Samenvatting EER: Interne
markt
Inhoudsopgave
Kennisclip: Interne marktrecht en mededingingsrecht............................................................................................1
Week 1: De interne markt en het vrij verkeer van goederen I.................................................................................2
Week 2: Vrij verkeer van goederen II........................................................................................................................7
Week 3: Vrij verkeer van personen en economisch inactieve burgers van de Unie..............................................10
Week 4: Vrij verkeer van werknemers....................................................................................................................15
Week 5: Vrijheid van vestiging en vrij verkeer van diensten..................................................................................20
Week 6: De Dienstenrichtlijn..................................................................................................................................23
Week 7: Het kartelverbod I.....................................................................................................................................30
Week 8: Het kartelverbod II....................................................................................................................................34
Week 9: Misbruik van machtspositie......................................................................................................................36
Week 10: Concentratietoezicht en Verordening 139/2004....................................................................................40
Week 11: Publiekrechtelijke handhaving................................................................................................................44
Week 12: Privaatrechtelijke handhaving................................................................................................................47
,Kennisclip: Interne marktrecht en
mededingingsrecht
Interne markt
Waarom hebben we die interne markt? Voor het bevorderen van vrede, veiligheid en welvaart. In die interne
markt kunnen productiefactoren (zoals werknemers, grondstoffen of kapitaal) vrijelijk bewegen.
Bestaat uit twee terreinen:
Fundamentele vrijheden (art. 18, 30, 34, 35, 45, 49, 56 en 110 VWEU, Richtlijn 2004/38, Richtlijn
2006/123 en Verordening 492/2011)
Gericht aan lidstaten: lidstaten kunnen belemmeringen opwerpen en die beperkingen worden
weggenomen door de fundamentele vrijheden. Art. 45 VWEU kan echter wel horizontale
rechtstreekse werking hebben.
o Voorbeeld: als werknemer kun je deze bepaling inroepen tegen een particulier bedrijf
Mededingingsrecht (art. 101 en 102 VWEU en Verordening 139/2004)
Gericht op bedrijven, maar ook lidstaten kunnen belemmeringen opwerpen
o Voorbeeld: belastingvoordeel voor Starbucks door de Nederlandse staat
(staatssteunrecht)
Vier fundamentele vrijheden
1) Grensoverschrijdend element?
Nee: nationaal recht van toepassing.
Ja: Europees recht van toepassing.
2) Met welke vrijheid te maken?
Kapitaal
Vrij verkeer van goederen
3) Harmonisatie (wordt verder niet besproken)
4) Tarifaire of non-tarifaire belemmering?
- Tarifair (art. 30 en 110 VWEU): belemmeringen van financiële aard
- Non-tarifair (art. 34-35 VWEU): belemmeringen van niet-financiële aard
Vrij verkeer van personen en diensten
3) Natuurlijke persoon of rechtspersoon?
Natuurlijk persoon: kunnen belemmerd worden in verschillende hoedanigheden
Economisch actief
- Zelfstandige
Vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU, Richtlijn 2006/123 en
Richtlijn 2004/38): langdurig diensten aanbieden
Vrij verkeer van diensten (art. 56 VWEU, Richtlijn 2006/123
en Richtlijn 2004/38): op korte termijn diensten aanbieden
(tijdelijk de grens over)
- Werknemer (art. 45 VWEU, Verordening 492/2011 en Richtlijn
2004/38): onder gezag van een ander werkzaamheden verrichten.
Niet-economisch actief (art. 18 e.v. VWEU en Richtlijn 2004/38)
Rechtspersoon: kan geen student of werknemer zijn.
Hierbij rechtstreeks naar de vrijheid van vestiging of vrij verkeer van diensten:
Vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU en Richtlijn 2006/123): langdurig
diensten aanbieden
Vrij verkeer van diensten (art. 56 VWEU en Richtlijn 2006/123): op korte
termijn diensten aanbieden (tijdelijk de grens over)
In tegenstelling tot de natuurlijke persoon kan de rechtspersoon geen rechten
ontlenen aan de burgerschapsrichtlijn (Richtlijn 2004/38), want die ziet op de
migratierechten van natuurlijke personen.
1
,Mededingingsrecht:
Regels met betrekking tot ondernemingen
1. Concentratietoezicht (Verordening 139/2004): een concentratie is een fusie, overname of een
bepaalde full function joint venture.
2. De twee verboden (art. 101 en 102 VWEU).
Als je niet naar de Concentratieverordening kan (Vo 139/2004), val je terug op deze artikelen.
Kartelverbod (art. 101 VWEU): gedragingen van meerdere ondernemingen
Verbod op misbruik van een dominante positie (art. 102 VWEU): gedrag van één
onderneming. In art. 102 VWEU staat een of meer ondernemingen genoemd, streep de
meer door! Dit wordt niet behandeld in deze cursus (komt bijna nooit voor).
Regels met betrekking tot lidstaten: staatssteun (wordt niet besproken)
Week 1: De interne markt en het vrij verkeer van
goederen I
Tarifaire belemmeringen
Interne markt
Twee pijlers:
Vier fundamentele vrijheden
De interne markt: “de interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer
van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen
(zie art. 26 lid 2 VWEU). Deze vier fundamentele vrijheden zijn in beginsel gericht aan de lidstaten,
maar dit ligt wat genuanceerder: er zijn ook vrijheden die horizontale rechtstreekse werking hebben
(natuurlijke persoon kan die bepaling inroepen tegen een ander natuurlijk of rechtspersoon). Art. 45
VWEU heeft horizontale rechtstreekse werking: een werknemer kan hem inroepen tegen zijn
werkgever.
