Jaap van Sloten
E. Lutjens
Leerdoelen
Na met goed gevolg afronden van het vak is de student in staat:
rechtsregels die van toepassing zijn op de pensioenovereenkomst te begrijpen en toe te
passen.
oplossingen voor juridische problemen met betrekking tot pensioenvraagstukken te
bedenken en te beargumenteren.
vraagstukken samenhangend met pensioenrecht te plaatsen in de juiste maatschappelijke
context en de juridische ontwikkelingen met betrekking tot pensioenen te overzien en te
voorspellen.
Inhoud
De pensioenovereenkomst is maatschappelijk van groot belang en tegelijkertijd een zeer complexe
overeenkomst. Aan de basis van iedere pensioenregeling ligt een (al dan niet collectieve)
arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer(svertegenwoordigers). Vervolgens wordt de
regeling uitgevoerd door een pensioenfonds of -verzekeraar. Er zijn daardoor steeds minstens drie
partijen betrokken die ieder onderling met elkaar overeenkomsten sluiten. Daarnaast zijn er nog
diverse (andere) stakeholders betrokken: ondernemingsraad, pensioenfondsbestuur,
Verantwoordingsorgaan, De Nederlandsche Bank, AFM, verenigingen van gepensioneerden. In dit
kader komen o.m. de volgende vragen aan de orde:
Wat wordt in de pensioenovereenkomst afgesproken?
Wie voert een pensioenregeling uit en hoe is het toezicht daarop geregeld?
Welke medezeggenschap hebben werknemers, werkgevers en gepensioneerden?
Kan een pensioenovereenkomst met een gepensioneerde eenzijdig worden gewijzigd?
Welke risico's op pensioenschade zijn er en hoe kunnen die worden tegengegaan?
Hoe verhoudt ons pensioenstelsel zich tot de invloeden van andere rechtstelsels?
Week 1: Intro
Aantekeningen
Overzicht pensioenstelsel en pensioenregelingen, betekenis AOW, de AOW-leeftijd, het 3 pijler
stelsel, grondslagen, pensioenbegrippen en betrokken partijen, uitvoerders en toezichthouders.
Hiernaast wordt ingegaan op kernelementen van het Pensioenakkoord, dat wil zeggen: de redenen
waarom een akkoord, de kerndoelen en de kern van de inhoud.
Sheets en donderdag 3 september 2020
1. Pensioen vanuit de overheid (eerste pijler): AOW (bij ouderdom), ANW (bij overlijden) en
WIA (bij arbeidsongeschiktheid).
2. Pensioen vanuit de werkgever/een pensioenfonds (tweede pijler): oudedagspensioen (bij
ouderdom), nabestaandenpensioen/wezenpensioen (bij overlijden) en WIA excedent (bij
arbeidsongeschiktheid) aanvullend pensioen.
3. Privé pensioen (derde pijler): lijfrente (bij ouderdom), overlijdenskapitaal/levensverzekering
(bij overlijden) en inkomensverzekering (bij arbeidsongeschiktheid)
regelingen/voorzieningen die eenieder privé tot stand kan brengen, dus ook zelfstandigen
(individuele regelingen). Deze pijler heeft vooral relevantie voor degenen die geen
aanvullend pensioen hebben (bijv. zelfstandigen) of als men dit aanvullende pensioen
onvoldoende vindt.
1
,Dit vak gaat eigenlijk enkel om de tweede pijler/het aanvullend pensioen voor werknemers.
Pensioendriehoek:
De basis is afspraken tussen werkgever en werknemer, maar vervolgens wordt dus een derde partij
ingeschakeld. Als je afspraken wijzigt tussen werkgever en werknemer, werkt dat niet automatisch
door naar het pensioenfonds. Er zijn drie verschillende partijen met drie verschillende
overeenkomsten. Ze hebben natuurlijk wel invloed op elkaar.
Vergrijzing:
Er zijn steeds meer gepensioneerden en deze personen leven ook nog eens langer. Dat is dus een
zwaardere last voor de werkenden die de premies betalen. De premies worden betaald in hetzelfde
jaar waarin wordt uitgekeerd. In de tweede pijler wordt een soort spaarpotje gebruikt. De AOW
wordt gefinancierd door het omslagstelsel.
