Hoofdstuk 5: De fysieke ontwikkeling in de babytijd
Vier principes van groei
Cefalocaudaal principe: het principe dat groei een patroon vormt dat begint met het hoofd en de
bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam.
Proximodistaal principe: het principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons lichaam
naar buiten toe voltrekt. Een kind kan eerst zijn armen gebruiken en daarna pas zijn handen.
Principe van hiërarchische integratie: het principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans
afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, maar later geïntegreerd worden in complexe
vaardigheden.
Principe van onafhankelijkheid van systemen: het principe dat verschillende lichaamssystemen een
verschillend groeitempo kennen.
Het zenuwstelsel en de hersenen
Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en de zenuwen die zich door het hele lichaam heen
bevinden.
Neuron: de basis van het zenuwstelsel.
Een de ene kant hebben neuronen dendrieten, die boodschappen ontvangen van andere cellen. Aan
de andere kant zit de axon, deze bevat boodschappen voor andere neuronen. Ze communiceren met
elkaar door middel van neurotransmitters.
Synaps: de spleten in de verbindingen tussen neuronen waardoor neuronen chemisch met elkaar
communiceren.
Bij de geboorte hebben de meeste neuronen weinig verbindingen met andere neuronen, maar als
iemand volwassen is, heeft één neuron minimaal 5000 verbindingen. Bij de geboorte zijn er ook heel
veel neuronen die je nooit van je leven zult gebruiken, deze zullen in de loop van de tijd afbreken en
verdwijnen. Dit wordt het snoeien van synapsen genoemd.
Na de geboorte blijft de omvang van de neuronen toenemen. Ze krijgen meer dendrieten en de
axonen worden bedekt met myeline.
Myeline: een vettige substantie die de neuronen helpt beschermen en de overdracht van
zenuwsignalen versnelt.
Tijdens het groeien, groeien ze zich ook naar een functie. Sommige neuronen verplaatsen zich naar
de hersenschors, terwijl andere op subcorticale niveaus onder de hersenschors terechtkomen.
Hersenschors: de bovenste laag van de hersenen.
De subcorticale niveaus zijn verantwoordelijk voor basale activiteiten als ademhaling en hartslag.
Deze zijn tijdens de geboorte het meest ontwikkeld.
Omgevingsinvloeden op ontwikkeling van de hersenen
Plasticiteit: de gevoeligheid van een zich ontwikkelend organisme voor omgevingsinvloeden.
,Gevoelige periode: een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een organisme, waarin
dat organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald
facet van de ontwikkeling.
Ritmen en stadia
Ritmen: zich herhalende, cyclische gedragspatronen.
Gedragstoestand: de mate van bewustzijn van een baby tijdens innerlijke en externe stimulatie.
Slaap
Baby’s slapen in spurts, waardoor hun ritme vaak uit de pas loopt met dat van de rest van de wereld.
Tijdens de slaap van baby’s gaat er een cyclisch patroon schuil. Hun hartslag neemt toe en wordt
onregelmatig, hun bloeddruk stijgt en hun ademhaling versneld.
REM-slaap: de periode tijdens de slaap van oudere kinderen en volwassenen die geassocieerd wordt
met dromen.
Het lijkt dat baby’s ook REM-achtige slaapperioden hebben. Niemand gelooft dat ze ook echt al
dromen, omdat de hersengolven anders zijn dan die van dromende volwassenen. Onderzoekers
denken dat het een manier voor de hersenen is om zichzelf te stimuleren autostimulatie.
Wiegendood: de onverklaarbare dood van een ogenschijnlijke gezonde baby.
De fundamentele reflexen
Reflexen: niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige responsen die automatisch optreden in de
aanwezigheid van bepaalde stimuli.
Een aantal van deze reflexen blijven het hele leven door bestaan, maar er zijn er ook die verdwijnen.
Dit komt omdat een kind gaat leren zelf controle te krijgen over het gedrag.
