Week 1 Inleiding | Hoofdrolspelers | Opening faillissement en surseance van
betaling
HR ABN Amro / Berzona (2014)
Rechtsoverweging 3.4.1 – 3.4.3 (pluraliteitsvereiste en eisen voor steunvordering)
- Faillissement heeft ten doel het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder diens
gezamenlijke schuldeisers
- Pluraliteitsvereiste: het summierlijk blijken van een steunvordering (niet slechts één
schuldeiser)
- Daarnaast dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij
heeft opgehouden te betalen (art. 1 lid 1 Fw)
- Een steunvordering moet ter verificatie in het faillissement kunnen worden ingediend
opdat de schuldeiser kan meedelen in de opbrengst van de vereffening
o Hoeft niet opeisbaar te zijn
o Omvang behoeft niet vast te staan
o Hoeft geen betrekking te hebben op de betaling van een geldsom
- Ook de vordering tot het verrichten van onderhoud en die tot het verschaffen van het
genot van een zaak welke voortvloeit uit een duurovereenkomst, kunnen dus op zichzelf
een steunvordering opleveren
- Een toekomstige vordering kan niet tot steunvordering dienen; het is immers onvoldoende
zeker dat zo’n vordering daadwerkelijk zal ontstaan
HR 28-03-2017, JOR (ECLI:2017:488)
Rechtsoverweging 3.3.2 (pluraliteitsvereiste, summierlijk blijken steunvordering en Herijking
Faillissementsrecht)
- ‘Het onderdeel betoogt dat in het kader van een faillissementsaanvraag slechts de vraag
beantwoord moet worden of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft
opgehouden te betalen (art. 1 lid 1 en art. 6 lid 3 Fw), waarbij pluraliteit van schuldeisers
geen noodzakelijke voorwaarde is’
- Zie overwegingen HR ABN Amro / Berzona
- In dit verband is mede van belang dat voornoemd doel ook in het wetgevingsprogramma
Herijking Faillissementsrecht tot uitgangspunt wordt genomen, en dat het
pluraliteitsvereiste hierin niet ter discussie wordt gesteld
HR X / Bepro (2015)
Rechtsoverweging 3.4.1 – 3.4..4.8 – 3.4.10 (faillissement VOF vs. faillissement vennoten en
schuldsanering natuurlijke personen)
- Een VOF heeft geen rechtspersoonlijkheid maar wordt in het maatschappelijk verkeer en
de wet behandeld als een afzonderlijk rechtssubject dat zelfstandig aan het rechtsverkeer
kan deelnemen
- Een VOF heeft een (van de vermogens van de vennoten) afgescheiden vermogen
- Elk der vennoten is hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de vof (art. 18 WvK);
schuldeisers kunnen daarom hun vorderingen op het privévermogen van de vennoten
verhalen
- Een VOF kan als zodanig failliet worden verklaard. De aangifte tot faillietverklaring moet
ook de naam en woonplaats van de vennoten inhouden (art. 4 lid 3 Fw). Hieruit kan niet
worden afgeleid dat een faillissement van de VOF steeds en zonder meer het faillissement
van de vennoten meebrengt
- Indien een VOF op grond van het in de toestand verkeren opgehouden te betalen te
hebben, zal het faillissement van de vennoten doorgaans onvermijdelijk zijn, maar dat
behoeft niet noodzakelijkerwijs het geval te zijn
- De toepassing van de schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) staat open voor
natuurlijke personen met zakelijke schulden; vennoten (natuurlijke personen) dienen niet
zonder meer failliet verklaard te worden indien het faillissement van de VOF wordt
uitgesproken
- Ten slotte staat het op gespannen voet met de aan art. 6 EVRM ten grondslag liggende
beginselen om een vennoot in privé failliet te verklaren, zonder dat dit ook ten aanzien van
hem afzonderlijk is verzocht en zonder dat is onderzocht of hij ook in privé verkeert in de
toestand dat hij heeft opgehouden te betalen
HR RM Trade / Hoeksma q.q. (2015)
Rechtsoverweging 4.3.1 – 4.7.1 (verzet tegen faillietverklaring, curator als belanghebbende ex art.
