Leesvragen Wetenschapsfilosofie 2019-2020
Werkgroep 1 _____________________________________________________________________ 2
Werkgroep 2 _____________________________________________________________________ 4
Werkgroep 3 _____________________________________________________________________ 9
Werkgroep 4 ____________________________________________________________________ 14
Werkgroep 5 ____________________________________________________________________ 20
Werkgroep 6 ____________________________________________________________________ 24
Werkgroep 7 ____________________________________________________________________ 29
1
,Werkgroep 1
1. Schrijf, als startpunt van de cursus, in enkele kernwoorden op wat in jouw ogen de kenmerken zijn
van goed wetenschappelijk onderzoek.
Integer, betrouwbaar, valide, onafhankelijk, repliceerbaar, falsificeerbaar, transparant, theoretisch
onderbouwd (niet eerder onderzocht, voortbouwen op andere onderzoeken), passende methode,
logische en consistente argumentatie
2. Schrijf in enkele woorden op welke dilemma’s of vragen je zelf ziet in de ambitie van wetenschap
om kennis te generen. Ga daarbij eventueel ook in op dilemma’s waar je zelf op bent gestuit bij het
doen van onderzoek. In hoeverre passen je eigen vragen of dilemma’s bij de dilemma’s die in de
cursus centraal staan?
- Hoe stel je jezelf voor? Hoe formuleer je vragen? Bij bijvoorbeeld een geslachtvraag, vraag je
enkel man vrouw of meer. Dit gaat over welke ethische eisen aan het onderzoek moeten
worden vastgesteld.
- Wat is goede kennis? wat voor type kennis moeten we zoeken? Hoe kom je tot goede
wetenschappelijke kennis? Moeten we zoeken naar causale verbanden of hebben we te doen
met mensen en daar is een specifieke benadering voor nodig.
3. Risjord onderscheidt drie hoofdthema’s in de filosofie van de sociale wetenschappen: normativiteit,
naturalisme en reductionisme. Wat verstaat hij onder deze drie thema’s?
Normativiteit: Dit gaat over de plaats van verschillende waarden in sociaalwetenschappelijk
onderzoek.
- Welke rol moeten waarden innemen in wetenschappelijk onderzoek?
- Waar komen waarden, regels en normen vandaan?
- Kan sociaalwetenschappelijk onderzoek wel echt objectief zijn? (omdat het zo dicht ligt bij
politieke belangen) > normativiteit vs. waardevrijheid
Naturalisme: Dit gaat over de relatie tussen natuur en sociale wetenschappen en stelt hierbij de vraag
of de sociale wetenschappen de zelfde regels moeten volgen als de natuurwetenschappen. Hoe
verschillen de natuurwetenschappen en sociale wetenschappen van elkaar?
- Naturalisten: De sociale wetenschappen lijken op de natuurwetenschappen.
- Anti-naturalisten: De sociale wetenschappen hebben een andere methode, vorm van theorie
of ontologie (leer van de werkelijkheid, hoe ‘is’ iets) nodig.
Reductionisme: Dit gaat over de vraag hoe sociale structuren zich verhouden tot de individuen die er
onderdeel van zijn. Complexe verschijnselen worden het best begrepen in een analyse van de
onderdelen. Complexe entiteiten kunnen steeds herleid worden tot meer fundamentele entiteiten. Je
kunt alles steeds terug herleiden.
- Op welk niveau kijk je naar de sociale werkelijkheid? > reductionisme vs. holisme
- Doet alles uiteindelijk af aan de natuur(kunde)? Kan bijvoorbeeld sociale wetenschappen
worden verkleind tot psychologie, wat weer verkleind wordt tot biologie.
4. Risjord bespreekt drie voorbeelden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: naar de democratische
vrede, hekserij bij de Azande en de ‘Freedom Riders’ in de VS.
a. Wat is het verschil tussen sociaal-wetenschappelijke en wetenschapsfilosofische vragen over deze
onderwerpen?
2
,Sociale wetenschap: Gaat om het verklaren van specifieke fenomenen (activiteiten van mensen), bijv.
hekserij of de opkomst bij verkiezingen.
Maar er zijn ook vragen die hieraan ten grondslag liggen. Vragen die de basis vormen van goede
kennis en hoe je tot goede kennis komt. Dat zijn wetenschapsfilosofische vragen.
Hekserij bij de Azande:
- Sociale wetenschappen: Hoe komen we te weten wat hekserij betekent voor de mensen in
Azande?
- Wetenschapsfilosofie: Hoe weet ik wat anderen denken? Zijn alle mensen rationeel? Wat
betekent rationaliteit eigenlijk?
b. Bedenk een voorbeeld van bestuurs- en organisatiewetenschappelijk onderzoek en formuleer
daarbij zowel een sociaal-wetenschappelijke als een wetenschapsfilosofische vraag.
SW: Hoe gaan we de meningen over vuurwerkgeweld vergaren binnen gemeenten?
WF:
- Op welk niveau ga je kijken (psychologisch, sociaal, etc.)?
- Hoe kunnen we kennis verkrijgen over de mening van anderen? > Wat is een goede manier
van kennis verkrijgen en wat voor een type kennis wil je verkrijgen (bijv. wetmatigheid,
gevoelens, of percepties van de werkelijkheid)?