Reflex Leeftijd van Omschrijving Mogelijke functie
verdwijnen
Zoekreflex 3 weken Neiging om het hoofd in de richting te Inname van voedsel
draaien van dingen die de wang raken
Stapreflex 2 maanden Beweging van de benen wanneer de Voorbereiding op
baby rechtop wordt gehouden en zijn onafhankelijk
voeten de grond raken voortbewegen
Zwemreflex 4-6 maanden Neiging om zwembewegingen te Vermijden van
maken als de baby met zijn gezicht gevaar
naar beneden in water ligt
Moro-reflex 6 maanden Wordt geactiveerd als ondersteuning Bescherming tegen
voor de nek en het hoofd plotseling vallen
verdwijnt
Babinski- 8-12 maanden Spreiden van de tenen in reactie op Onbekend
reflex aanraking van de buitenkant van de
voet
Schrikreflex Blijft in andere In reactie op een plotseling geluid Bescherming
vorm worden de armen en vingers gespreid
en de rug overstrekt
Knipperreflex Blijft Snel sluiten en openen van de ogen bij Bescherming van het
blootstelling aan direct licht netvlies
Zuigreflex Blijft Neiging om te zuigen aan dingen die Inname van voedsel
de lippen raken
Kokhalsreflex Blijft De keel vrijmaken Voorkomen van
stikken
,Dynamische systeemtheorie
Iedere vaardigheid ontwikkelt zich in de context van andere motorische vaardigheden. Daarnaast
ontwikkelen non-motorische vaardigheden, zoals visuele vermogens, zich tegelijk met de motorische
vaardigheden.
Dynamische systeemtheorie (Esther Thelen): hier wordt beschreven hoe gedragingen worden
‘samengesteld’. Met samengesteld wordt bedoeld de coördinatie van allerlei vaardigheden die een
kind ontwikkelt, variërend van de ontwikkeling van zijn spieren, waarnemingsvermogens en
zenuwstelsel tot zijn motivatie om bepaalde motorische activiteiten uit te voeren en de steun van de
omgeving te krijgen.
Voor bv kruipen moet niet alleen het ‘kruipprogramma’ starten maar ook de spieren, waarneming,
begrip en motivatie moet worden gecoördineerd. In deze theorie staat de cognitieve toestand (de
motivatie) van het kind centraal.
Ontwikkelingsnormen
Normen: het gemiddelde functioneren van een grote steekproef van kinderen van een bepaalde
leeftijd.
Brazelton Neonatal Behavioral Assessment Scale (NBAS): een meetinstrument dat ontworpen is om
erachter te komen hoe kinderen neurologisch en gedragsmatig op hun omgeving reageren.
De test bevat 27 afzonderlijke categorieën van responsen die 4 algemene aspecten van het gedrag
van kinderen bestrijken: interacties met anderen, motorisch gedrag, fysiologische beheersing en
reacties op stress.
In de NBAS komt niet tot uiting dat er variatie mogelijk is in de volgorde waarin een kind zich
verschillende gedragsvormen eigen maakt. Normen zijn alleen nuttig als ze gebaseerd zijn op
gegevens die afkomstig zijn van een grote en heterogene steekproef.
Ondervoeding
Baby’s met ondervoeding beginnen rond de 6 maanden in een trager tempo te groeien. Ook hebben
ze op latere leeftijd een lagere score op een IQ-test en doen ze het over het algemeen minder goed
op school.
Marasme: een ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien.
Kwashiorkor: een ziekte waarbij de maag, de ledematen en het gezicht van een kind water
vasthouden en opzwellen.
Failure-to-thrive syndroom: een stoornis waarbij kinderen stoppen met groeien door gebrek aan
stimulatie en aandacht van hun ouders.
Obesitas
Uit sommige onderzoeken blijkt dat overvoeden in de babytijd kan leiden tot het ontstaan van
onnodige vetcellen die de rest van het leven in het lichaam blijven, wat kan leiden tot overgewicht.