Mededingingsrecht
Het mededingingsrecht wil voorkomen dat bedrijven belemmeringen opwerpen, maar ook in dit
gebied zijn er bepalingen die ook gericht zijn aan lidstaten (het staatssteunrecht zullen we verder niet
bespreken in de cursus).
Tarifaire belemmeringen (art. 30 en 110 VWEU)
Goederen
Non-tarifaire belemmeringen (volgende week) (art. 34 en 35 VWEU)
= alles wat niet met geld te maken heeft
Grensoverschrijdend element
Het grensoverschrijdend element bepaalt of het Europese recht of het nationale recht van toepassing is. In het
mededingingsrecht heet dit het effect op de tussenstaatse handel (zie week 6).
Bij de vrije verkeersbepalingen moet het altijd gaan om iets of iemand dat de grens over (goederen, diensten,
kapitaal of (rechts)personen). Hier zijn wel uitzonderingen op (zoals bijvoorbeeld bij de Dienstenrichtlijn).
Harmonisatie
Welke bepalingen zijn van toepassing? In het Verdrag staan algemene regels, maar er is ook veel harmonisatie
binnen de EU (specifieke regels). Deze speciale regels gaan vóór de algemene regels.
Waarom harmonisatie? Anders heb je in de verschillende landen te maken met tal van regels, dit is niet fijn
voor consumenten maar ook niet voor producenten die zich daaraan moeten houden.
2
, Vrij verkeer van goederen
Wat is een goed? Dit is een Unierechtelijk begrip: het moet verdragsautonoom worden uitgelegd. Dit is logisch
aangezien er anders 28 verschillende definities zijn van een goed. Het maakt dus niet uit wat volgens de Hoge
Raad een goed is, dit wordt autonoom uitgelegd.
o Voorbeeld: in Frankrijk is wijn alleen een goed als het in Frankrijk is geproduceerd.
o Voorbeeld: lidstaten bepalen zelf wie werknemer is en wie niet.
Dit begrip staat niet in het verdrag dus het is de taak van het Hof om de definitie te geven.
HvJEG Commissie/België (Waalse stort): goederen zijn alle op geld waardeerbare zaken die voorwerp kunnen
vormen van een handelstransactie (andere woorden: je moet het kunnen verkopen).
Onderscheid met diensten (belangrijk voor het tentamen): goederen zijn stoffelijk van aard (je moet het
kunnen aanraken. Eén uitzondering: elektriciteit is een goed maar niet stoffelijk.
o Voorbeeld: een stoel. Dit is een goed, want je kunt het verkopen en het is stoffelijk van aard.
Soms lastig om goederen en diensten uit elkaar te houden: een architect maakt bijvoorbeeld een schets op
papier. Deze schets wordt gezien als dienst: het gaat om het ontwerp (niet stoffelijk), en niet om de tekening
van de architect.
o Voorbeeld: een lift. Dit is een goed. Het laten installeren ervan is echter een dienst. Als er sprake is van
bijvoorbeeld wetgeving over de installatie van de lift, wordt het vrije verkeer van diensten belemmerd
(dus op het tentamen goed kijken naar wat er belemmerd wordt).
Schema bij een casus
1. Wie of wat gaat de grens over?
Hebben we te maken met een goed? Zo ja, naar stap 2
2. Is er een grensoverschrijdend element?
3. Is er harmonisatie?
Het antwoord is altijd nee (dit hoeven we namelijk niet te kennen op het tentamen)
4. Welke bepalingen over het vrij verkeer van goederen zijn hier van toepassing?
art. 30 VWEU (tarifair)
art. 110 VWEU (tarifair)
art. 34 VWEU (non-tarifair)
art. 35 VWEU (non-tarifair)
Tarifaire belemmeringen
Artikel 30 VWEU
In dit artikel worden twee dingen verboden:
In- en uitvoerrechten: afzonderlijke lidstaten mogen geen in- en uitvoerrechten heffen, slechts het op
EU-niveau gestelde douanetarief. We hebben namelijk een douane-unie (art. 28 VWEU): er is een
gemeenschappelijk douanetarief. Dit is een tarief wat op EU-niveau wordt vastgesteld en wat geldt
voor alle goederen die vanuit een derde land de EU binnenkomen. Alle goederen die rechtmatig
binnenkomen vallen onder de vrije verkeer van goederen (art. 29 VWEU).
Heffingen van gelijke werking (HvJEG Commissie/Italië, r.o. 9)
Volgens art. 30 VWEU zijn niet alleen in- en uitvoerrechten verboden, maar ook alle ‘heffingen van
gelijke werking’. Dit is een “eenzijdig opgelegde geldelijke last ook al moge zij gering zijn die wegens
grensoverschrijding op nationale of buitenlandse goederen wordt gelegd en geen douanerecht is in
eigenlijke zin”.
Hier zijn vier elementen relevant:
Geldelijke last: er moet iets betaald worden (anders heb je niet te maken met een tarifaire
belemmering).
- Die geldelijke last kan ook gering zijn: het maakt niet uit hoeveel je moet betalen (r.o.
14). In deze zaak hoefde maar een klein percentage betaald worden.
o Zie ook HvJEG Diamantarbeiders: het bedrag dat betaald moest worden over
alle ingevoerde diamanten was 0,33% van de totaalwaarde.
3