman, kapper,
en wordt zo telkens bevestigd dat de verbeelde wereld in ieders leven ‘geworteld’ zit.
Vervolgens eindigt hoofdstuk 2 met herhaling van een aantal proposities:
Het verbeelden van de natie kwam historisch op wanneer de volgende concepties verdwenen:
- Dat bepaalde schrift-talen toegang tot waarheid gaf (met bevoorrechte toegang)
- Dat een gemeenschap op natuurlijke wijze georganiseerd was om en onder centrum
monarchieën die mensen waren anders dan andere mensen en die door goddelijke
toewijzing regeerden
- Het begrip van tijdelijkheid waarin kosmologie en geschiedenis ononderscheidelijk
waren (de oorspronkelijkheid van de wereld en van mensen zijn identiek.)
Printkapitalisme maakte het op nieuwe manieren mogelijk voor een snel groeiend aantal
mensen om over zichzelf na te denken, en zichzelf tot anderen te relateren.
Opmerking uit werkgroep over H2: Het gaat over toenmalige condities die opening hebben
geboden voor nationalistische sentimenten en een idee van de natie. Er is een andere
perceptie van tijd door het ontstaan van de novelle en de krant: in plaats van
onveranderlijkheid is er dynamiek, wereldgebeurtenissen zijn er op hetzelfde moment en ik
kan mezelf in die wereld plaatsen, door middel van zoiets simpels als de datum op een krant.
3. The Origin of National Consciousness
Met de ontwikkeling van het drukwerk erbij komen we echter nog niet verder dan
gemeenschappen van het type ‘horizontaal- seculair door de tijd mogelijk’. Waarom is hier
binnen de natie zo populair geworden?
Veel factoren, er is echter veel voor te zeggen dat het kapitalisme de belangrijkste is geweest.
Tegen 1500 het startsein voor Benjamins “tijdvlak van mechanische reproductie”. Tegen 1600
al meer dan tweehonderd miljoen boeken verkocht, geen wonder dat het volgens Francis
Bacon het aangezicht en toestand van de wereld heeft veranderd.
,De aanvankelijke markt werd gevormd door het geletterde Europa, een dunne laag mensen die
het Latijn machtig was. De verzadiging van deze markt kostte ongeveer 150 jaar. Het
doorslaggevende was dat het een taal van tweetaligen was. Toen deze markt verzadigd was,
begon de markt van de massa te wenken. Daarbij kwam dat de boekdrukkunst een heersend
geldgebrek hadden en zich op verschillende spreektalen in Europa gingen richten. Deze stoot
kreeg nog een extra impuls van drie externe factoren:
1) Verandering in het karakter van het Latijn zelf. Het latijn wat ze wilde schrijven werd
dat steeds meer van Cicero. Het kwam steeds verder te staan van het kerkelijke leven
en dagelijkse bestaan. het oude Latijn was niet om de taal onwerelds geweest maar
omdat het geschreven was, het had een status als tekst. Nu werd het een onwereldse
taal vanwege wat er geschreven was, vanwege de taal opzich.
2) Reformatie, groot deel te danken aan de boekdrukkunst; oorlogen lieten zich
gemakkelijker winnen door ketterij omdat iedereen nu over communicatie beschikte.
Luther in 1517, de eerste bestseller die als zodanig bekend stond. De coalitie tussen
het protestantisme en het drukwerk- kapitalisme schiep al snel een nieuw
lezerspubliek, kooplieden en vrouwen, die weinig Latijn lazen en ze mobiliseerden het
tegelijk voor politieke en religieuze doeleinden.
3) Trage, geografisch ongelijke verspreiding van bepaalde spreektalen als instrumenten
van bestuurlijke centralisering door aspirant- absolute monarchen die over een goede
uitgangspositie beschikten. Hier is het goed erbij stil te staan dat het Latijn nooit
samen heeft gelopen met een universeel politiek stelsel in West Europa. Na de
ineenstorting van het West Romeinse Rijk kon geen enkele staat de soevereiniteit voor
het Latijn opeisen.
