Literatuur week 1
P.J. Van Koppen, J.W. De Keijser, R. Horselenberg & M. Jelicic (Eds.) (2017) Routes van het
recht: Over de rechtspsychologie. Den Haag: Boom Juridisch.
Hoofdstuk 1. Over de rechtspsychologie
Het recht is erop gericht om gedrag van mensen te beïnvloeden en binnen welomschreven
kaders te doen verlopen.
Voor rechtspsychologen zijn twee taken weggelegd in het recht: (1) de studie van het recht
als een gedragstechnologie en (2) de studie van gedrag dat onder invloed van het recht staat
of zou moeten staan. Rechtsregels en de instituties die zulke regels vormen en toepassen
zijn bij uitstek mensenwerk. De psychologie houdt zich precies daarmee bezig: mensenwerk.
Het houdt zich bezig met hoe mensen zich gedragen en welke invloeden zij daarbij
ondergaan. Maar ook hoe mensen vinden dat anderen zich behoren te gedragen en hoe dat
kan worden bewerkstelligd. De rechtspsychologie, als tak van toepaste psychologie, strekt
zich daarom in principe uit tot het gehele juridische spectrum. De praktijk van het
rechtspychologische onderzoek beperkt zich overwegend tot een geringer aantal
rechtsgebieden en onderdelen daarvan. Die selectie is deels historisch bepaald en deels
wordt zij bepaald door de vraag in het rechtsbedrijf naar rechtspychologische expertise.
Rechtspychologie vertoont overeenkomsten met rechtswetenschap. Ze zijn beide geneigd te
spreken in termen van individueel gedrag en over concrete zaken. Echter is het recht in de
eerste plaats een normatief systeem, waarin de centrale vraag is wat hoort en wat niet hoort
en met welke procedures de juiste toestand bereikt dient te worden. De psychologie houdt
zich primair bezig met descriptie: hoe het leven in elkaar steekt; hoe regels feitelijk een rol
spelen in het gedrag van mensen; hoe beslissingen genomen worden en hoe dat zich
verhoudt tot dat normatieve juridisch kader. Die twee perspectieven leiden soms tot
misverstanden.
De prescriptie van juristen en de descriptie van psychologen lijken op het eerste gezicht
verder uit elkaar te liggen dan werkelijk het geval is. Het rechtsbedrijf is niet alleen gericht
op hoe een toestand behoort te zijn, maar ook met welke middelen die kan worden bereikt.
Psychologisch onderzoek laat met enige regelmaat zien dat met de door de juristen
gebruikte middelen de beoogde toestand niet wordt bereikt. Dit levert vaak bruikbare
aanwijzingen op voor verbetering van procedures binnen het rechtssysteem of ten minste
identificatie van psychologische valkuilen in het juridisch denken en beslissingsprocedures.
Het onderscheid tussen rechtspsychologie en forensische psychologie is deels historisch
bepaald. Het andere deel wordt bepaald door een fundamenteel onderscheid dat te maken
heeft met de subdisciplinaire achtergrond. Terwijl de rechtspsychologie haar wortels heeft
in de psychologische functieleer – het deel van de psychologie dat gaat over algemeen
menselijke functies als waarnemen, herinneren en beslissen – komt de forensische
psychologie voort uit de klinische psychologie – het psychologische domein dat gaat over
afwijkend gedrag van individuen. Binnen het justitiële bedrijf zijn veel klinisch psychologen
werkzaam (JJI’s, PPC, gevangenis etc.). Daarnaast verrichten klinisch psychologen advieswerk
(e.g. over toerekeningsvatbaarheid van een verdachte, het geven van een rapportage over
kinderen met omgangsregeling na echtscheiding). Het betreft dus toepassing van de
klinische psychologie op de casuïstiek van individuele daders en potentiële slachtoffers. In de
forensische psychologie wordt daardoor betrekkelijk weinig empirisch onderzoek verricht.