Borstvoeding
Moedermelk bevat waardevolle voedings- en afweerstoffen die kinderen nodig hebben voor hun
groei, ontwikkeling en gezondheid. Kinderen die borstvoeding krijgen reageren beter op aanrakingen
van hun moeder en ze worden er rustiger van. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen die borstvoeding
geven minder kans hebben op eierstokkanker en borstkanker voor de menopauze.
Sensatie: de stimulatie van de zintuigen.
Perceptie: het met behulp van de zintuigen en de hersenen ordenen, interpreteren, analyseren en
Visuele perceptie
De visuele vermogens ontwikkelen zich snel. Het binoculaire gezichtsvermogen, het vermogen om de
beelden van beide ogen te combineren zodat je diepte en beweging kan onderscheiden, verschijnt
rond 14 weken. Voor die tijd kunnen baby’s de informatie van beide ogen niet integreren.
,Auditieve perceptie
Het vermogen om te horen manifesteert zich al voor de geboorte. Omdat ze het in de baarmoeder al
hebben kunnen oefenen is het gehoor na de geboorte al vrij goed. Wat baby’s nog wel moeten leren
is geluidslokalisatie om te weten waar een geluid vandaan komt. Omdat het hoofd van een baby
kleiner is dan dat van een volwassene, is het verschil tussen de tijdstippen waarop een geluid bij zijn
twee oren aankomt minder groot dan bij volwassenen, en daarom hebben ze moeite met bepalen
waar het geluid vandaan komt.
Met vier maanden zijn baby’s in staat om hun eigen naam te onderscheiden van andere woorden
met dezelfde klanken.
Gevoeligheid voor pijn en aanrakingen
We weten dat pijn bij baby’s leidt tot tekenen van agitatie, zoals een snellere hartslag, zweten,
gezichtsuitdrukkingen die aangeven dat ze het niet naar hun zin hebben en veranderingen in de
intensiteit en de toon van hun huilen. Baby’s reageren alleen nog erg traag op pijn en het duurt dus
even voordat ze reageren.
De tastzin is een van de meest geavanceerde zintuigen van een pasgeboren baby. Tastzin speelt een
belangrijke rol bij toekomstige ontwikkeling van een organisme, want het zet een complexe
chemische reactie in gang die kinderen helpt te overleven. Het masseren van baby’s kan heel veel
dingen tegengaan en kan zelfs helpen om aan te komen als ze te licht zijn.
Multimodale perceptie
Multimodale benadering van perceptie: benadering waarbij gekeken wordt hoe de informatie die
wordt opgevangen door verschillende individuele zintuigen wordt geïntegreerd en gecoördineerd.
Volgens sommige onderzoekers zijn sensaties bij baby’s al van het begin af aan geïntegreerd, terwijl
anderen beweren dat de zintuigen in eerste instantie afzonderlijk werken en dat de ontwikkeling van
de hersenen ervoor zorgt dat ze steeds verder geïntegreerd raken.
Affordances: de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft.
Hoofstuk 6: De cognitieve ontwikkeling in de baby tijd
Belangrijke elementen van Piagets theorie
Volgens Piaget actie = kennis
Volgens Piaget doorlopen kinderen 4 stadia: sensomotorische stadium, preoperationele stadium,
concreet operationele stadium en het formeel operationele stadium.
Schema’s: een gestructureerd sensomotorisch functioneringspatroon die veranderen als een kind
zich mentaal ontwikkeld.
Piaget meende dat er twee principes ten grondslag liggen aan de groei van kinderschema’s:
Assimilatie: het proces waarmee mensen ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige
cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accommodatie: veranderingen in onze bestaande manieren van denken of ons gedrag in reactie op
ontmoetingen met nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
De sensomotorische periode
Sensomotorisch stadium: Piagets eerste stadium van de cognitieve ontwikkeling dat kan worden
onderverdeeld in zes substadia.