10 lid 1 Fw)
, - De Faillissementswet behelst geen bepaling waaruit blijkt wie als belanghebbende ex art.
10 lid 1 Fw moet worden aangemerkt; het moet uit de aard van de procedure en de
daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid
- Daarbij zal een rol spelen in hoeverre de betrokkene door de uitkomst van de
desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat hij daarin
behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre hij anderszins
zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt
behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen
- De curator moet als belanghebbende worden aangemerkt op volgende gronden:
o Hij wordt als gevolg van zijn benoeming (die hij niet kan aanvechten)
geconfronteerd met de situatie dat hij een wettelijke verplichting heeft tot het
verrichten van werkzaamheden, die tot een aanzienlijke omvang kunnen oplopen
en wel zonder dat hij enig uitzicht heeft op een beloning of zelfs maar een
vergoeding van de te maken kosten
o Hij is bovendien vanaf het moment dat hij is benoemd en met zijn werkzaamheden
een aanvang heeft gemaakt, als boedelcrediteur aan te merken, waarmee hij in
een rechtsbetrekking tot de schuldenaar komt te staan
o Weliswaar dient de curator zich op neutrale en onafhankelijke wijze van zijn taak
te kwijten, maar dat verhindert niet dat hij tot de slotsom kan komen dat de
rechtspersoon (nagenoeg) geen activa bezit en dat die in het faillissement ook niet
zijn te verwachten of te genereren
- Het hiervoor geschetste belang van de curator is diens persoonlijke belang. Hij doet het
verzet dus uit eigen hoofde (‘pro se’, niet ‘q.q.’). Dat hij dat belang slechts heeft als gevolg
van de omstandigheid dat hij als curator is benoemd, maakt dat niet anders
- Dus: indien een rechtspersoon op eigen aangifte is failliet verklaard, is de curator – uit
eigen hoofde – aan te merken als belanghebbende ex art. 10 lid 1 Fw en verzet kan doen
tegen de faillietverklaring, indien hij dat doet op grond van de stelling dat de boedel
(nagenoeg) geen baten bevat en baten ook niet te verkrijgen of anderszins te verwachten
zijn
- Maatstaven voor beoordeling verzet:
o Een boedel die (nagenoeg) geen activa omvat en er bestaat geen enkele aanleiding
voor de verwachting dat in faillissement activa zullen kunnen worden gegenereerd
o De rechtspersoon heeft de bevoegdheid aangifte tot faillietverklaring (en daarmee
de curator te belasten met werkzaamheden die tot beëindiging van het bestaan
moeten leiden zonder dat de curator een vergoeding krijgt) misbruikt; het bestuur
dient de weg van art. 2:19 BW te bewandelen
HR Boersen q.q. / Pensioenfonds (2017)
Rechtsoverweging 3.3.2 – 3.4.4 (verzet tegen faillietverklaring, curator belanghebbende ex art. 10
lid 1 Fw in hoedanigheid q.q. of pro se)
- Curator komt tegen de faillietverklaring in verzet, zowel in haar hoedanigheid van curator
(q.q.) als voor zichzelf (pro se)
- De curator is uitsluitend persoonlijk belanghebbende bij het verzet; dat geldt ongeacht
door wie het faillissement is aangevraagd
- Stelt de curator voor zichzelf verzet in, dan kan hij persoonlijk in de kosten worden
veroordeeld; het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten
of grond bestaat voor een veroordeling in de proceskosten
- Het faillissement dient mede ertoe dat de curator ten behoeve van de schuldeisers
onderzoekt of en, zo ja, in hoeverre de schuldenaar verhaal biedt
- Het enkele feit dat de boedel leeg is of blijkt te zijn, is geen grond voor verzet door de
curator. Voor het slagen van dat verzet is vereist dat de faillissementsaanvraag – ongeacht
of deze door een schuldeiser dan wel de schuldenaar zelf is ingediend – is aan te merken
als misbruik van bevoegdheid