De basis van rechtspychologie is de empirische studie van algemeen psychologische
,verschijnselen in het recht. Allerlei verschijnselen die voor het recht relevant zijn, kunnen
worden gemodelleerd in een psychologisch laboratorium of in een veldexperiment. De
aandacht is hier vooral gericht op het strafrecht.
Een kleine geschiedenis
William Stern is vermoedelijk de grondlegger van de rechtspychologie. Stern had de ambitie
om de kennis van de algemene principes die het menselijke herinneringsvermogen sturen,
toe te passen op getuigenverklaringen. Het onderzoeksprogramma van hem had alle
elementen die men bij moderne rechtspsychologen ook terugvindt. Op grond van
experimenten concludeerde Stern: “Een foutloos geheugen is niet de regel, maar de
uitzondering. En zelfs de verklaring is geen verdediging tegen waanideeën van het
geheugen.” Deze conclusie werd aangescherpt met de Wirklichkeitsversuche (ruzies die door
onderzoekers in de collegezaal werden geënsceneerd en waarbij studenten als getuigen
fungeerden). Stern was onderzoeker én getuigendeskundige voor Duitse rechtbanken.
Bovendien was hij succesvol in het institutionaliseren van zijn onderzoeksprogramma.
Uiteindelijk kreeg de psycholoog als getuigendeskundige een vaste rol toegewezen in de
rechtspraak.
In Nederland
De rechtspsychologie in Nederland ontstond in 1909 toen hoogleraar Van der Aa een
Wirklichkeitsversuch uitvoerde. Met dit experiment, wat nieuw was in Nederland,
demonstreerde hij de feilbaarheid van getuigen. In feite was de psychologie van de
getuigenis het eerste serieuze toepassingsgebied van de nog maar net opgekomen
academische psychologie. Hierna bleef het 70 jaar stil, waarna in 1977 een publicatie
doorbrak waarmee de rode draad was begonnen in de Nederlandse rechtspsychologie: het
onderzoek naar rechterlijke beslissingen. Sindsdien is op ruime schaal onderzoek verricht
naar kwesties die (in)direct met de kwaliteit van bewijsmiddelen en de daarop volgende
beslissingen in strafzaken verband houden (e.g. onderzoek over getuigenverklaringen,
verhoren van verdachten en herkenningen door getuigen). In de jaren 80 kwamen degenen
die zich met rechtspsychologie bezighielden met enige regelmaat bijeen in de Werkgroep
Rechtspsychologie, waarna verscheidene tijdschriften en handboeken gepubliceerd werden.
De groeiende hoeveelheid handboeken ging gepaard met sterkere, nog steeds beperkte,
academische inbedding. De publicaties in de afgelopen 30 jaar schetsen een beeld van de
roerige ontwikkelingen van de rechtspsychologie:
- De publicatie Dubieuze Zaken zorgde voor veel commotie. Het ging hierin o.a. over
tunnelvisie bij politie, het om en rechters in het vergaren, selecteren en wegen vabewijs.
In het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV) worden maatregelen
getroffen om tunnelvisie tegen te gaan, waarbij kritische reflectie en tegenspraak de
prominentste zijn. Zo moet betere verslaglegging plaatsvinden en met hypotheses en
scenario’s worden gewerkt, waarbij alternatieve verklaringen moeten worden
overwogen en onderzocht. Uit evaluaties 10 jaar later blijkt echter dat reflectie en
tegenspraak niet uit de verf komen door tijd- en capaciteitsgebrek. Ondanks dat laten de
maatregelen zien dat gedegen rechtspsychologische kennis een bijzondere rol kan
vervullen in maatschappelijke en juridische ontwikkelingen. Hierna startte de Commissie
Evaluatie Afgedane Strafzaken (CEAS) die politiefunctionarissen en wetenschappers een
kans gaven om zaken waarin ze twijfelden over de schuld van de veroordeelde te melden
bij een onafhankelijke commissie. De definitie van novum werd ruimer gemaakt: een
, novum is een nieuw deskundigrapport waarbij aannemelijk is dat die nieuwe kennis tot
een ander oordeel zou hebben geleid. Hiermee verdwijn het CEAS en kwam het
Adviescollege Afgedane Strafzaken (ACAS). De formele regeling houdt in dat de ACAS de
procureur-generaal bij de Hoge Raad adviseert over de vraag of een vooronderzoek om
tot een herzieningsaanvraag te komen moet worden geëntameerd (gestart).
