Thema 8 Gezond ouder worden
Week 1 – Oncologie
OAC 1 Fysiologie - gastro-intestinale stelsel
Doelstellingen
De student kan de organen en klieren benoemen die tot het spijsverteringsstelsel behoren.
Organen:
- slokdarm oesophagus
- maag gaster
- 12-vingerige darm duodenum
- nuchtere darm jejunum
- kronkeldarm ileum
- blinde darm coecum / appendix
- karteldarm colon (transverse,
ascending en descending)
- endeldarm rectum
Klieren
- speekselklieren
- alvleesklier pancreas
- lever
- galblaas
De student kan de ligging en functie van de organen en
klieren behorende tot het spijsverteringsstelsel beschrijven.
Zie afbeelding. De galblaas ligt in/tegen de lever. De
alvleesklier ligt achter de maag.
- slokdarm vervoeren van voedsel van de mond naar de maag
- maag eiwitvertering en bacterien doden. Werkt als tijdelijk resevoir voor
het voedsel en brengt het beetje voor beetje naar de dunne darm. De
snelheid waarmee dit gebeurd wordt bepaald door de samenstelling
van de brij.
- dunne darm spijsvertering en resporptie van voedingsstoffen, zie afbeelding. De
darmbeweging zorgt voor voortstuwing, menging en resoptie van de
brij.
- dikke darm Is een opslagplaats voor voedselresten en er vindt wateronttrekking
plaats.
- lever Belangrijk bij het handhaven van de homeostase, intermediare
stofwisseling, regelt concentraties van opgenomen voedingsstoffen,
elimineert afvalstoffen en lichaamsvreemde stoffen. Productie van
gal om vet beter te verteren.
1
,- galblaas Opslag van gal.
- alvleesklier productie van insuline en glucagon (in eilandjes van Langerhans)
- speekselklieren aanmaak van speeksel. De samenstelling van het speeksel is
afhankelijk van de aard (KH, vet, eiwit) van het voedsel in de mond.
De student kan de symptomen beschrijven welke behoren bij kanker in één van de
spijsverteringsorganen en deze als rode vlag herkennen.
Algemene symtomen
- nachtelijke pijnene die de nachtrust verstoren
- pijn die niet afneemt in rust
- onverklaarbaar gewichtsverlies
- extreme vermoeidheid
- verandering in gastro-intestinale functie
Slokdarm kanker
- Aanvankelijk weinig klachten, hierdoor is de prognose slecht omdat er pas laat aan de behandeling
begonnen wordt.
- Passageklachten en oprispend maagzuur.
- Pijn in keel, borst, schouderbladen (thoracaal) en tijdens het slikken.
- Chronisch hikken/hoesten (komt door verstoring in de zenuwen in de slokdarm)
- Gewichtsverlies, duizeligheid en vermoeidheid.
Maag kanker
- Misselijkheid, braken, verminderde eetlust, gewichtsverlies, snel vol gevoel.
- Vermoeidheid
- Pijn
- buik: epigastrisch (bovenkant buik)
2
, - rug: middenlijn laag thoracaal
- evt. Schouders en nek (referred pain)
Alvleesklier kanker
- Misselijkheid, verstoorde ontlasting, minder eetlust, gewichtsverlies
- Pijn
- buik: epigastrisch of daar net links van
- rug: middenlijn thoracolumbale regio
Lever kanker
- Leverkanker komt primair nauwelijks voor. Als er kanker gevonden wordt in de lever is dit meestal
door een uitzaaiing van een andere kanker.
- Een opgezette lever en (vage) buikpijn
- Misselijkheid en braken, verminderde eetlust
- Onverklaarbaar gewichtsverlies
- Algehele zwakte en vermoeidheid
- Jeuk en Geelzucht; het geel zien van de huid en het oogwit
Darm kanker
- Vermoeidheid, afname gewicht, bloed in de ontlasting, ongemakkelijk gevoel in de buik, anemie
(bloedarmoede).
- pijn
- buik: midden of laag
- rug: lumbale of lumbopelvische regio
Verwerkingsopdracht (nagekeken)
1. Welk enzym begint in de maag met de vertering van eiwitten?
Pepsine
2. Welke functie heeft de lage zuurgraad van de maag?
Bacterie dodend, goede omgeving voor pepsine.
3. Beschrijf de verschillende functies van de lever.
- Opslag glycogeen
- Productie van niet-essentiële aminozuren
- Productie van plasma-eiwitten
- Ontgifting
- Productie van gal
- Afbraak bilirubine
4. Waarom kan een stoornis in de lever leiden tot icterus (geelzucht)?
Omdat de lever zorgt voor afbraak van bilirubine (afvalproduct van hemoglobine), wat
normaal zorgt voor de kleur in ontlasting en urine. Als bilirubine niet goed wordt afgebroken
blijft deze kleurstof dus opgeslagen in het lichaam wat zich uit in geelzucht.
3
, 5. Wat is de functie van gal en welke rol speelt de galblaas hierbij?
Gal wordt geproduceerd in de lever en zorgt voor de afbraak van vet. Gal zorgt dat het vet
wordt klein (emulgeren) gemaakt zodat lipase beter zijn werk kan doen. In de galblaas wordt
de gal opgeslagen.
6. Wat wordt vaak aangeraden door de huisarts om te eten na een antibioticakuur en waarom?
Probiotica (zit in yoghurt). Omdat een antibiotica kuur ook de goede bacterien dood is het
belangrijk deze weer aan te vullen. Dit kan met probiotica.
