OWE 10 Samenvatting
Hoofdstuk 1 – Taalonderwijs
§1.1 Waarom (taal)onderwijs?
Taal speelt een cruciale rol in ons leven. Via taal kunnen we onszelf uitdrukken en gaan we relaties
aan met anderen. Taal zorgt voor expressie en contact. Via taal kunnen we ook kennis verggaren
en onszelf ontwikkelen. Taal maakt ontwikkeling mogelijk en via taal leren we onszelf kennen en de
maatschappij waarin wij leven. Taal is verbonden met onze persoonlijkheid en identiteit.
§1.1.1. Kernfuncties
Onderwijspedagoog Biesta vat de kernfuncties van taal samen in 3 begrippen:
o Kwalificatie: eigen maken van kennis, vaardigheden en houdingen die leerlingen
kwalificeren voor het leven in de maatschappij. Voor taalonderwijs gaat het dan om de
basale kennis van de taal en de taalvaardigheden spreken, schrijven, lezen en luisteren.
o Socialisatie: het voorbereid worden op een leven als lid van een gemeenschap met eigen
tradities, gewoonten, regels en praktijken. Dit is een proces waarbij iemand bewust en
onbewust cultuurkenmerken van een groep overneemt.
o Subjectivering: de vorming van een persoon. Mens wordt hier gezien als subject i.p.v.
object waarover anderen beslissen wat ze hiermee willen doen. Het gaat over individualiteit
én subjectiviteit. Subjectivering betreft niet alleen ‘dit is wat ik wil’ maar ook ‘ik én mijn
wereld’.
§1.1.2. Kernfuncties en taalonderwijs
Taalonderwijs staat duidelijk in dienst van deze functies van het onderwijs: kwalificatie, socialisatie
en subjectivering. Taalonderwijs wordt in de eerste plaats gegeven om beter te leren spreken en
luisteren, schrijven en lezen. Doordat leerlingen dankzij oefening betere taalgebruikers worden,
kunnen zij ook makkelijker inhouden van andere vakken verwerven: ze vergroten hun kennis van
de wereld door middel van taal en kwalificeren zich zo om in onze samenleving te leven.
Een andere reden voor taalonderwijs is dat taal een belangrijk element is van onze cultuur. Taal is
het instrument bij uitstek waardoor wij als mens verschillen van alle andere bekende levenssoorten
van onze wereld. Tenslotte geven we taal omdat leerlingen door taal zichzelf beter leren kennen en
uitdrukken.
§1.2. Visies
§1.2.1. Visies op leren
Het taalonderwijs wordt gegeven vanuit opvattingen over hoe dat het beste kan. Soms blijven die
opvattingen impliciet. Vaak denken de leerkrachten (wel) na over het onderwijs dat zij geven en
dan wordt de visie op onderwijs expliciet geformuleerd.
Scholen richten hun onderwijs in op basis van opvattingen en aannames hoe onderwijs het beste
gegeven kan worden en hoe leerlingen leren. Die aannames zijn (bewust en onbewust) gebaseerd
op verschillende leertheorieën die ontwikkeld zijn. Bekende leertheorieën zijn behavioristische,
cognitieve en constructische/sociaal-culturele theorieën. Constructivisme stelt interactie tussen
lerende en leeromgeving centraal: leren is een actief proces van kennisverwerving, waarbij kennis
ontstaat in interactie met anderen.
Tegenwoordig is er binnen het onderwijs veel aandacht voor technologische ontwikkelingen. De
hoeveelheid informatie groeit en is overal en altijd beschikbaar. Bij digitale geletterdheid gaat het
om een combinatie van ICT-basisvaardigheden, informatievaardigheden en mediawijsheid.
§1.2.2. Visies op taalonderwijs
Taalonderwijs kent acht belangrijke visies, deze worden allemaal kort even besproken.
Traditioneel taalonderwijs
Hier wordt taal gezien als belangrijke drager van onze cultuur. Taal bestaat uit een aantal
deelvaardigheden die in het onderwijs geïsoleerd aangeleerd worden. De nadruk ligt op schriftelijke
vaardigheden en daarbinnen op vormaspecten. Grammatica is belangrijk, goede beheersing
1
,hiervan leidt tot betere taalbeheersing. Wat aan grammatica geleerd wordt, is afgeleid van oude
academische tradities.
