Rechtspraak week 1
CBb 2 februari 2006 (rechtsgevolg, bevoegdheid)
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Appellant tegen Minister van Verkeer en Waterstaat
- Essentie: Herhaalde aanvraag; reactie op de aanvraag door minister, hoewel een ander
orgaan bevoegd is.
- De bezwaarprocedure voorziet niet in de mogelijkheid om het nemen van een beslissing op
bezwaar over te dragen aan een ander bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft
genomen.
- Een herhaalde afwijzing is ook een besluit. Een ‘buiten behandeling laten’ omdat er geen
nieuwe feiten of omstandigheden worden aangedragen is dus niet correct.
CRvB 20 juni 2012 (bevoegdheid, besluit?)
- Centrale Raad van Beroep
- Betrokkene tegen appellant
- Essentie: Bestuurlijke rechtsoordeel omtrent bevoegdheid is besluit (of toch niet?)
- Een mededeling van een bestuursorgaan dat het in een bepaald geval niet bevoegd is het
door verzoeker gewenste rechtsgevolg te bewerkstelligen moet in beginsel worden
aangemerkt als een besluit als bedoeld in art. 1:3 lid 1 Awb aangezien een dergelijke
mededeling in ieder geval een beoordeling inhoudt aangaande de aanwezigheid en de
reikwijdte van de door de aanvrager om een besluit veronderstelde bevoegdheid.
- In het geval een aanvraag wordt gedaan bij een organisatie die geen bestuursorgaan is dan
zal een beslissing van die organisatie nimmer een besluit opleveren in de zin van art. 1:3
Awb. Een heroverweging is dan geen beslissing op bezwaar en van het weigeren of het niet
tijdig nemen van een besluit (art. 6:2 Awb) kan dan ook geen sprake zijn. De bestuursrechter
zal zich dan onbevoegd moeten verklaren kennis te nemen van het geschil. Ik ga ervan uit dat
indien een zogenoemd b-orgaan wordt verzocht een besluit te nemen over een
aangelegenheid waarin het niet met publiekrechtelijk gezag is bekleed (zie art. 1:1 lid 1
onderdeel b Awb) de correspondentie waarin die persoon of college dit meedeelt geen
besluit oplevert en dat voorts geen besluit op bezwaar kan worden genomen, zodat de
bestuursrechter zich hier onbevoegd zal moeten verklaren.
- Indien een aanvraag wordt gedaan tot het nemen van een besluit waartoe een
bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 lid 1 onderdeel a Awb niet of juist wel bevoegd is, zal
een onjuist rechtsoordeel van dat bestuursorgaan omtrent diens bevoegdheid als een op
rechtsgevolg gericht besluit worden aangemerkt. Als er twijfel mogelijk is of een
publiekrechtelijke taak voor het bestuursorgaan voorligt zal een schriftelijk rechtsoordeel
met betrekking tot de bevoegdheid tot het nemen van een besluit eveneens als besluit
worden gekwalificeerd. Voor zover de bevoegdheid duidelijk bij een ander bestuursorgaan
ligt wordt een reactie op een verzoek ook wel als een informatieve mededeling aangemerkt.
De redenering is dan dat geen aanvraag als bedoeld in art. 1:3 lid 3 Awb gericht aan dat
bestuursorgaan kan voorliggen nu dat bestuursorgaan niet bevoegd is op de aanvraag te
beslissen. In dat geval zal het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk moeten
verklaren (als administratief beroep voorligt zal het beroepsorgaan het administratief beroep
niet-ontvankelijk moeten verklaren).
1
,ABRS 16 januari 2019 (intrekking raadgevend referendum, besluit?)
- Stichting Meer Democratie tegen minister van BZK
- Inhoudsindicatie: Meer Democratie heeft beroep ingesteld tegen het door de minister niet
tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet raadgevend
referendum (hierna: de Wrr) of over de Wet tot intrekking van de Wrr (hierna: de
Intrekkingswet) een referendum kan worden gehouden.
- Minister zegt dat ze geen referendabiliteitsbesluit meer kan nemen omdat de wet is
ingetrokken en de minister deze bevoegdheid dus niet meer heeft.
- Het voorgaande betekent dat schriftelijke reacties van bestuursorganen op verzoeken om
aanwending van een bepaalde bestuursbevoegdheid, inhoudende dat die bevoegdheid niet
bestaat of zich niet uitstrekt tot het voorgelegde geval, als besluit worden aangemerkt. Dit is
slechts anders indien in het geheel geen bevoegdheid voorhanden is waarop inwilliging van
een verzoek gebaseerd zou kunnen worden.
- De mededeling van de minister in de brief van 6 augustus 2018 houdt diens beoordeling in
aangaande de aanwezigheid van de door Meer Democratie veronderstelde bevoegdheid op
grond van artikel 6, eerste lid, van de Wrr. Deze mededeling is van meer dan feitelijke aard
en moet als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt. De hiervoor bedoelde
uitzondering doet zich naar het oordeel van de Afdeling niet voor.
ABRS 7 november 2007 (publieke taak)
- Appellante tegen minister van Verkeer en Waterstaat
- Essentie: Stilzwijgende goedkeuring van vliegtarieven een besluit?
- Er moet worden geconcludeerd dat de goedkeuringsbeslissing is genomen ter uitvoering van
een publieke taak. Het publiekrechtelijk karakter van de goedkeuring is gelegen in de
omstandigheid dat het tot de taak van de minister behoort reizigers te beschermen tegen
tarieven die voor de belangen van de luchtvaart.
