Kennistoets 2
CASUS 1 “zuigeling met hartafwijking”
CGO
Lesdoelen
De student kan benoemen wat de kenmerken zijn van verpleegkundige
observatie.
doelgericht, planmatig en objectief,
De student kan informatie uit diverse bronnen in de verschillende fasen van
het verpleegkundig proces verzamelen en combineren.
De student kan belangrijke zorgaspecten van zuigelingen benoemen.
mictie (plassen), defecatie (poepen), slapen, huilen en eten.
De student kan enkele richtlijnen uit de JGZ vinden en toepassen.
De student kan een inschatting maken van het functioneren van een gezin
(op micro/meso/macroniveau).
micro gezin
meso meerdere gezinnen
macro samenleving
De student kent de verschillende soorten hechting en de student onderkent
het belang van veilige hechting.
A) Onveilig-vermijdend gehecht kind negeert ouders, vanwege ervaring met
onveilige situatie.
B) Veilig gehecht kind kinderen zijn angstig wanneer ouder uit zicht is, maar
het
kind zelf heeft exploratiegedrang.
C) Onveilig-afwerend gehecht kind afwezigheid van ouder creëert angstig
gedrag, terwijl terugkeer tot boosheid leidt.
D) Gedesorganiseerd gehecht kind combinatie van a&c, er zijn vaak ernstige
gebeurtenissen gebeurd.
De student kan bevorderende en belemmerende factoren van veilige
hechting noemen.
bevorderende: hoge mate van sensitieve responsiviteit, ouders kunnen zich
makkelijk verplaatsen in kind, kind voelt zich gewenst, borstvoeding, stabiele
omgeving met vaste opvoeders, ondersteunend netwerk.
Belemmerende: mishandeling of verwaarlozing, psychische problemen,
beperking, autisme, adoptie, te vroeg gescheiden van ouders, armoede, veel
wisselende opvoeders, te weinig insensitieve responsieve interactie met kind.
De student kan diverse gezinsvormen benoemen.
- traditioneel gezin, nieuw samengesteld gezin, eenoudergezin,
homo – lesbogezin, pleeggezin, adoptiegezin, co-ouderschap, woongroep,
1
, De student kan voor- en nadelen benoemen van borstvoeding.
voordelen: het is makkelijker verteerbaar, zo krijgt de zuigeling natuurlijke
afweerstoffen van de moeder, het kind hecht zich sneller, bevat belangrijke
mineralen en voedingsstoffen.
Nadelen: er kunnen tepelkloven of borstontstekingen ontstaan, het kind kan
spruw krijgen, moeder is sneller moe.
De student kan onderscheid maken tussen individuele en collectieve
preventie.
Een individuele preventie houdt in dat er alleen een preventie word bedacht voor
een probleem van een individu, terwijl er bij collectieve preventie problemen
worden opgelost die met meerdere mensen te maken hebben of in de gehele
samenleving.
VTV
Lesdoelen:
Hartslag meet je bij de pols. Een gezonde hartslag zit tussen de 60 en 100 slagen
per minuut. Een sporter kan soms wel een lagere hebben.
Benoemen welke contra-indicaties (waarom je iets niet zou doen) er
bestaan voor het meten van pols en bloeddruk
- Dementie, boezemfibrilleren, zeer hoge tensie, lymfoedeem.
De hartslag van iemand kan je meten bij de pols, hals en bij je lies.
ABCDE-methodiek
Airway luchtweg vrijmaken, zuurstof geven, nekletsel?
Breathing controleer ademhaling, dyspneu (benauwd)
Circulation bloedcirculatie, dus bloeddruk, hartslag, zijn er bloedingen
Disabilities is iemand bij bewustzijn
Exposure omgeving, temperatuur
Bloeddruk een normale bloeddruk is 120/80 mmHg
Let wel op!!! Als iemand een sporter is, is zijn hart getraind, waardoor die minder
vaak hoeft te pompen om bloed rond te krijgen, dus zal de bloeddruk ook lager
zijn. Ook is het zo dat als iemand heel lang stil zit is de hartslag lager, dan
wanneer iemand net een rondje heeft gerend. Ook stress kan zorgen voor een
verhoogde bloeddruk.
2
,AFPF
Leerdoelen
De structuur en functies beschrijven van arteriën, venen en capillairen en
de verschillen samenvatten tussen deze verschillende soorten bloedvaten.
arteriën (slagaders) vervoeren bloed vanuit het hart. Ze variëren aanzienlijk in
omvang en de wand ervan bestaat uit drie weefsellagen: tunica aventitia
(buitenlaag van bindweefsel), tunica media (middenlaag van glas spierweefsel en
elastisch weefsel) en tunica intima (binnenlaag endotheel)
venen (aderen) voeren bloed onder lage druk terug naar het hart. Hun wanden
bestaan uit dezelfde drie lagen als die van de slagaderen, maar zijn dunner.
Capillairen (haarvaten) zijn de kleinere vertakkingen van de kleinste arteriolen. Ze
bestaan uit endotheelcellen waardoorheen water- en andere kleine moleculen
passeren.
De belangrijkste factoren benoemen die de diameter van bloedvaten
reguleren.