Veroordeelden kunnen zo ook zelf een verzoek indienen. Wetenschappers van buiten
het juridische vakgebied zijn toegetreden tot de adviescommissie om onafhankelijk te
adviseren. Echter blijkt de drempel van de aanwijzing voor onschuld nog te hoog te
liggen, aangezien weinig veroordeelden de financiële middelen hebben om een
deskundige in te schakelen en over een potentieel novum te rapporteren. Het ACAS
moet nu een oordeel vellen over het novum. De ACAS vraagt zich in de adviezen niet af
of de veroordeelde schuldig zou kunnen zijn, maar of de Hogere Raad tot herziening zou
besluiten. Het zou de voorkeur dienen dat de ACAS geheel onafhankelijk is en zou
worden losgekoppeld van de Hoge Raad.
Rechtspsychologie is een kritisch vakgebied, waarbij een actieve bijdrage geleverd moet
worden. Hoewel deze discipline zich in de afgelopen decennia op steeds meer onderdelen
van het recht en het juridisch bedrijf is gaan richten, hebben niet alle voor psychologisch
onderzoek in aanmerking komende onderwerpen in gelijke mate aandacht gekregen.
Rechtspsychologen doen niet alleen onderzoek, ze leveren in toenemende mate bijdragen
aan de rechtspraktijk als getuigendeskundigen in straf- en civiele zaken. Ze geven onderwijs
in hun specialisme aan universiteiten en dragen bij aan de opleidingen en nascholing van
advocaten, officieren van justitie en rechters. Deze band tussen wetenschap en praktijk heeft
tot gevolg dat de invloed van de rechtspychologie op de rechtspraktijk meer dan toevallig is
geworden.
Routes van het recht
Dit boek beoogt een overzicht te geven van de stand van onze psychologische kennis die
relevant is voor het rechtsbedrijf. Het perspectief is dat van de jurist en in het bijzonder de
rechter.
Hoofdstuk 2. Klassieke experimenten in de rechtspsychologie
In tegenstelling tot de normatieve rechtswetenschap is de rechtspsychologie bij uitstek een
empirische wetenschap. Het is een toegepaste vorm van psychologie: toegepast op gedrag
en functioneren van alle rechtssubjecten, en op professionals die werkzaam zijn in de
strafrechtketen. De rechtspsychologie bedient zich daarbij van alle onderzoeksmethodes die
in de sociale wetenschappen gangbaar zijn.
In een klassiek experimenteel ontwerp (design) is sprake van een voormeting en een
nameting met daartussenin bij de experimentele groep een manipulatie (interventie); bij de
andere groep (controlgegroep) blijft die manipulatie achterwege. Doordat proefpersonen at
random (aselect) worden toegewezen aan de experimentele of controlegroep, zijn er geen
systematische verschillen in de samenstelling die van invloed zouden kunnen zijn op de
uitkomstmaat. Elk verschil tussen de groepen tijdens de nameting kan dus aan de
experimentele manipulatie worden toegeschreven.