- Kan het onderzoek waardevrij zijn?
5. Bij zijn bespreking van naturalisme en reductionisme maakt Risjord een onderscheid tussen een
‘epistemologische’ en een ‘metafysische’ variant.
a. Wat bedoelt hij met deze twee begrippen?
Epistemologie: Leer van de kennis. Wat is kennis? Welke rol speelt kennis? Hoe kom je tot kennis? >
Wat is precies kennis en hoe is kennis gerechtvaardigd (bewezen)? Je gaat op zoek naar de ware
kennis.
- Epistemologisch naturalisme: Gaat over theorie, uitleg en methodes.
- Epistemologisch reductionisme: Theorieën op het ene niveau kunnen worden vervangen door
theorie op het andere niveau.
Metafysisch/ontologisch: Leer van het zijn. Wat bestaat er? Hoe is ‘iets’? Hoe zit de werkelijkheid in
elkaar? > Stelt vragen over de fundamentele karakteristieken van de wereld.
- Metafysisch naturalisme: Mensen zijn onderdeel van de natuurlijke wereld en moet daarom
worden begrepen in termen van dezelfde oorzaken en mechanismes die ook alle andere
wezens vormen.
- Metafysisch reductionisme: Eenheden, eigendomen en processen op het ene niveau zijn
dezelfde objecten op het andere niveau. Uiteindelijk is alles wat er is uit atomen
samengesteld. Er is niet meer dan dat. Dus we kunnen wel praten over dingen als bewustzijn,
maar uiteindelijk is dat niet meer dan een paar reacties in je hoofd.
Voorbeelden:
- De sociale werkelijkheid is hetzelfde als de natuurlijke werkelijkheid (=metafysica). Maar hoe
kom je tot deze kennis? Je kunt dit op verschillende manieren onderzoeken (=epistemologie).
- Wat is een stoel? (=metafysica). Maar hoe kom je erachter of het een stoel is? Kijk je naar de
poten of naar de rugleuning? (=epistemologie).
b. Wat maakt dit onderscheid uit voor de positie die iemand inneemt op deze thema’s?
3
, Het heeft te maken met naturalisme en reductionisme: De positie die iemand inneemt zijn van belang
voor de keuzes die genomen worden in het onderzoek en hoe het onderzoek eruit komt te zien. Zo
kan een soortgelijk onderzoek er bij verschillende mensen heel anders uit zien door hun keuzes.
6. Hoe zie je in Risjords bespreking dat wetenschapsfilosofie een normatieve activiteit is?
Wat Risjord laat zien, is dat er op iedere vraag vanuit de wetenschapsfilosofie geen objectief antwoord
is. Er is geen goed of fout, maar er zijn wel bepaalde argumenten die beter bij een bepaalde keuze
passen dan andere (normatief = wat zou moeten zijn/hoort). Er zijn verschillende perspectieven, het
antwoord staat niet vast, daarom ben je bezig met de vraag: wat maakt goede kennis
wetenschappelijke kennis?
Wetenschapsfilosofie als normatieve activiteit: Risjord schrijft filosofische ideeën voor hoe je over
bepaalde dingen na moet denken.
Vragen:
- Is methodologisch individualisme een vorm van reductionisme? Ja.
Werkgroep 2
1. Waarom en hoe hangen “voorspellen”, “causaliteit” en “wetmatigheden” met elkaar samen?
Naturalistische visie:
- Voorspellen is logisch verband tussen A en B. Dit is een causaal verband. Hiermee kan een
bepaalde wetmatigheid gecreëerd worden (als het steeds voorkomt), die overal toepasbaar
zijn. Een wetmatig causaal verband impliceert dat je kunt voorspellen. Aan voorspellingen kun
je in natuurwetenschappen wetmatigheid ontlenen, wat moeilijker kan in de sociale
wetenschappen.
Interpretativisme:
- Echt intepretativisme heeft geen wetmatigheid. Er is volgens intepretativisme geen echte
werkelijkheid. Hier gaan ze ervan uit dat elke persoon het anders interpreteert. Het gaat om
samenhang van betekenissen (houd in dat betekenissen een logisch verband houden). En er is
geen causaliteit. Voorspellen kan ook niet.
o Voorbeeld: Factoren die schoolkeuze bepalen.
▪ Naturalistisch: ouders zijn bepalend.
▪ Intepretativist: Welke betekenis geven mensen aan schoolkeuze.
Verschillende vormen van interpretatie. Die interpretatie hangt samen met
verschillende dingen. Uit die reconstructie kun je inzien hoe mensen tot hun
schoolkeuze komen. Sommige mensen die materieel uit dezelfde afkomst
komen hebben verschillende schoolkeuzes. Je visie op geschoold zijn bepaalt
je werkkeuze maar visie op werk beïnvloed ook je schoolkeuze.
Interpretativisten willen niet zeggen dat iets een causaal verband heeft.
2. In paragraaf 9.2 van zijn boek bespreekt Risjord twee bezwaren die het vinden van causale wetten
in de sociale wetenschappen in de weg zouden staan: creativiteit en complexiteit.
a. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.
4