Het word geregeld door het autonome zenuwstelsel:
- verhoogde sympathische stimulatie: vasoconstrictie
- weinig/geen sympathische stimulatie: vasodilatatie
Maar ook door hormonen
De mechanismen verklaren waarmee de uitwisseling van voedingsstoffen,
gassen en afvalproducten tussen het bloed en de weefsels plaatsvindt.
- productie van metabolistische afvalproducten CO2.
- actieve weefsels produceren meer afvalstoffen dan rustende weefsels en meer
afvalstoffen verhogen de bloedstroom naar het gebied.
- weefseltemperatuur: een stijging van de metabolische activiteit verhoogd de
weefseltemperatuur, wat vasodilatie veroorzaakt.
- hypoxie (zuurstoftekort), stimuleert vasodilatie en een verhoging van de
bloedstroom door het betroffen weefsel.
- productie van chemische stoffen die voor vasodilatie zorgen.
Interne respiratie is het proces waarbij gassen worden uitgewisseld tussen
capillair bloed en lokale lichaamscellen.
Uitleggen welk effect de hydrostatische en osmotische druk hebben op de
waterverplaatsing tussen capillairen en weefsels.
De hydrostatische druk perst vocht uit de bloedbaan en de osmotische druk trekt
vocht aan en houd het in stand door de aanwezige plasma-eiwitten in het
albumine.
De structuur van het hart en de positie ervan in de thorax beschrijven.
Het hart ligt in de thoraxholte, in het mediastinum (ruimte tussen de longen). Het
ligt schuin, iets links van het midden, en bestaat uit een basis en een apex
(hartpunt). De hartwand bestaat ook uit drie weefsellagen: pericard (buitenste
laag en bestaat uit bindweefsel), myocard (dwarsgestreept hartspierweefsel) en
endocard (dunne en gladde membranen wat bestaat uit platte endotheelcellen).
3
, De grote en kleine circulatie van het bloed door het hart en de bloedvaten
van het lichaam beschrijven.
de kleine bloedsomloop loopt vanaf het naar hart naar de longen en terug naar
het hart. Hier wordt O2 opgehaald en CO2 afgegeven. In deze bloedsomloop zijn
aderen O2 rijk en slagaderen O2 arm. De grote bloedsomloop loop vanaf het hart
naar de rest van het lichaam en terug. Hier wordt O2 afgegeven aan de cellen en
CO2 weer opgehaald. Ook andere stoffen worden vervoerd. In deze omloop zijn
aderen O2 arm en slagaderen O2 rijk.
De volgende arteriën benoemen/aanwijzen in een afbeelding: aorta ascendens,
a. coronaria, arcus aortae, truncus brachiocephalica, a. pulmonalis, a. carotis
communis, a. subclavia, a. axillaris, a. brachialis, a. radialis, a. ulnaris, aorta
thoracica, aorta abdominalis, a. renalis, a. illiaca communis, a. femoralis, a.
poplitea, a. tibialis posterior, a. dorsalis pedis.
De veneuze afvoer beschrijven waarmee bloed uit het lichaam terugkeert
naar het hart.
Bloedafvoer van buikorganen gebeurt direct in de vena cava inferior via de
venen. Het is als volgt geregeld: venae hepaticae voert de lever af, veae renales
de nieren, venae suprarenales de bijnieren, venae lumbares de lagere
abdominale structuren en de venae testiculares en venae ovariace de testes en
ovaria. Het veneuze bloed van het hart wordt grotendeels verzameld in diverse
hartvenen die bijeenkomen in de sinus coronarius, die in het rechteratrium
uitmondt.
De volgende venen benoemen/aanwijzen in een afbeelding: v. jugularis externa,
v. jugularis interna, v. subclavia, v. cava superior, v. cava inferior, v. portae, v.
femoralis, v. saphena magna.
De ligging van de bloedvaten beschrijven ten opzichte van de portale
circulatie.
In de portale circulatie gaat het veneuze bloed eerst naar de lever. In de lever
loopt het vervolgens door een tweede capillair bed voor het via de vena cava
inferior in de systematische circulatie komt.
De functie van de placenta beschrijven.
De functies van de placenta zijn stofuitwisseling (O2-arm bloed stroomt van de
foetus door de navelslagadres naar de placenta en stroomt door het netwerk van
foetale capillairen de placenta in), bescherming van de foetus (moederlijke
antilichamen die via placenta en navelstreng bij de foetus komen) en handhaving
van de zwangerschap (hormoon regeling: HCG, oestrogeen en progesteron).
De foetale bloedsomloop beschrijven.
Het O2 en voedingsrijk bloed van de placenta loop via de navelstrengader naar
de onderste holle ader. Een deel van het bloed dat in de aorta terechtkomt en dat
CO2 en afvalstoffen bevat, word naar de moederkoek afgevoerd. Het bloed dat
via de placenta teruggaat naar de foetus, gaat langs de lever.
De bloedstromen door het hart, de longen en de lever van voor de geboorte
vergelijken met die van vlak na de geboorte.
Wanneer de zuigeling voor het eerst ademhaalt, worden de longen opgepompt,
waardoor de bloedstroom door de longen toeneemt. Naarmate de longcirculatie
op gang komt, neemt het O2 gehalte van het bloed toe.
4