Bij schrijven ligt een sterk accent op de vorm van taal, met name spelling. Leerlingen leren
systematisch de schrijfwijze van woorden. Bij lezen ligt de nadruk op leestechniek, leesbegrip en
leesbeleving.
Voordeel hiervan is dat het overzichtelijk is: de deelaspecten zijn los van elkaar te
analyseren en te bekijken. Nadeel is dat de aandacht voor de domeinen niet evenwichtig is =.
Bovendien wordt het geleerde door de leerlingen zelf waarschijnlijk niet als betekenisvol ervaren.
Thematisch-cursorisch taalonderwijs
Uitgangspunt hier is dat leerlingen vooral taal leren door taal te gebruiken in zinvolle
gebruikssituaties. Leerlingen werken zo veel mogelijk vanuit bepaalde thema’s met taal. Naast
thematische activiteiten zijn er cursorische activiteiten waarbij leerlingen vak onderdelen oefenen
die wel belangrijk worden geacht, maar die niet in het kader van een thema kunnen worden geleerd
en geoefend, bijvoorbeeld technisch lezen en grammatica. Bij deze cursorische activiteiten stuurt
de leerkracht het onderwijsproces.
Een voordeel van het werken vanuit deze visie is dat leerlingen in de thema’s bezig kunnen
zijn met activiteiten die zij zelf ook als zinvol ervaren. Nadelen die wel worden genoemd, zijn dat
het thematisch werken veel tijd kost, waardoor het moeilijk is een balans te vinden tussen
thematisch en cursorisch werken.
Taal bij alle vakken
Bij deze visie wordt ervan uitgegaan dat taal meer is dan materie die geleerd moet worden en dat
je door middel van taal kunt leren. Je gebruikt taal voor het leren van nieuwe inhouden en voor het
verkrijgen van nieuwe inzichten. Hierbij is de leerkracht sterk gericht op de interactie binnen de
groep. Bedoeling is leerlingen in de gelegenheid stellen om te leren in klassikaal verband of in
kleinere groepen.
Een voordeel is dat leerlingen taal gebruiken in een situatie die voor hen betekenisvol is,
maar ook transferproblemen worden zo voorkomen. Strategieën zijn niet zozeer een doel op zich,
maar een middel dat elders ook in kan worden gezet. Een nadeel is dat bepaalde taalonderdelen
niet goed uit de verf komen, omdat deze beter systematisch aangeleerd kunnen worden.
Communicatief taalonderwijs
Hier staat centraal dat leerlingen leren om goed mondeling en schriftelijk te communiceren.
Aandacht gaat minder uit naar de correctheid van het taalgebruik en meer naar het tot stand
komen van de communicatie en het overbrengen van de bedoeling van de spreker/schrijver. Accent
ligt op spreken luisteren, schrijven en lezen vanuit de gedachte. Communicatieve situaties worden
gecreëerd zoals ze ook buiten school kunnen voordoen.
Een voordeel hiervan is dat leerlingen gemotiveerd kunnen raken door de gekozen
situaties. Een nadeel is dat deze situaties – wanneer ze gekozen moeten worden door de leerkracht
– gekunsteld kunnen worden. Ook niet alles kan in een reële communicatieve situatie worden
aangeboden en zal ook wenselijk zijn binnen de deelgebieden.
Whole-languagebenadering
Hier gaan ze uit dat het voor leerlingen onnatuurlijk is om taal op te delen in kleinere eenheden
(domeinen) die apart aangeleerd worden. Taal wordt hier als geheel aangeboden i.p.v. kleine
stukjes. Er wordt grote waarde gehecht aan wat leerlingen te vertellen hebben, zowel schriftelijk als
mondeling. Uitgangspunt is dat leerlingen iets te vertellen hebben. Keuze van onderwerp is van
groot belang en de onderwerpen worden zo gekozen dat iedereen mee kan praten.
Het is ook belangrijk dat kinderen taal leren door taal te gebruiken. Niet de lesstof, maar de
taalgebruiker staat centraal: eigen ervaringen zijn uitgangspunt voor gesprekken. Deze eigen
ervaringen kunnen op verschillende manieren opgeroepen worden. Dit gebeurt vooral door middel
van gesprekken, zowel in kring als in tweetallen. Op basis van deze gesprekken worden er teksten
geschreven die ook weer in kleine groepen besproken worden. Binnen deze rondes worden alle
taalvaardigheden geïntegreerd.