7. Beschrijf het belang van de pancreas in de regeling van de bloedsuikerspiegel.
In de alvleesklier worden insuline en glucagon aangemaakt. Deze zijn verantwoordelijk voor
het constant houden van de bloedsuikerspiegel. Als deze hormonen niet goed worden
aangemaakt wordt de bloedsuikerspiegel gestoord.
8. Waardoor ontstaat een steek in de zij bij het sporten?
Gasophoping in de dikke darm.
9. In welke van de spijsverteringsorganen is de incidentie van kanker het hoogst?
Dikke darm.
OAC 2 Farmacologie
Als fysiotherapeut is enige kennis op het gebied van vaak voorgeschreven geneesmiddelen een pre.
Hierdoor kan je rekening houden met de bijwerkingen van de geneesmiddelen en het effect van deze
geneesmiddelen op de behandeling.
Doelstellingen
De student kan de meest voorgeschreven middelen opsommen.
- Diclofenac (pijnstiller, koortsverlagend, ontstekingsremmer; NSAID)
- Amoxicilline (penicillineachtig antibioticum)
- Doxycycline (antibioticum)
- Omeprazol (remt productie overvloedig maagzuur)
- Metoprolol (bètablokker)
- Augmentin (antiparkinsonmiddel ; amoxicilline met enzymremmer clavulaanzuur)
- Salbutamol (luchtwegverwijders)
- Simvastatine (cholestorolsyntheseremmer; verlaagt cholesterol- en vetgehalte i.h. bloed)
- Oxazepam (kalmeringsmiddel)
- Codeïne (hoesten en pijn)
- Hydrocortison (corticosteroide (cortisol zalf; bij COPD, astma, bijnierziekten)
- Acetylsalicylzuur (aspirine-protect, pijnstiller
- Aspirine (pijnstiller, NSAID)
- Ibuprofen (NSAID)
- Naproxen (NSAID)
- Diazepam (verminderd angst en spanning)
4
,De student is in staat diverse groepen medicijnen te benoemen
- antihypertensia
- analgetica (pijnstillers)
- anti parkinsonmiddelen
- diuretica (plaspillen)
- anti-diuretica
- cholestorolsyntheseremmers
- Sedativa (kalmeringsmiddelen)
- anti-epileptica
- vasodilitantie
De student is in staat de eventuele relevante bijwerkingen voor de fysiotherapie van specifieke
medicatie te herkennen.
Vermoeidheid, spierzwakte en spierpijn
- betablokkers (vertragen de hartslag ven verminderen de doorbloeding)
- diuretica
- nitraten, antihypertensiva (ACE-remmers)
- cholestorolsyntheseremmers
- chemotherapie
Depressie
Kan veroorzaakt worden door elk medicijn dat een effect heeft op de hersenfunctie, bijvoorbeeld:
- antihypertensia (oa beta-blokkers en ACE-remmers)
- analgetica met antiinflammatoire werking (oa NSAID’s, coricosterioiden)
- anti-parkinson middelen
- diuretica
- sedativa
Verwardheid en dementie
Er zijn veel medicijnen die verwardheid en dementie kunnen veroorzaken. Elk middel dat
verwardheid veroorzaakt kan bij langdurig gebruik mede lijden tot dementie.
- bijv. Antidepressiava, anti-parkinsonmiddelen, beta-blokkers, diuretica, anit-inflammatoire
middelen, sedativa hypnotica, opioide analgetica.
Incontinentie
Incontinentie kan versterkt worden door medicatie.
- diuretica
- levadopa
Bewegingsstoornissen
- Bij Parkinsonisme, medicijnen die bradykinesie kunnen veroorzaken.
- essentiele tremor kan versterkt worden door lithiumcarbionaat en tricyclische antidepressiva.
Duizeligheid
Geneesmiddelen zijn 1 van de voornaamste oorzaken van duizeligheid bij mensen boven de 60.
5
, De student is in staat de eventuele relevante bijwerkingen voor de fysiotherapie van specifieke
medicatie te beschrijven.
effecten_medicatie.p
df
Zie hiervoor bijlage 10 van de richtlijn hartrevalidatie.
Verwerkingsopdracht
Probeer aan de hand van de in de les genoemde medicijnen een overzicht te maken van de meest
voorkomende medicijnen; hun toepassinsgebied (bijvoorbeeld: Analgetica, Anti- rheumatica ed.), de
bijwerkingen en bijwerkingen welke relevant zijn voor de fysiotherapie; (denk aan indicatie en
contra- indicaties) en gebruik deze ter voorbereiding op de kennistoets. Hiervan kan je
bovenstaande link gebruiken.
OAC 3 Pathologie – introductie in de oncologie
Doelstellingen
De student kan de algemene symptomen, risicofactoren/ oorzaken en de manieren van diagnose
en behandeling benoemen van kanker.
Symptomen:
• Onverklaarbaar gewichtsverlies ( > 5 kg / maand)
• Onverklaarbare vermoeidheid
• Pijn: nachtelijk, gaat niet weg in rust, ongebruikelijk patroon.
• Cachexie : Algemeen onwelbevinden
• Onverklaarbare bloedingen.
• Blijvende heesheid/hoest
• Slikklachten
• Veranderde moedervlek
• Schilferig plekje/ knobbeltje op huid
• Verdikking/knobbeltje ergens in lichaam
• Ongewoon vaginaal bloedverlies/ afscheiding
• Blijvende verandering is stoelgang zonder duidelijk aanleiding
• Urinewegproblemen
Risicofactoren/oorzaken:
Exogeen:
Roken
Longkanker/ slokdarmkanker/ maagkanker etc.
Voedingsstoffen
Veel vet => dikke darmkanker
Infecties
HPV => Baarmoederhalskanker
Chemische stoffen
6