Er staan een aantal voorbeelden welke talen werden aangenomen; het lijkt alsof het niet een
bewuste keuze is geweest, maar een geleidelijke ontwikkeling. Dit komt omdat het oude
bestuurlijke talen waren, het wijkt af van de talen van de dynastieke monarchen omdat die
werden geconfronteerd met vijandige nationalistische volksbewegingen gebaseerd op taal.
Toch leidde de opwaardering van landstaal naar taal van de macht tot macht en moest tot op
een zeker niveau met het Latijn concurreren. En dit heeft ook bijgedragen aan de neergang
van de verbeelde gemeenschap van het christendom.
In wezen zijn de esotisering van het Latijn, de reformatie en de toevallige ontwikkeling van
bestuurlijke spreektalen in de huidige context waarschijnlijk voornamelijk in negatieve zin
van belang namelijk voor over deze processen een bijrage hebben geleverd aan de onttroning
van het Latijn.
,Wat gemeenschappen verbeeldbaar maakte, was een half- toevallige maar explosieve
interactie tussen een productiestelsel en productieverhoudingen ( kapitalisme), een
communicatietechnologie ( de drukkunst), en de onontkoombaarheid van de taalkundige
diversiteit van de mensheid.
Hoewel het van wezenlijk belang is dat e een idee van onontkoombaarheid voor ogen houden
in de zin van een algemene toestand van onherstelbare diversiteit op taalkundig gebied,
zou het een vergissing zijn deze onontkoombaarheid gelijk te stellen aan dat
gemeenschappelijke element van nationalistische ideologieën. Waar het eerder om gaat is
de interactie tussen fataliteit, technologie en kapitalisme.
Deze gedrukte talen legden op drie manieren de basis voor een nationaal bewustzijn: In de
allereerste plaats schiepen ze een tot een eenheid gesmeed terrein voor contacten en
communicatie onder het Latijn en boven de dagelijkse gebezigde spreektaal. Sprekers van
uiteenlopende verschillende soorten Frans, Engels of Spaans, konden elkaar nu via
bedrukt papier wel verstaan.
Ten tweede schonk het drukwerkkapitalisme de taal een nieuwe vaste vorm, doe op de lange
duur een factor werd bij het ontstaan van dat beeld van antiquiteit dat zo’n centrale plaats
bekleedde in het subjectieve idee van natie. Het gedrukte boek behield een blijvende
vorm, waardoor het vrijwel oneindig geproduceerd kon worden. Het was niet langer
onderhevig aan de individualiserende gewoonten.
Ten derde schiep het drukwerkkapitalisme ’talen- van de macht’die afweken van de oudere
bestuurstalen. Bepaalde dialecten stonden dichter bij de betreffende gedrukte taal en
waren van doorslaggevende invloed op haar uiteindelijke vorm. Hun minder fortuinlijke
verwanten boetten aan status in, vooral omdat ze er niet in slaagden hun eigen gedrukte
vorm te verwezenlijken.
Fixering van de gedrukte taal en de groei van statusverschillen tussen de talen waren
oorspronkelijk verregaande onwillekeurige processen, die voortvloeiden uit de interactie
tussen kapitalisme, technologie en de taalkundige diversiteit van de mens. De
convergentie van kapitalisme en de druktechnologie met de onvermijdelijke diversiteit
van de menselijke taal, schiep de mogelijkheid voor het ontstaan van een nieuwe vorm
van verbeelde gemeenschap waarvan de vorm de weg baande voor de moderne natie. Het
rekvermogen van deze gemeenschappen was beperkt, en vertoonde tegelijkertijd slecht
denkbare relaties met de bestaande politie grenzen. Toch is duidelijk dat heden ten dage
alle moderne naties die zichzelf als zodanig beschouwen weliswaar over nationale
druktalen beschikken, maar dat veel van deze naties ook talen gemeen hebben en dat
bovendien in andere naties slechts een kleine fractie van de bevolking de nationale taal
in gesprekken of op papier ook werkelijk gebruikt.
4.Creole Pioneers
Hoofdstuk 4 Creole Pioneers
,De nieuwe Amerikaanse staten uit de late 18e en begin 19e eeuw zijn extreem belangrijk
omdat zij zijn afgeleid uit het nationalisme in Europa, en het Europese provinciaalse denken
over de opkomst van nationalisme hebben gedomineerd.