- De slotsom van het vorenstaande is dat de onderhavige goedkeuring door de minister een
besluit is in de zin van art. 1:3 Awb, zodat de minister het hiertegen gerichte bezwaar ten
onrechte niet heeft ontvangen.
- Vervolgens moet de Afdeling uiteraard nog ingaan op de vraag waaraan de rechtbank niet
meer was toegekomen, te weten of de rechtshandeling ook een publiekrechtelijke is. Omdat
de goedkeuring niet is gebaseerd op een wettelijke bevoegdheid maar op een bilateraal
verdrag tussen Nederland en Suriname, is strikt beschouwd niet voldaan aan de eis dat de
rechtshandeling een publiekrechtelijke grondslag moet hebben. Daarmee zou ook geen
sprake zijn van een Awb-besluit, en zou de bestuursrechter niet bevoegd zijn om te oordelen
over de goedkeuring. Maar niet getreurd: voor dit soort gevallen biedt het publieke-
taakcriterium altijd weer uitkomst. Dit criterium wordt door de bestuursrechter niet alleen
gebruikt om privaatrechtelijke rechtspersonen in voorkomende gevallen aan te merken als
bestuursorgaan, maar ook om beslissingen die weliswaar zijn genomen door
bestuursorganen maar die geen wettelijke grondslag hebben, niettemin aan te merken als
besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb.
- Dat is ook de weg die de Afdeling inslaat: zij oordeelt dat de goedkeuring van de minister van
de vliegtarieven tussen Amsterdam en Paramaribo moet worden gezien als (onderdeel van)
een publieke taak. De Afdeling overweegt dat “het publiekrechtelijke karakter van de
goedkeuring is gelegen in de omstandigheid dat het tot de taak van de minister hoort
reizigers te beschermen tegen tarieven die voor de belangen van de luchtvaart, mede uit
oogpunt van algemeen belang bezien, schadelijk zouden kunnen zijn”.
2
, ABRS 14 januari 2015 (meldingenstelsel en besluit (Ja))
- Appellant A en appellant B tegen college Leeuwarden
- Essentie: Besluitbegrip. De reactie van het bevoegd gezag op een melding omtrent de aanleg
van een uitweg is een besluit. Het uitblijven van een tijdige reactie wordt gelijk gesteld met
een besluit.
- Een beslissing van het college het maken of veranderen van een uitweg te verbieden is een
besluit.
- Uit het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 3:41, eerste
lid, van de Awb, volgt dat tegen dit besluit gedurende zes weken met ingang van de dag na
die waarop het besluit is bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan de melder
bezwaar op grond van hoofdstuk 7 van de Awb kan worden gemaakt.
- Een binnen vier weken verzonden brief van het college aan de melder die erop neerkomt
dat, al dan niet onder voorschriften, met de melding kan worden ingestemd of dat deze
wordt geaccepteerd, dient te worden aangemerkt als besluit. De instemming of acceptatie is
gericht op rechtsgevolg, omdat daarmee het recht ontstaat om met de aanleg van de uitweg
te beginnen.
- De Afdeling volgt de staatsraad advocaat-generaal in zijn oordeel dat het uit oogpunt van het
streven naar een coherent systeem van rechtsbescherming onwenselijk is aan te nemen dat,
indien een brief als onder 4.3. bedoeld is uitgebleven, geen rechtsgang bij de bestuursrechter
openstaat tegen het van rechtswege intreden van het rechtsgevolg ingevolge het derde lid
van artikel 2:12 van de Apv. Daarom dient dit van rechtswege intreden van het rechtsgevolg
op dezelfde wijze als in artikel 6:2 van de Awb voor een andere situatie is voorgeschreven,
voor de rechtsbescherming te worden gelijkgesteld met een besluit. Het verstrijken van de in
genoemd derde lid van artikel 2:12 vermelde termijn van vier weken brengt immers met zich
dat vanaf dat moment het recht ontstaat met de aanleg van de uitweg te beginnen.
ABRS 25 januari 2017 (melding, geen besluit? (Nee))
- Dagelijks bestuur Wetterskip Fryslân tegen dagelijks bestuur
- Inhoudsindicatie: Bij brief van 18 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur gereageerd op een
melding van It Fryske Gea voor het aanleggen van een dam met een duiker nabij de
Westerdyk 9 te Ryptsjerk.
- Bij het besluit van 15 juni 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] daartegen
gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 18 maart 2014 volgens
het dagelijks bestuur geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) en daarom daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
- De rechtbank heeft ten onrechte, onder verwijzing naar de voormelde uitspraak van de
Afdeling van 14 januari 2015, overwogen dat met de brief van 18 maart 2014 het recht is
ontstaan om met de aanleg van de duiker te beginnen. Dat recht vloeit rechtstreeks voort uit
de Algemene regels bij de keur. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was het
meldingenstelsel dat in die uitspraak aan de orde was, waarbij de reactie op een ingediende
melding wel rechtsgevolg had, niet soortgelijk aan het meldingenstelsel op grond van de
Algemene regels bij de keur.
- Het voorgaande betekent dat de brief van 18 maart 2014 geen besluit in de zin van artikel
1:3, eerste lid, van de Awb is, zodat daartegen niet de mogelijkheid van bezwaar als
opgenomen in de Awb openstaat. Het dagelijks bestuur heeft reeds hierom het bezwaar
tegen die brief terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3