Begrippenlijsten psychiatrie.
Psychiatrie week 1, Hoofdstuk 1, 6 en 7.
Straffe Gods: In de middeleeuwen werd opvallende gekte beschouwd als straffe gods.
Invloed van Freud:
Neurose: Verouderde aanduiding voor psychiatrische stoornissen zond psychose en zonder lichamelijke
oorzaak.
Antipsychiatrie: Een beweging die zich afzette tegen de medische psychiatrie.
Biologische richting:
Normaliteit/abnormaliteit en ziekte: Wie ‘normaal’ is, beantwoordt aan een bepaalde norm van een
specifieke sociale groep. Het begrip abnormaliteit slaat dan op elke afwijking ten opzichte van norm.
Psychiatrische ziekte: In strikt medische zin verwijst de term ziekte namelijk naar een lichamelijke
afwijking, aandoening of stoornis met een specifieke oorzaak, een duidelijke beloop en zo mogelijk, een
aangepaste therapie.
Toegepaste wetenschap: Het betreft de wetenschappelijke kennis die ten grondslag ligt aan de kunde
van de psychiatrische praktijk.
Medisch model: Een systematische werkwijze om pathologische verschijnselen te bestuderen en, zo
mogelijk, te wijzigen.
Intramurale zorg: Opname (dag en nacht; intramuraal = ‘binnen de muren’) voor de behandeling of
verpleging in een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis of in een psychiatrische kliniek.
Extramurale zorg: Voor cliënten of patiënten die in hun eigen woonomgeving blijven (ambulant =
‘wandelend’; extramuraal = ‘buiten de muren’ van de kliniek).
Semimurale zorg: Voor mensen voor wie extramurale zorg onvoldoende is en voor wie een volledige
opname in een kliniek niet noodzakelijk is.
Multifunctionele eenheden:
Centrale zenuwstelsel: Vanuit hier wordt het menselijk functioneren aangestuurd vanaf verschillende
niveaus.
Perifere zenuwstelsel: ???
Frontaal syndroom: Vaak zijn mensen ook apathisch, impulsief en emotioneel vlak. Een dergelijks
klinisch beeld noemt men het frontaal syndroom.
Decorumverlies: Het besef kwijt raken van hoe men zich behoort te gedragen.
Hersenscan: Een scan die van je hersenen wordt gemaakt.
Delier: Er is sprake van verlaagd bewustzijn, concentratiestoornissen en desoriëntatie in tijd, plaats en
persoon.
Intoxicatie: Vergiftiging.
Amnestisch syndroom: Psycho-organische stoornis met verminderd leervermogen en geheugenverlies
voor zaken uit het nabije verleden.
Anterograde amnesie: Mensen hebben dan moeite om nieuwe informatie te leren. Het
inprentingsvermogen is veelal nog intact. Het leervermogen is sterk afgenomen.
Retrograde amnesie: Andere hebben er juist meer moeite mee, zich eerder geleerde gegevens te
herinneren (retrograde amnesie). Men weet dan vaak nog wel gebeurtenissen uit de jeugd, maar niet uit
recenter verleden.
Dementie: Psycho-organische stoornis met vooral toenemende geheugenproblemen met als gevolg
desorïentatie.
Ziekte van Alzheimer: Is de meest voorkomende vorm van dementie, die zowel voor als na het 65ste
levensjaar kan optreden: respectievelijk ‘preseniel’ en ‘seniel’. Kenmerkend voor deze dementie is het
geleidelijk achteruitgaan van de cognitieve functies:
1
,- Taal
- Abstract denken
- Geheugen
Afasie: Veel Alzheimer patiënten hebben moeite met het begrijpen of uiten van taal
Agnosie: Moeite met het herkennen van voorwerpen.
Apraxie: Typerend is ook dat bepaalde handelingen zoals zich aankleden of de tanden poetsen niet
meer vlekkeloos verlopen, terwijl de motoriek nog intact is.
Confabuleren: Het vertellen van verzinsels, meestal om leemten in het geheugen op te vullen.
Vasculaire dementie: Vorm van dementie veroorzaakt door een verminderde doorbloeding van de
hersenen.
Ziekte van Parkinson: Is een hersenziekte die vooral het bewegingsapparaat aantast.
Ziekte van Pick: Bij deze kwaal is vooral het voorste gedeelte van de hersenen aangetast, men spreekt
ook wel van ‘frontale-kwabdementie’.
Ziekte van Creutzfeldt-Jacob: Een zeldzame vorm van preseniele dementie. Kenmerkend zijn tal van
neurologische afwijkingen en een sterk afwijkend EEG. Het wordt veroorzaakt door een virus en leidt
binnen twee jaar tot de dood. Het wordt ook wel in verband gebracht met de ‘gekkekoeienziekte’.
Amnestisch syndroom: Wanneer uitsluitend geheugenproblemen en geen andere cognitieve
stoornissen voorkomen, gaat het vermoedelijk om een amnetisch syndroom.
Verstandelijke handicap:
syndroom van Down,
Psychoactieve stoffen: Chemische middelen die leiden tot een verandering in psychische functies
(bewustzijn, waarneming, denken, stemming).
Psycholeptica: Heeft een dempende werking op de hersenen. Stoffen als alcohol, opiaten, morfine,
heroïne, benzodiazepinen en antipsychotica vallen daaronder.
Psychoanaleptica: Heeft een stimulerende werking op de hersenen. Stoffen als cocaïne, amfetamine,
cafeïne en nicotine vallen daaronder.
Psychodysleptica: Heeft een verstoren waarneming op de hersenen. Stoffen als cannabisproducten,
marihuana, hasj, hallucinogeen, LSD en mescaline.
Hallucinogenen:
impulscontrolestoornissen,
Lichamelijke en psychische afhankelijkheid: Bij lichamelijke afhankelijkheid komen tolerantie en
onthoudingsverschijnselen voor. Psychische afhankelijkheid uit zich in een sterk verlangen (‘zucht’,
hunkering of ‘craving’) naar de psychoactieve stof.
Onthoudingsverschijnselen: Zijn de tijdelijke, onaangename lichamelijke en/of psychische gevolgen van
het (gedeeltelijk) staken van het gebruik van een bepaalde stof.
Delirium tremens:
Alcoholhallucinose: Overvloedig hallucineren dat weken, maanden of zelfs chronisch kan aanhouden.
Het Wernicke-syndroom: Alcoholverslaving in combinatie met een tekort aan vitamine B.
Het syndroom van Korsakov: Als behandeling voor het Wernicke-syndroom uitblijft kan dat uitmonden
naar het syndroom van Korsakov.
De AA: De anonieme Alcoholisten.
Opiaten: Groep drugs die een dempende werking op de hersenen hebben; daartoe behoren opium,
heroïne, morfine, codeïne en methadon.
Hepatitis: Een ontsteking aan de lever.
AIDS: Is een dodelijke ziekts.
Intoxicatie: Vergiftiging
Amfetamine: Stimulerend middel.
Cannabis: Hennepplant waaruit drugs gewonnen kunnen worden.
2
, Ecstasy: Drugs
Cocaïne: Stimulerend middel.
Heroïne: Opiaten
Methadon: drugs.
3