Landen als Brazilië, de Verenigde Staten en voormalige koloniën van Spanje waren allemaal
creole staten, gevormd en geleid door mensen met een gedeelde taal en afkomst met diegenen
tegen wie ze vochten. (Creole staat voor een persoon van pure Europese afkomst maar
geboren in Amerika, en later overal buiten Europa). In 1816 breken de oorlogen voor
onafhankelijkheid uit. Landeigenaren, handelaren en professionelen (zoals militairen) hebben
hier de leiding over. Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat op het westelijk halfrond
niet de behoefte bestond om de lagere klasse te betrekken in het politieke leven. Er bestond
zelfs angst voor de mobilisatie van lagere klasses. Er werd in die tijd niet veel gelezen door de
lagere klasse. Dit wilde men zo houden omdat lezen de lagere klasse kon mobiliseren. Men
herinnert zich onderstaande situatie nog:
Toussaint L’Ouverture leidde in 1791 een volksopstand van zwarte slaven waardoor in 1804
de tweede onafhankelijke republiek ontstond in het Westelijk halfrond. Dit beangstigde de
slaven eigenaren in Venezuela. Wanneer in 1789 in Madrid een nieuwe, menselijkere slaven
wet uitbrengt, verwerpen de creolen staatsinterventie omdat slaven zedeloos en onafhankelijk
(?) zijn en essentieel voor de economie. Ze zijn bang dat op het moment dat slaven meer
vrijheden krijgen zij in opstand zullen komen en zich in de politiek omhoog zullen werken. In
Venezuela verzetten alle plantage eigenaren zich dus tegen deze wet wat leidt tot uitstel van
de wet in 1794. Leiders van de onafhankelijkheidsopstanden bezaten vaak zelf slaven. Madrid
maakte een succesvolle comeback in 1814 door de support van slaven en later de indianen in
de strijd tegen opstandige creolen. De lange duur van de continentale strijd tegen Spanje zegt
iets over de sociale ‘dunheid’ van deze Latijns Amerikaanse vrijheidsbewegingen. Toch
veranderde ook deze bewegingen van gedachten.
De vraag die Anderson zichzelf stelt is waarom de creole gemeenschappen zich al zo vroeg
bewust waren van het begip nation-ness? Twee factoren zijn hierbij van belang:
- doordat Madrid controle aanscherpt: nieuw heffingen worden opgelegd, versterkte
metropolische commerciële monopolies etc.
, - de verspreiding van liberale ideeën van de verlichting in de laatste helft van de 18 e
eeuw: Carlos III frustreerde de creolen enorm met zijn verlichte ideeën.
Ook het verbeteren van transatlantische communicatie en het feit dat de verschillende
Amerikanen taal en cultuur deelden leidde tot een snelle en makkelijke transmissie van de
nieuwe economische en politieke doctrines. Deze factoren zijn echter niet genoeg om uit te
leggen waarom entiteiten als Chili, Venezuela en Mexico emotioneel aannemelijk zijn en
politiek levensvatbaar. Doordat het Spaanse Amerikaanse rijk zo stevig de controle hield
over elke economische zone ontstond de Amerikaanse revolutie waarbij elke natie de
territoriale status quo van 1810 (het jaar waarin de beweging voor onafhankelijkheid was
ingevoerd) probeerde te beschermen.
Om te begrijpen hoe administratieve eenheden als vaderland gezien kunnen gaan worden, niet
alleen in Amerika, maar ook in andere delen van de wereld moet er gekeken worden naar de
manier waarop administratieve organisaties betekenis geven. Victor Turner heeft geschreven
over de reis tussen tijd, status en plaats als betekenis gevende ervaring. (pilgrimstochten; why
is this man doing what I am doing even though we can not talk to one another? Because we…
are Muslims.) In de pre-print eeuw was de realiteit van ingebeeld religieuze gemeenschappen
gebaseerd op ontelbare, constante reizen. Ondanks dat de religieuze pelgrimstochten de meest
grandioze reizen zijn van de verbeelding hebben ze ook beperkte seculiere tegenstellingen.