- Van misbruik van bevoegdheid kan sprake zijn indien degene die het faillissement
aanvraagt, op het moment van de aanvraag weet dan wel behoort te weten dat de boedel
leeg is en geen voldoende gerechtvaardigd belang bij de aanvraag heeft, eventueel mede
in verband met voor hem beschikbare alternatieven. Een voldoende gerechtvaardigd
belang kan zijn om de ontbinding van de rechtspersoon te bewerkstelligen
- Aan het onderdeel kan worden toegegeven dat de wettelijke regeling van het faillissement
ertoe kan leiden dat de curator onder omstandigheden meer werkzaamheden zonder
vergoeding heeft te verrichten dan het geval zou zijn indien verzet door hem zou kunnen
worden ingesteld op de enkele grond dat de boedel leeg is. Het gaat echter de
rechtsvormende taak van de rechter te buiten om aan dit bezwaar verdergaand tegemoet
te komen
,Week 2 Wederkerige overeenkomsten
HR Curatoren BabyXL / ALM (2005)
Rechtsoverweging 3.4.1 – 3.4.3 en 3.6 (huurovereenkomst, ontbindingsmogelijkheid en
schadevergoedingsbeding in contract)
- Een huurovereenkomst eindigt na afgesproken tijd of voortijdig door ontbinding of
opzegging
- BabyXL = huurder = surseance van betaling
- ALM = verhuurder
- Partijen hadden (1) een ontbindingsmogelijkheid voor de verhuurder (ALM) afgesproken
voor het geval surseance van betaling of faillissement is aangevraagd en (2) een
schadevergoedingsverplichting
- Faillissement (art. 39 Fw): indien failliet huurder is, kan zowel de curator als de
verhuurder de huur tussentijds doen eindigen
- Surseance (art. 238 Fw): indien schuldenaar huurder is, kan de huurder met medewerking
van de bewindvoerder, de huur tussentijds doen eindigen. Huurprijs wordt boedelschuld!
(NB. Dwingend recht)
- Het artikel biedt de huurder in het belang van de boedel de mogelijkheid tot tussentijdse
beëindiging van de huur, maar houdt niet een verbod tot (eerdere) beëindiging van de
huur door de verhuurder in.
- In aanmerking genomen dat in het algemeen faillissement en surséance op zichzelf niet
van invloed zijn op de bestaande wederkerige overeenkomsten van de schuldenaar, moet
daarom worden aanvaard dat art. 238 Fw niet in zoverre een exclusieve werking heeft dat
deze bepaling de bedongen bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding aan de
verhuurder ontneemt
- Het voorgaande wordt niet anders doordat surséance van betaling tot doel heeft de zaken
van de schuldenaar gaande te houden, en dat de wetgever juist daarom bij surséance van
betaling de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging slechts aan de huurder en niet, zoals
bij faillissement, aan zowel de huurder als de verhuurder heeft geboden. Maar:
o De wetgever heeft geen reden gezien een beroep op een dergelijke bepaling
onmogelijk te maken
o De voor de boedel nadelige gevolgen worden ondervangen door de
afkoelingsperiode (art. 241a Fw)
o Een beroep op een dergelijk beding kan worden tegengegaan met een beroep op
art. 6:248 lid 2 BW
- Voorafgaand aan een surséance van de huurder kan de verhuurder, ook zonder dat de
huurovereenkomst een daartoe strekkende bepaling bevat, in geval van tekortschieten van
de huurder, de huur buitengerechtelijk ontbinden, in voorkomend geval met toepassing
van art. 6:80 BW zelfs reeds indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming
onmogelijk zal zijn. Een dergelijke ontbindingsbevoegdheid kan ook in de
huurovereenkomst worden neergelegd
, - Het schadevergoedingsbeding zoals opgenomen in de huurovereenkomst, dat een recht op
schadevergoeding verbindt aan ontbinding van de huurovereenkomst ingevolge de
ontbindingsmogelijkheid, is geldig
HR Nebula (2006)
Rechtsoverwegingen 3.4 – 3.6 (juridische vs. economische eigendom, huurovereenkomst,
ontruiming etc.)