,Substadium Leeftijd Omschrijving Voorbeeld
Eenvoudige reflexen 0-1 maand In deze periode vormen de De zuigreflex maakt dat de baby
verschillende reflexen die bepalend zijn op alles zuigt wat zijn lippen
voor de interacties met de wereld de raakt
kern van het cognitieve leven
Eerste gewoonten en 1-4 maanden Op deze leeftijd gaan baby’s eerdere Een baby grijpt een object en
primaire circulaire afzonderlijke acties combineren tot zuigt er tegelijkertijd aan, of
reacties geïntegreerde activiteiten staart naar iets terwijl hij het
aanraakt
Secundaire circulaire 4-8 maanden In deze periode verleggen baby’s hun Een kind dat herhaaldelijk een
reacties cognitieve horizon naar de wereld rammelaar in zijn wieg oppakt
buiten zichzelf en beginnen ze in te en die op verschillende
spelen op hun omgeving manieren schudt om te zien hoe
het geluid verandert, toont aan
dat hij zijn cognitieve schema
kan wijzigen met betrekking tot
het schudden van rammelaars
Coördinatie van 8-12 maanden In dit stadium gaan kinderen Een baby duwt een speeltje weg
secundaire circulaire gebeurtenissen bewuster tot stand om een ander speeltje te
reacties brengen en combineren ze kunnen pakken dat daar,
verschillende schema’s tot één gedeeltelijk zichtbaar, onder ligt
handeling. Hier ontwikkelt zich ook de
objectpermanentie
Tertiaire circulaire 12-18 Rond deze leeftijd ontwikkelen kinderen Een kind laat herhaaldelijk een
reacties maanden wat Piaget beschouwt als de speeltje vallen vanuit
intentionele variatie van acties die verschillende posities en kijkt
gewenste resultaten opleveren. Baby’s steeds aandachtig hoe het valt
herhalen niet alleen prettige activiteiten
zoals in substadia 4, maar lijken mini-
experimenten uit te voeren om te
ontdekken wat de gevolgen zijn
Het begin van 18-24 De belangrijkste verandering in Kinderen kunnen zelfs met hun
denken maanden substadium 6 is het vermogen tot hoofd onzichtbare trajecten van
mentale representatie of symbolisch objecten volgen; als een bal
denken. Volgens Piaget kunnen baby’s onder een meubelstuk rolt
alleen in dit stadium bedenken waar kunnen ze beredeneren waar
onzichtbare objecten zouden kunnen die aan de andere kant weer zal
zijn verschijnen.
Stadium 1: eenvoudige reflexen
Er kan verandering optreden in een aantal reflexen door de ervaring die de baby’s opdoen.
Stadium 2: eerste gewoonten en primaire circulaire reacties
Circulaire reactie: een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt dankzij
de herhaling van een willekeurige motorische handeling.
Substadium 3: secundaire circulaire reacties
Secundaire circulaire reacties: schema’s die betrekking hebben op herhaalde acties die een gewenst
resultaat opleveren. Het belangrijkste verschil met primaire circulaire reacties is dat de activiteit van
de baby in het eerste geval gericht is op hemzelf en zijn eigen lichaam en in het tweede geval op de
buitenwereld.
,Baby’s gaan meer hun stem gebruiken en imiteren anderen daarmee.
Substadium 4: coördinatie van secundaire circulaire reacties
Intentioneel gedrag: gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden
tot één enkele actie om een probleem op te lossen.
Objectpermanentie: het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze
onzichtbaar.
Substadium 5: tertiaire circulaire reacties
Tertiaire circulaire reacties: schema’s die betrekking hebben op de doelbewuste variatie van acties
die tot gewenste resultaten leiden. Gaan zelf ook mini-experimenten uitvoeren.
Substadium 6: het begin van denken
Mentale representatie: een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object.
Indirecte imitatie: een handeling waarbij een persoon die niet meer aanwezig is wordt geïmiteerd
door kinderen die eerder getuige zijn geweest van een soortgelijke handeling.
Informatieverwerkingstheorie
Informatieverwerkingstheorie: een theorie die verklaringen poogt te geven voor de manier waarop
mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan.