Door middel van experimenten is het mogelijk om bepaalde effecten te onderzoeken terwijl
allerlei mogelijk storende invloeden systematisch buiten de deur worden gehouden. Door zo
nauwkeurig te richten op specifieke effecten is de interne validiteit van experimenten hoog
en de externe validiteit (generaliseerbaarheid) relatief beperkt. Er wordt niet gewerkt met
, grote steekproeven die representatief zouden moeten zijn voor de populatie. Bovendien zijn
experimenten meestal vrij ver verwijderd van de werkelijkheid waarin het onderzochte een
rol zou spelen. Het bestaan en de werking van anderszins niet of nauwelijks te isoleren
effecten kan met experimenten zeer overtuigend worden aangetoond. Naarmate een
experiment vaker wordt gerepliceerd, met verschillende varianten en omstandigheden, zal
de externe validiteit toenemen.
Op het klassieke experimenteel ontwerp (zoals besproken) zijn vele variaties, beperkingen
en uitbreidingen mogelijk. Experimenten die afwijken van het klassieke design heten quasi-
experimenten. Het ontwerp van een experiment hangt in de praktijk af van de vraagstelling,
de situatie en de mogelijke procedures van gegevensverzameling. Gemeenschappelijk is de
randomisering en meerdere experimentele groepen. Een voorbeeld van een experiment die
dit niet gebruikt is de deur-studie van Simons en Levin, naar veranderingsblindheid, die
onderzoekt of proefpersonen een persoonswisseling opmerken nadat het (visuele) contact
met de gesprekspartner kortstondig is onderbroken.
De mechanismen en effecten die in de volgende rechtspychologische experimenten worden
gedemonstreerd zijn zo basaal en ingebakken in ons cognitief functioneren, dat zij in de
rechtspraktijk in tal van stadia en procedures een rol spelen.
1. Suggestie en de invloed van post-hoc informatie: het experiment van Loftus met botsende
auto’s
Met het werk van Elizabeth Loftus is in de jaren 70 een lange stilte in de rechtspychologie
doorbroken. Loftus liet zien dat getuigen na allerlei subtiele invloeden feilbaar zijn. Het
fundament van haar werk legde ze in een drietal experimenten.
1. 7 korte filmpjes werden getoond aan 45 studenten. De filmpjes lieten aanrijdingen zien
van steeds 2 auto’s. Aan een deel van de proefpersonen werd gevraagd: “About how fast
were the cars going when they contacted each other?”. Andere proefpersonen kregen
dezelfde vraag met het woord ‘contacted’ vervangen door ‘hit, bumped, collided of
smashed’. De snelheid werd hoger geschat bij de twee vraag. Conclusie: de vorm van een
vraag kan het antwoord van getuigen beïnvloeden.
2. 150 studenten hetzelfde filmpje te zien van een aanrijding van twee auto’s. 50 studenten
kregen een vragenlijst met de vraag: “About how fast were the cars going when they
smashed into each other?”. 50 studenten kregen dezelfde vraag met het woord ‘hit’ ipv
‘smashed’ en 50 kregen geen vragenlijst. Een week later kregen allen een vragenlijst met
de vraag: “Did you see any broken glass?”. Het percentage studenten dat ‘ja’
antwoordde was het hoogst bij de groep met het woord ‘smashed’.
3. Deze is het bekendst. Aan grote aantallen proefpersonen werden een serie dia’s laten
zien van een ongeval waarbij een auto en een persoon betrokken waren. De helft kreeg
foto’s te zien met daarop bij het kruispunt een normaal voorrangsbord (yield sign), de
andere helft een stopbord (stop sign). De proefpersonen kregen een vragenlijst met de
vraag: “Did another car pass the red Datsun while it was stopped at the stop sign?” De
andere helft kreeg dezelfde vraag met yield sign. De vragenlijsten werden zo verdeeld
dat voor de helft de vraag misleidend was en voor de andere helft niet. Zonder de
misleidende vraag kon door de varianten van het experiment heen zo’n driekwart van de
proefpersonen het juiste antwoord geven; met de misleidende vraag was dit de helft of
minder.
De experimenten en de vele herhalingen ervan in de versies laten zien dat men het
geheugen van getuigen kan veranderen door achteraf, na de gebeurtenis die zij zich