- Nebula is (juridisch) eigenaar van een pand bestaande uit een bedrijfsruimte en twee
bovenwoningen. De economische eigendom van het pand is overgedragen. Nebula gaat
failliet
- Een bovenwoning is verhuurd. De curator vordert ontruiming van de bovenwoning
- Kan een economisch eigenaar van een onroerende zaak deze zaak na faillissement van de
juridische eigenaar, met werking tegen de boedel verhuren aan een derde?
o Het begrip economische eigendom heeft geen regeling gevonden in het BW
o De faillietverklaring heeft geen invloed op bestaande, wederkerige
overeenkomsten; de verbintenissen van de gefailleerde en diens mede-
contractanten worden er niet door gewijzigd
- Het feit dat het (voort)bestaan van een wederkerige overeenkomst niet wordt beïnvloed
door het faillissement van een van de contractanten, betekent echter niet dat de
schuldeiser van een duurovereenkomst wiens wederpartij failliet wordt verklaard, de
rechten uit die overeenkomst kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement ware. Een
andere opvatting zou immers ertoe leiden dat het aan de Faillissementswet mede ten
grondslag liggende, onder meer in de artikelen 26 en 108 e.v. F. tot uiting komende,
beginsel van gelijkheid van schuldeisers op onaanvaardbare wijze zou worden doorbroken
- Dit geldt ook voor gevallen waarin de gefailleerde krachtens de tussen partijen gesloten
overeenkomst niet is gehouden een bepaalde prestatie te verrichten, maar het gebruik van
een aan hem in eigendom toebehorende zaak te dulden. Indien de wederpartij van de
gefailleerde van de curator zou kunnen verlangen dat deze het voortgezet gebruik van de
desbetreffende zaak duldt, zou deze wederpartij immers in feite bevoegd zijn het
faillissement in zoverre te negeren
- Voor dat laatste is echter slechts plaats in uitzonderlijke, in de wet uitdrukkelijk
geregelde, gevallen. Bovendien zou door aanvaarding van een zodanige regel een goed
beheer ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de tot de boedel behorende
zaken ten aanzien waarvan langlopende overeenkomsten bestaan, in ernstige mate worden
bemoeilijkt
- Het faillissement van de juridische eigenaar Nebula bracht mee dat de economische
eigenaar niet langer meer haar gebruiksrecht met betrekking tot het pand, dat berust op
de economische eigendom daarvan, kon tegenwerpen aan de curator van Nebula. Hieruit
volgt dat de economische eigenaar ook niet door een overeenkomst met derden aan dezen
een huurrecht kon verschaffen dat aan de curator van Nebula kan worden tegengeworpen.
De omstandigheid dat het gebruiksrecht van de economische eigenaar met betrekking tot
het pand op zichzelf niet werd geraakt door het faillissement van Nebula, brengt hierin
geen wijziging
- Dus: een wederpartij dient in beginsel zijn rechten uit een overeenkomst te verwezenlijken
d.m.v. het indienen van een vordering in faillissement. Hij is alleen bevoegd het
faillissement te negeren – door een prestatie te verlangen van de curator – in
uitzonderlijke, in de wet uitdrukkelijk geregelde gevallen
HR Megapool (2013)
Rechtsoverweging 3.4.1 – 3.4.5 (beëindiging wegens faillissement, beding in overeenkomst,
inbreuk op art. 20 Fw?)
- Megapool (verkoper) heeft retailovereenkomst met Laser (kredietstrekker aan klanten)
- Aankopen bij Megapool werden gedaan middels een MegaCard, waarbij de koopsom
binnen 6 maanden aan Laser moest worden voldaan. Megapool ving 3,25% op dit bedrag
- Indien de koopsom niet binnen 6 maanden aan Laser werd voldaan, was de consument
verplicht een lening af te sluiten bij Laser; in dat geval ontving Megapool een
‘uitloopprovisie’
- Megapool raakt failliet; Laser beëindigt de overeenkomst waardoor ook het recht op
provisie zou vervallen o.g.v. een bepaling in de retailovereenkomst
- In het geval van een doorlopende afdrachtverplichting, waarvoor Megapool de
tegenprestatie al heeft verricht (te weten het aanbrengen van een consument die een
kredietovereenkomst aan gaat), zou de boedel door het beding onthouden worden van wat
Megapool toekwam, zulks ten koste van de schuldeisers die daardoor onevenredig
benadeeld worden; dit kan een onaanvaardbare breuk opleveren op art. 20 Fw. Het beding