Samenvatting Etnografische Traditie
Stanley R. Barrett, A Student’s Guide to Theory and Method
Evolutionisme
Zorgde voor de verwijding van 2 obstakels: de theologische versie van de
ontwikkeling van het universum en het idee dat sociaal leven spontaan en zonder
patroon is. En wettenmakend onderzoek.
Kenmerken
1. Ethnocentrism, antropologen keken met een Victoriaans Engelandse blik.
2. Armchair anthropology, geen veldwerk, etnografien op basis van amateuristische
data. En veel vergelijkende antropologie.
3. Unilinear scheme, 1 lijn van ontwikkeling van een cultuur.
4. Inevitable proces, sociocultureel leven ontwikkelde zich.
Sleutelfiguren
Edward B. Tyler (Primitive Culture)
3 fases van ontwikkeling: wilden, barbarisme en civilisatie. Hij gebruikte de
vergelijkende methode en ‘survivals’ (sporen van een vroeger evolutionair stage).
Nadruk op de rationele basis van cultuur.
Louis Henry Morgan (Ancient Society)
Ook 3 fases, maar wilden en barbarisme verdeeld over 3 fasen. Doormiddel van
technologie en economie wordt deze ontwikkeling verklaard.
Herbert Spencer (Principles of Sociology)
2 fases van evolutie: militaristisch en industrial, gekenmerkt door een centraliseerde
autoriteit en individuele vrijheid. Samenleving ontwikkelde zich van simpel naar
complex door aanpassing, strijd en vooruitgang tot een punt van perfectie. Hij was
voor Darwin.
Historisch Particuralisme
Amerikaanse reactie op evolutionisme. Diffusionisme is het hoofdkenmerk: dat
uitvindingen zich zullen verspreiden in alle culturen binnen een geografisch gebied.
Dus niet meer via 3 fases. 3 scholen van diffusionisme: ontwikkeling van cultuur door
migratie en diffusionisme (Vienna: Schmidt, Graebner en Ratzel), Egypte als centrum
van verspreiding (Cambridge: Smith en Perry) en onder Boas in Colombia, de VS.
Kenmerken
1. Limited historica inquiry, gelimiteerd blijven tot 1 cultuur en diens historie en geen
vergelijkende studies met verschillende culturen.
2. Diffusion, elke cultuur bestaat uit elementen van andere culturen.
3. Culture as shreds and patches, cultuur is een losse entiteit bestaande uit niet geheel
geïntegreerde elementen uit andere culturen.
4. Culture is unique, elke cultuur is tot een bepaalde extensie uniek.
, 5. Emic analyses, volgens de insiders point of view.
6. Habit and tradition, samenleving is gedreven door gewoontes en traditie niet door
rationele gedachten.
7. Relativism, het is niet de bedoeling om bevindingen van andere culturen te kruizen.
8. Cautious generalization, iedere cultuur is uniek, generaliseren mag alleen als er
voldoende data verzameld is.
9. Fieldwork, nadruk op het doen van veldwerk zelf doen.
10. Inductive procedure, geen vooropgezette theorieën, deze werden alleen gedaan na
het verzamelen van massa’s data.
Franz Boas
Omschreef de Potlatch, ceremoniële vernieling van goederen. Hij was een inductivist,
verzamelde massa’s data voor het stellen van theorieën of generalisaties.Wilde ook
teksten, inheemse verslagen van de cultuur opnemen in zijn veldwerk. Interesse in de
individu. Zag een cultuur als patches en shreds.
Alfred Lewis Kroeber
Student van Boas, heeft veel interesse in cultuur en de individu is ondergeschikt
daaraan. Volgens Kroeber was cultuur een geïntegreerde eenheid, maar onderverdeeld
in basis (reality culture) en secundaire (value culture) kenmerken. Basis is het
overleven en secundaire kenmerken is de creatieve kant van de mensheid.
Ruth Benedict (Patterns of Culture)
Ook getraind door Boas, maar deelde met Kroeber dat antropologie meer gemeen
heeft met geesteswetenschappen dan wetenschap. Ze volgde Boas wel op als het ging
om nadruk op de individu. Elke cultuur ontwikkelde een persoonlijkheidstype en die
was nauw verweven met patronen van emotie, maar elke cultuur was ook uniek
Margaret Mead (Coming of age in Samoa)
Mead was op zoek nar typische persoonlijkheden en nationale karakters en werd
bekritiseerd door Freeman voor het promoten van een overdreven rol van cultuur en
het claimen om in iemands hoofd te kijken. Ze is de voormoeder van genderstudies.
Structureel functionalisme
Britse reactie op evolutionisme gekenmerkt door diffusionisme. Voor bijna een halve
eeuw regeerde structureel functionalisme de Britse antropologie. Opgezet door
Radclif-Brown en Malinowksi, die een sociale antropologie neerzette. Het gaf een
ferm kader voor veldwerk, had etnografers nodig om patronen van actie en geloof te
ontdekken en functies te specificeren. Verschil tussen sociale structuur, statisch en
bestaand uit patronen van actie, en sociale organisatie, dynamisch, gebonden aan echt
gedrag en focus op de individuele bekwaamheid om keuzes te maken.
Kenmerken
1. Organic analogy, een samenleving is zoals een lichaam met structuren en functies.
2. A natural science orientation, sociaal leven werd geacht empirisch, ordelijk en een
patroon te bevatten en daarom vatbaar voor een rigoureuze, posivistische en
wetenschappelijke studie.
3. Narrow conceptual territority, onderzoek moest beperkt blijven tot sociale