Het belangrijkste waren de verschillende passages/overgangen ontwikkeld door de opkomst
van absolute monarchieën en zelfs Europees gecentreerde wereld imperiale staten. Het doel
van absolutisme was een uniforme eenheid van macht te creëren gecontroleerd door en loyaal
aan de leider tegenover een gedecentraliseerd, particularistische feudale adel. Eenwording
betekende interne uitwisseling van mensen en documenten. Menselijke uitwisseling vond
plaats doordat mensen geen zelfbeschikking hadden en zo hun meester konden dienen. De
feudale adel (wanneer de vader sterft neemt hij de plaats in van de vader, deze beklimming
vereist een rondreis van het centrum van de kroning en dan terug naar huis, het landgoed van
afkomst) legt een andere weg af dan absolute functionarissen (talent en niet de dood is
belangrijk voor de reis. Er is geen rust plaats, de functionaris wilt niet naar huis keren, hij
heeft geen huis met intrinsieke waarde. Lijkt op een pelgrimstocht vergezeld door verbeelde
anderen). Dit is de ideologie van het absolutisme. Het uitwisselen van documenten welke
weer van invloed was op het menselijk uitwisselen werd versterkt door de ontwikkeling van
een taal verbonden aan een staat.
, Anderson wijst erop dat elke taal, mits het een monopolie heeft, ervoor kan zorgen dat
een taal tot een bepaalde natie gaat behoren. Dit is niet gelukt en de oorzaak hiervan is men
mensen uitsloot op basis van de geboorteplek, in plaats van op basis van kennis. De gevolgen
hiervan waren groot. Eigenlijk zegt het volgende citaat alles: needless to say, it was nearly
unheard- of for a creole to rise to a position of official importance in Spain.
De creolen creëerde onderling een gedeeld belang. Dit betekent dat zij reismaatjes waren (in
het idee dat ze in hetzelfde schuitje zaten). Hun gemeenschappelijkheid zat erin dat zij niet in
Spanje geboren waren. Het (ongelukkige) feit dat zij in Amerika geboren waren maakte hen
verschillend.( dit ondanks het feit dat taal, religie en uiterlijk niet met elkaar verschilde.) Dit
zorgde voor een irrationele exclusie.
Geboren in Amerika was je geen Spanjaard meer en geboren in Spanje was je geen
Amerikaan meer.
De creole gemeenschappen groeide in zowel de VS als in Azie en Afrika. Dit betekende dat
creole gemeenschappen zich hadden verenigd. Zij waren 1 groep geworden die zich opwaarts
kon mobiliseren in Amerika. . De groep verschilde dan ook niet veel van de Amerikanen
( religie, culture) Dit betekent in andere woorden dat ze zich politieke, culturele en militaire
konden toe-eigenen en zich hierin konden verenigen. Dit maakte de Creole groep in Amerika
sterk. Ze werden zo verwijst Anderson visible social groups. Maar dat niet alleen. Er
ontstonden ook Euro-Amerikanen. Hun aanwezigheid heeft tot een denkstijl geleid die wij
tegenwoordig modern racisme noemen.
De periode van Enlightement heeft een invloed gehad op de relaties tussen creolen en
metropolitaanse bisschoppen. In hun relatie werd een helder accent gelegd op verschil. Zij
rechtvaardigden het gebruik van ‘nigger’ bijvoorbeeld. Roussau en Von Herder wezen er
hierbij op dat klimaat en ecologie ( ofwel de geboorteplaats) constructivistische impact
hadden op culturen en karakters van mensen. De geboorteplaats van creolen was dus bepalend
voor hun positie in de samenleving.
In het voorafgaande ging het om de relatie tussen creolen en functionarissen. Maar wat
kunnen we zeggen over een grotere wereld; wat kunnen we zeggen over de relatie tussen
creolen en de peninssulares? De peninssulares zijn in Spanje geboren Spanjaarden die
verblijven in Amerika. (dit staat tegenover creolen want die zij hebben wel een Spaanse