De uitgangspunten zijn ook terug te vinden in de wijze waarop leerlingen zakelijke teksten
leren schrijven. Deze teksten worden gelezen en besproken.
Strategisch taalonderwijs
Dit is gebaseerd op de visie dat leerlingen het uitvoeren van communicatieve taken strategieën
moeten leren beheersen. De belangrijke strategieën worden uitgelegd, gedefinieerd en aangeleerd.
2
,Leerlingen krijgen hierbij procedures uitgereikt die zij kunnen volgen bij het gebruiken van een
bepaalde strategie.
Voordeel hiervan is dat leerlingen beschikking krijgen over een middel om greep op de taal
te krijgen. Nadeel is dat de leerkracht de procedures gemakkelijk te rigide gebruikt of laat
gebruiken en hetzelfde stappenplan laat toepassen, wat leerlingen mogelijk vervelend vinden. De
strategieën worden dan een doel in plaats van een hulpmiddel.
Taakgericht taalonderwijs
Hierbij wordt uit gegaan van het idee dat leerlingen niet alleen een taal leren óm er taken mee te
kunnen uitvoeren, maar dat ze de taal leren juist ook dóór zulke taken uit te voeren. Onderwijs
vindt plaats vanuit taken die leerlingen zelf inhoudelijk interessant vinden. Er is een kloof tussen
wat de leerlingen bezitten aan taalvaardigheid en wat ze nodig hebben om de taal tot een goed
einde te kunnen brengen. De bedoeling is dat leerlingen gemotiveerd zijn die kloof te overbruggen
en taalvaardiger worden.
Hierbij gelden dezelfde voor- en nadelen als bij het communicatieve taalonderwijs en voor
taal bij alle vakken.
Interactief taalonderwijs
Interactief taalonderwijs kent 3 pijlers:
- Betekenisvol leren: kinderen leren het beste in contexten die voor hen belangrijk zijn.
Betekenisvol leren gaat uit van het idee dat leren een actief proces is waarin kinderen hun
kennis voortdurend opnieuw organiseren op basis van het taalaanbod dat ze krijgen.
- Sociaal leren: leerlingen leren in samenspraak en samenwerking met anderen. Dit is een
veelbelovende werkwijze, vooral wanneer hier gemeenschappelijke doelen worden
nagestreefd en ieder groepslid wordt aangesproken op de persoonlijke
verantwoordelijkheid.
- Strategisch leren: leerlingen hebben concrete strategieën nodig om bepaalde
taalproblemen op efficiënte wijze op te lossen. Deze werven zij veel vanzelf door
samenwerking en modelgedrag. Voor een ander deel is echter expliciete instructie van
strategieën belangrijk, vooral voor de leerlingen die moeilijk leren.
Vrijwel geen enkele leerkracht geeft les vanuit één visie. In de praktijk is er bijna altijd sprake van
combinaties tussen de verschillende visies. Welke aanpak ook wordt gekozen, het is in alle gevallen
belangrijk dat de leerkracht weet welke overwegingen aan zijn keuze voor een bepaalde
taalactiviteit ten grondslag liggen.
§1.3. Inhouden en doelen
§1.3.1. Inhouden
Er zijn vier soorten inhouden van het taalonderwijs te onderscheiden (Vaardigheden,
Taalbeschouwing, Woordenschat en Jeugdliteratuur).
Voor de leerlingen naar school staan hebben zij twee van de vier vaardigheden – spreken
en luisteren – al goed onder de knie. Voor de twee andere taalvaardigheden is veel meer nodig, hier
hebben zij instructie voor nodig.
Een belangrijke inhoud van het taalonderwijs betreft de woordenschat. Woordkennis is van
fundamenteel belang voor de taalvaardigheid: zonder woorden geen taal. Woordenschat speelt een
rol bij alle domeinen van het taalonderwijs: spreken, luisteren, schrijven en lezen.
Door middel van boeken maakt de leerkrachten de leerlingen wegwijs met jeugdliteratuur.
Leerlingen komen zo in aanraking met verschillende culturen, leven zich in via anderen en genieten
van verhalen. Je stimuleert de leerlingen hun kennis te gebruiken als ze zelf nog iets met een tekst
willen doen.
