Nederlands taalbeschouwing
H1 Taal en taalvariatie
1.1 Het taalsysteem
Taalbeschouwing = het analyseren van de taal en het reflecteren op het taalgebruik
2 essentiële kenmerken van taal:
- Taal is gebonden aan bepaalde regels
- Taal heeft een communicatieve functie
6 verschillende niveaus van taal:
- Fonologisch niveau (regels voor uitspraak) (letter niveau)
Klankaspecten uitspraak, regels voor de volgorde van spraakklanken, intonatie of
woordaccent.
3 typen spraakklanken
Klinkers
Medeklinkers
Tweeklanken
Assimilatie (=spellingsuitspraak) = als spraakklanken na elkaar uitgesproken worden,
kunnen ze elkaar beïnvloeden
Vb. angstschreeuw je zegt angschreeuw. (sommige spraakklanken vallen weg)
Tongval als iemand een bepaalde regionaal gekleurde uitspraak heeft.
We spreken van twee verschillende fonemen als twee spraakklanken ook verschil in
betekenis teweeg brengen.
Vb. been en beer je hebt de n en de r en die zorgen voor andere betekenis
Klemtoon of woordaccent in bepaalde situaties kan de manier waarop woorden
en zinnen worden uitgesproken juist heel bepalend zijn voor de betekenis.
Vb. kantelen of negeren
Zinsaccent als je in een zin de nadruk legt op een woord, dan geeft dat een
bepaalde betekenisnuancering.
Zinsmelodie intonatie waarmee een zin wordt uitgesproken.
Alliteratie (=beginrijm) als alle woorden met dezelfde klank beginnen
Vb. zijn zeven zonen zongen zachtjes zoete zeemansliedjes
- Morfologisch niveau (regels voor opbouw van woorden) (kleine stukjes uit een woord)
Elementen in een taal die wel een duidelijke betekenis hebben, maar die je geen
woord kunt noemen.
Morfemen = kleinste betekenisdragende element van een taal
Vb. de elementen –en, -je, -ig en –ste kom je niet als woord tegen. Wel zitten ze in de
woorden paarden en huisje.
2 soorten morfemen
, Vrije morfemen morfemen die als los woord kunnen voorkomen,
zoals paard, huis, meel en klein
Gebonden morfemen morfemen die je niet als woord kunt
gebruiken, maar die altijd gekoppeld zijn aan een ander woord, zoals
–ig of –heid.
o Vooraan in een woord voorvoegsels (vb. be- of ver-)
o Achteraan in een woord achtervoegsels
3 typen woordvormingsregels:
Samenstelling als twee vrije morfemen worden samengevoegd tot één
woord vb. kampeer en auto kampeerauto
Afleiding gebonden morfeem wordt toegevoegd aan een vrij morfeem,
zodat er een nieuw woord ontstaat.
vb. –ig + nat nattig
Verbuiging en vervoeging gebonden morfeem wordt toegevoegd aan een
vrij morfeem, maar er ontstaat géén nieuw woord.
Meervoud beesten, anjers
Verkleinwoord huisje, boompje, beestje, woninkje, weggetje
Vergelijking kleiner, kleinst
Buigings-s (iets) leuks
Buiging-e mooie
- Syntactisch niveau (regels voor volgorde van woorden)
We beschrijven de regels voor het combineren van woorden
Je kunt letten op:
Woorden
Woordgroepen
Zinsdelen verschillende functies
Zinstypen let op de zin als geheel
10 woordsoorten:
Zn, bn, telwoord, ww, lidwoord, voornaamwoord, bw, vz, voegwoord, tussenwerpsel
Gebaseerd op drie verschillende criteria:
Vorm van een woord
Betekenis van een woord
Combinatiemogelijkheden met andere woorden
Functies zinsdelen:
Onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp,
voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling, bepaling van gesteldheid.
Onderscheidingen in zinstypen:
Mededelende zin
Vragende zin
Gebiedende zin
Actieve of bedrijvende zinnen handelende persoon valt samen
met het onderwerp
, Passieve of lijdende zinnen handelende persoon wordt niet
genoemd in het onderwerp, maar in een bepaling die met ‘door’
begint.
Directe rede door de woorden letterlijk te citeren (tussen
aanhalingstekens)
Vb. Hij zei: ‘Het sneeuwt buiten.’
Indirecte rede iemands woorden weergeven door ze wat meer te
omschrijven
Vb. Hij zei dat het buiten sneeuwde
Homozin = een zin die twee betekenissen heeft
Vb. Wie heeft de president vermoord?
- Semantisch niveau (regels voor betekenis)
Niet alleen woorden hebben betekenis, maar ook de intonatie of de manier waarop
woorden met elkaar gecombineerd worden, dragen bij aan de betekenis van taal.
Lexicale betekenis is vaak te vinden in het woordenboek of het lexicon en wordt
vaak duidelijk gemaakt met omschrijvingen, kenmerken of eigenschappen.
Grammaticale betekenis de functie die een woord in een zin heeft.
Vb. van, de, er, want en iets woorden die relaties aangeven
je vindt ze wel in het woordenboek, maar je zult er geen duidelijk
omschreven betekenis aantreffen.
Gevoelswaarde van een woord de positieve of negatieve lading die een
taalgebruiker aan een woord toekent.
o Antoniemen = woorden die een tegengestelde betekenis hebben
o Synoniemen = wanneer twee woorden dezelfde betekenis hebben
Eufemismen = verzachtende, versluierende of minder pijnlijk klinkende
woorden
Vb. transpireren klinkt vriendelijker dan zweten ; we hebben het liever over
minder validen dan over invaliden.
o Hyponiemen = woorden waarvan de betekenis ook door een ander woord wordt
uitgedrukt
Het gaat altijd om categorieën en subcategorieën
Vb. de betekenis van mango wordt ook uitgedrukt door het begrip vrucht.
o Polysemie = verschijnsel dat een woord meerdere betekenissen heeft
Vb. ‘kop’ kent meerdere betekenissen
Homonymie = als er geen relatie is tussen de verschillende betekenissen van
een en dezelfde woordvorm
In woordenboeken worden homoniemen altijd aangegeven als twee
verschillende woorden, terwijl polysemie onder één bepaalde hoofdbetekenis
wordt behandeld.
Om de betekenis van woorden aan kinderen duidelijk te maken wordt
gebruikgemaakt van de betekenisrelaties.