Vanuit dit perspectief bezien is cognitieve groei een kwestie van toenemende complexiteit, snelheid
en capaciteit op het gebied van informatieverwerking.
Informatieverwerking bestaat uit drie basisaspecten: codering, opslag en retrieval.
Codering: proces waarmee informatie aanvankelijk wordt opgenomen in een vorm die bruikbaar is
voor het geheugen.
Opslag: het onderhoud van het materiaal dat in het geheugen is opgeslagen.
Retrieval: proces waarmee materiaal in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewustzijn
gebracht, en gebruikt wordt.
Herinnering bij baby’s
Herinnering: het proces waarmee informatie wordt opgenomen, opgeslagen en opgehaald.
Baby’s hebben waarschijnlijk net zo’n goed geheugen als volwassenen, maar zoals iedereen van jong
of oud vergeten ze nogal eens wat.
De duur van herinneringen
Wel is het zo dat oudere kinderen informatie sneller op kunnen halen en iets langer kunnen
onthouden.
Infantiele amnesie: de afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van voor het derde levensjaar.
Herinneringen kunnen niet altijd gemakkelijk of accuraat worden opgehaald. Ze kunnen worden
doorkruist door andere, nieuwere informatie, die de oudere informatie vervangt of blokkeert en
moeilijk vindbaar maakt.
Taal speelt een belangrijke rol bij het onthouden en ophalen van dingen. Baby’s kunnen de taal nog
niet gebruiken en daardoor kunnen ze dingen iets minder goed onthouden dan ouderen en als ze het
wel kunnen herinneren is het vaak moeilijk te beschrijven.
Ontwikkelingstests
De ontwikkelingspsycholoog Arnold Gesell formuleerde de eerste meetmethode voor de
ontwikkeling van baby’s. Deze methode was bedoeld om baby’s met een abnormaal
ontwikkelingspatroon te onderscheiden van baby’s met een normaal ontwikkelingspatroon.
,Ontwikkelingsquetiënt: een overkoepelde ontwikkelingsscore die betrekking heeft op prestaties op
vier vlakken: motorische vaardigheden, taalgebruik, aanpassingsgedrag en persoonlijke en sociale
vaardigheden.
Bayley Scales of Infant Development(Nancy Bayley): test waarmee de ontwikkeling van kinderen
van 2 tot 42 maanden kan worden beoordeeld. Deze concentreerd zich op mentale vaardigheden en
motorische vaardigheden. De mentale test richt zich op de zintuigen, perceptie, geheugen, leren,
probleemoplossing en taal. De motorische test heeft betrekking op de fijne motoriek en de grove
motoriek.
Deze testen zeggen alleen niks over hoe een kind zich in de latere jaren zal ontwikkelen. Iemand met
een achterstand toen hij 1 jaar was, hoeft geen achterstand meer te hebben als hij 5 jaar is.
Individuele intelligentieverschillen
Uit hedendaags onderzoek naar de intelligentie van baby’s blijkt dat de snelheid waarmee baby’s
informatie verwerken waarschijnlijk de sterkste correlatie bezit met latere intelligentie zoals die naar
voren komt uit IQ-tests bij volwassenen.
Om te weten of baby’s informatie snel of langzaam verwerken, gebruik onderzoekers vaak
gewenningstests. Baby’s die informatie efficiënt verwerken zouden in staat moeten zijn om sneller
iets over stimuli te leren.
Visueel herkenningsgeheugen: de herinnering en herkenning van een stimulus die eerder is gezien.
Volgens onderzoekers die gebruikmaken van een informatieverwerkingsraamwerk bestaat er
duidelijk een relatie tussen informatieverwerking en cognitieve vaardigheden.
Cross-modale perceptie: het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via één
zintuig is ervaren later door middel van een ander zintuig te identificeren.
De basisbeginselen van taal
Taal: de systematische, betekenisvolle ordening van symbolen die de basis vormt voor
communicatie.