De leerlingen zijn ook bezig met taalbeschouwing. Ze gebruiken niet alleen de taal maar
denken ook na over de taal zelf. Taalbeschouwing is om twee redenen belangrijk. Allereerst gaan
de leerlingen door middel van die reflectie bewuster gaan spreken, luisteren, lezen en schrijven.
Het is ondersteunend voor het ontwikkelen en bewust hanteren van taal. De tweede reden is dat
taal zo’n belangrijk cultuur element is, dat het beschouwen alleen al daarom de moeite waard is.
3
, §1.3.2. Doelen
Kerndoelen
De overheid is verantwoordelijk voor goed onderwijs en stelt hierom eisen aan het onderwijs.
Scholen zijn verplicht een onderwijsaanbod te realiseren dat voldoet aan de kerndoelen.
Tussendoelen
De meeste basisscholen zorgen ervoor dat de methode niet verouderd zijn en gebaseerd zijn op de
kerndoelen die zijn gesteld. Om de school te ondersteunen bij de keuze van de inhouden van het
taalonderwijs zijn er tussendoelen en leerlijnen ontwikkeld.
Referentiekader taal en rekenen
Kerndoelen geven aan welk aanbod een school moet realiseren. Ze zeggen nog niets over het
niveau van de leerlingen. In het referentiekader staat beschreven op welke momenten de
leerlingen op het gebied van rekenen en taal moeten kennen en kunnen. Hieronder wordt er
onderscheid gemaakt tussen vier domeinen bij taal.
Mondelinge taalvaardigheid Begrippenlijst en taalverzorging
Lezen Schrijven
Ook deze zijn weer opgedeeld in verschillende niveaus. Het fundamenteel niveau is zo bepaald dat
ongeveer 75% van de leerlingen dit bereikt aan het eind van het schooltype.
§1.4. Didactiek van het taalonderwijs
Bij het taalonderwijs zijn twee vragen heel belangrijk:
- Wat zijn de inhouden van het taalonderwijs?
- Hoe stelt een leerkracht de inhouden van het taalonderwijs aan de orde?
§1.4.1. Inhoud en didactiek
De inhouden van het taalonderwijs zijn grotendeels wettelijk vastgelegd en er is dan ook redelijk
veel eensluidendheid over. Over de didactiek is niks wettelijk vastgelegd en dus mag elke school
bepalen hoe zij de inhouden van het taalonderwijs met de leerlingen verwerkt.
Visie
De visie op taalonderwijs bepaalt voor een belangrijk deel de didactiek ervan. Je moet goed kijken
als team en als leerkracht achter welke visie jij staat en welke jij het meeste zal gebruiken tijdens
jou lessen.
Incidenteel en intentioneel
Er zijn twee manieren waarop leerlingen leren: incidenteel en intentioneel. Incidenteel is als het
leren spontaan plaatsvindt. Dit wordt ook al geleerd voordat zij naar school gaan. Dankzij het
‘regel-genererend vermogen’ kunnen zij nieuwe zinnen construeren op basis van de grondregel die
zij zelf hebben ontdekt. Intentioneel leren komt voor als het kind er bewust voor kiest om iets te
leren. Ook als het kind er bewust voor kies om nieuwe vaardigheden t leren of reeds geleerde
vaardigheden uit te breiden, wordt er gesproken van intentioneel leren.
Instructief en constructief
Er zijn twee soorten leersituaties:
Instructieve leersituaties: hierbij leren leerlingen via directe instructie en oefeningen
oefenen zij zelfstandig in wat er aan de orde kwam.
Constructieve leersituaties: de leerkracht gaat hier in op leervragen van de leerlingen
en hen via zogenoemde ankers taalactiviteiten laat uitvoeren. Ankers zijn rijke,
probleemgeoriënteerde contexten die functioneren als gemeenschappelijke kennisbron die
uitdagen het probleem te verkennen. Een andere vorm van deze leersituaties zijn routines.
Dit zijn terugkerende, vaststaande en herkenbare leersituaties die aanzetten tot
communicatie en daardoor betekenisvolle taalactiviteiten.
Als uitgangspunt van de taaldidactiek wordt er uitgegaan van een balans tussen constructieve en
instructieve situaties. De keuze is hier afhankelijk van:
Zijn visie op taalonderwijs
De inhoud van de leerstof
4