Hoorcollege 5. (Neuro)biologische factoren en delinquentie
Eerdere colleges
- Verschillende achtergronden delinquenten er zijn verschillende achtergronden en
motieven voor delinquent gedrag.
- Biopsychosociaal model in relatie tot historische figuren In het verleden was er vooral
nadruk op de biologische factoren en minder voor de psychosociale factoren. Nu is er
aandacht voor alle factoren.
- Diagnostiek
- Risicotaxatie
Vanuit diagnostiek kunnen aanwijzingen naar voren komen over (neuro)biologische
afwijkingen
Relatie biologie en delinquentie (uiterlijke kenmerken)
Vanuit historische literatuur. 3 personen hebben hier uitspraak over gedaan:
1. Lombroso
2. Kretschmer
3. Sheldon
Lombroso (1835-1909) (Het boek: L’uomo delinquente)
Relatie tussen lichamelijke kenmerken en criminaliteit.
- Misdadiger is van lagere orde dan de mens. Achtergebleven in de ontwikkeling van de
mensheid (Darwin)
- Geboren misdadiger heeft enorme jukbeenderen, brede kaken, weelderige haardos, naar
buiten staande oren.
- Neiging tot tatoeage: minder gevoelig voor pijn.
Typologie van Kretscmer (1921)
Hij onderscheidt een aantal lichaamskenmerken:
- Asthenici magere ribbenkast
- Athletici breedgeschouderd, brede borstkas, sterke benen, gespierde buik
- Pycnici middelmatige lichaamsbouw, ‘dikkertjes’, ronde schouders, korte handen
- Mengtype
Asthenici en athletici zouden eerder een schizofrene persoonlijkheid vertonen, atletici
worden in verband gebracht met delinquentie.
Typologie van Sheldon (1949)
Hij onderscheidt mensen/mannen op grond van lichaamskenmerken:
- Endomorf ronde dikke vormen, korte ledematen, smalle beenderen
- Mesomorf atletisch; brede borstkas, polsen en handen
- Ectomorf mager, breekbaar; smal beenderstelsel, afhangende schouders,
Mesomorf: neiging tot activiteit, dynamiek, avontuurlijkheid, moed, lawaaierigheid,
assertiviteit, dominantie en agressie.
Het ontbreekt aan wetenschappelijk bewijs voor de relatie tussen uiterlijke kenmerken en
criminaliteit.
, Wetenschappelijk bewijs
Er wordt de laatste jaren meer gekeken naar wetenschappelijk bewijs vanuit
neurowetenschappen:
- Hersenen
- Neuropsychologie
- Neurotransmitters
- Hormonen
- Psychofysiologie
- Genen
Hersenen en antisociaal gedrag
Wat is bekend over de relatie tussen hersenen en antisociaal gedrag:
- Kleiner volume van frontale hersengebieden met name de prefrontale cortex.
- Minder activatiepatronen (functies) aandacht, impulsbeheersing, besluitvaardigheid.
Met name impulsbeheersing is een probleem bij delinquenten, dit is dus een risicofactor
voor criminaliteit. Te weinig tijd nemen voor besluiten kan leiden tot criminaliteit.
Daarbij leidt te weinig aandacht tot chaotische denkpatronen, wat weer leidt tot meer
risico.
- Lagere activiteit amygdala geremde emotionele ontwikkeling, geringe empathie,
ongevoeliger voor straf, minder goede gezichtsherkenning (hierdoor kan men minder
goed reageren op gezichtsuitdrukkingen en minder goed differentiëren tussen gezichten,
wat een risico kan geven).
- Verschil samenhang met antisociaal gedrag met en zonder psychopathische trekken.
Psychopathische trekken zijn bijvoorbeeld geen rekening houden met anderen, vanuit
zichzelf redeneren, egocentrisch zijn. Bij psychopaten is het verband tussen
hersengebieden/afwijkingen en antisociaal gedrag sterker dan bij mensen zonder
psychopathische trekken.
- Gaat om relaties en niet om causale verbanden.
Crone en Dahl (2012) over de prefrontale cortex
Crone en Dahl stellen, naar aanleiding van hun overzichtsstudie, de vraag of het volwassen
brein werkelijk het optimale functionerende brein is en of het adolescentenbrein tekorten
vertoont. Er zou geen sprake zijn van een nog niet uitgerijpt brein bij adolescenten, maar
vooral van een motivatiegebrek om geen risicovol gedrag te vertonen.
Waar sommige wetenschappers zeggen dat de prefrontale cortex uiteindelijk moet zorgen
voor inhibitie, trekken Crone en Dahl dat in twijfel. Zij noemen vooral een gebrek aan
motivatie. Willen mensen zich gedragen op een manier die is aangepast aan de
samenleving? Zij zeggen dat als de prefrontale cortex (nog) niet goed ontwikkeld is, dat dat
leidt tot impulsieve doorbraken.
Prefrontale cortex vooraan in het brein. In het puberbrein zou de prefrontale cortex niet
goed ontwikkeld zijn, waardoor de inhibitie onvoldoende ontwikkeld zou zijn.
Amygdala midden in het brein