Taal heeft verschillende eigenschappen die een kind moet zien te beheersen om zijn
taalvaardigheden te kunnen ontwikkelen:
- Fonologie: basisklanken van taal die gecombineerd kunnen worden tot woorden en zinnen.
- Morfemen: kleinste taaleenheid met een betekenis. Het kunnen complete woorden zijn maar
ook uitgangen zoals een meervoud s
- Semantiek: geheel van regels die de betekenis van woorden en zinnen bepalen.
Bij taalontwikkeling moet er een onderscheid gemaakt worden tussen taalbegrip en taalproductie.
Begrip komt voor productie.
Vroege geluiden en communicatie
Prelinguïstische communicatie: communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen,
gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen.
Brabbelen: het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden. Universeel verschijnsel
wat in elke cultuur voorkomt en op dezelfde manier gaat.
De eerste woorden
Holofrasen (eenwoordzinnen): uitingen die voor een hele zin staan waarvan de betekenis afhangt
van de context waarin ze worden gebruikt.
, De eerste zinnen
De groei van het vocabulaire die zich rond 18 maanden voltrekt, valt samen met een andere
prestatie: het combineren van individuele woorden tot zinnen die één gedachte uitdrukken.
Telegramstijl: manier van praten waarbij woorden worden weggelaten die niet cruciaal zijn voor de
boodschap.
Onderextensie (ondergeneralisatie): de gewoonte om woorden te beperkt te gebruiken, die veel
voorkomt bij jonge kinderen die net leren praten.
Overextensie (overgeneralisatie): de gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de
betekenis ervan teveel gegeneraliseerd wordt.
Referentiële stijl: spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen.
Expressieve stijl: spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van
zichzelf en anderen uit te drukken.
Het ontstaan van taalontwikkeling
Leertheorie: de visie dat taalverwerving volgens de wetten van bekrachtiging en conditionering
verloopt. Deze theorie lijkt alleen geen adequate verklaring te bieden voor het feit dat kinderen de
regels van de taal zo snel leren. Onervaren taalgebruikers worden niet alleen beloond voor
grammaticaal vlekkeloos taalgebruik, maar ook als ze fouten maken.
Nativistische benadering
Nativistische benadering (Chomsky): de visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme
bestaat dat de ontwikkeling van taal aanstuurt. Chomsky gaat ervan uit dat mensen een aangeboren
vermogen bezitten om taal te gebruiken, dat zich min of meer automatisch manifesteert als ze ouder
worden.
Taalverwerkingsmechanisme (LAD): een neuraal systeem van de hersenen dat ervoor zou zorgen dat
mensen structuur van taal begrijpen.
De interactionele benadering
Volgens het interactionele perspectief is taalontwikkeling het gevolg van een combinatie van
genetisch bepaalde aanleg en omgevingsfactoren.
Praten tegen baby’s
Babytaal: een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes.
Hoofdstuk 7: De sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd
De sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd
De basale emoties van baby’s worden overal ter wereld op dezelfde manier uitgedrukt. Gedurende
het hele leven blijven deze uitdrukkingen min of meer gelijk. De intensiteit (of mate) waarmee baby’s
deze uitdrukking geven, verschillen wel.
Differentiële emotietheorie: Theorie van Carrol Izard die suggereert dat de emotionele uitingen
helpen met het reguleren van de emoties. Ook kennen baby’s volgens deze theorie basale
emotionele gesteldheden. Op latere leeftijd wordt het repertoire van emotionele uitingen uitgebreid.
Vreemdenangst: Dit betekent dat baby’s voorzichtig en terughoudend zijn als ze een onbekende
ontmoeten. Begint meestal in de tweede helft van het eerste jaar. Ontstaat door cognitieve
ontwikkeling, waardoor baby’s vreemden kunnen onderscheiden.
Scheidingsangst: Angst die bij kinderen wordt opgeroepen als ze worden gescheiden van hun vaste
verzorger. Begint meestal rond de zeven of acht maanden. Ook veroorzaakt door cognitieve groei; ze
kunnen bijv. vragen stellen als: “komt ze nog wel terug?”