AOW vanaf 1956.
AOW-leeftijd was lang 65 jaar, langzame stijging vanaf 2013 tot (voorlopig) 67 jaar in 2024. Oorzaak is
dus de vergrijzing. Jongeren vragen zich dus ook af of zij straks nog wel een AOW-uitkeringen krijgen.
Ook voor het aanvullend pensioen is de vergrijzing een probleem/aspect. Ook wel de dubbele
vergrijzing genoemd omdat er steeds meer ouderen zijn die ook nog eens ouder worden (dus je
betaald langer door). Je krijgt dus later AOW/pensioen, maar tot die tijd moet je wel zelf in inkomen
voorzien. Door middel van werk is het idee, maar wat als je niet meer kan werken omdat je werk te
zwaar is? (bouw etc.). Voor hen is het idee om vervroegd met pensioen te gaan (VUT).
Lage AOW behoefte aan aanvullend pensioen (HvJ spreekt over ‘’bijzonder lage AOW’’)
AOW-bedragen zijn ‘’vast’’ bedrag, ongeacht (vroeger) inkomen of vermogen (geen bijstand achtige
uitkering), gekoppeld aan nettominimumloon. Wel afhankelijk aantal verzekerde jaren (ingezetene of
werkzaam van/in NL geweest (elkaar jaar verzekerd = 2% AOW-opbouw). En verschillende bedragen
voor gehuwden/samenwoners en alleenstaanden. Bedragen netto per 1-7-2020 (met heffingskorting)
per maand:
- Alleenstaanden: €1.201,42 (vanaf 1 juli 2020)
- Gehuwden/samenwonenden per persoon vanaf eigen AOW-leeftijd: €822,62
Vraag student: ‘’Ben je ook verzekerd als je een bijstandsuitkering hebt gehad jarenlang?’’
Antwoord: ‘’Ja, iedereen die in NL woont is verzekerd, dus je hoeft niet gewerkt te hebben
(volksverzekering ingezetenencriterium).’’
Als je geen ingezetene bent geweest, moet je loonbelasting hebben betaald.
2
,Vraag student: ‘’Heeft een zzp’er ook recht op AOW?’’
Antwoord: ‘’Ja, iedereen die in NL woont is verzekerd (zie hierboven).’’
Vraag student: ‘’Moet je een volledig jaar in NL hebben gewoond? Bijvoorbeeld 6 maanden in
buitenland werken, 6 maanden in NL?’’
Antwoord: ‘’Dat zijn typische vragen voor het vak socialezekerheidsrecht.’’
Vraag student: ‘’Is er een vorm van aanvulling op het AOW uit de eerste pijler voor mensen die niet 50
jaar in Nederland hebben gewoond?’’
Antwoord: ‘’Als je geen aanvullend pensioen hebt, dan geldt de AOW. Als je verder geen enkel
inkomen en/vermogen hebt, kan je nog een beroep op de bijstand doen.’’
Kenmerk 2e pijler:
- Toegang tot/deelneming aan pensioenregeling vanwege het verrichten van arbeid
- De arbeid is het toegangsbiljet
- Daarom kan je ook zeggen: arbeidspensioen
- Werknemerspensioen te beperkt, want ook niet-werknemers (eventueel ook zelfstandigen)
nemen deel in regeling in 2e pijler indien dit is wegens hun arbeid
- Zie schema Asser/Lutjens, nr. 18 voor grondslagen en voor wie
De zelfstandige kan ook deelnemen in de tweede pijler indien zij bepaalde specifieke arbeid
verrichten. Het pensioen voor de zzp’ers is een aandachtspunt van het Pensioenakkoord. Als je bent
aangewezen op AOW kan je dus ook sneller een beroep doen op andere regelingen.
Toegang 2e pijler:
Werknemer:
- Pensioenovereenkomst met werkgever (Pensioenwet)
- Verplichte deelneming in bedrijfstakpensioenfonds (Wet Bpf 2000)
- Overheidswerknemer (ook onderwijspersoneel) verplichte deelneming in ABP (WPA)
- Militairen Algemene Militairen Pensioenwet
- Als beroepsbeoefenaar verplichte deelneming in beroepspensioenregeling (Wvb) of op
grond van Wet op notarisambt (voor degenen die een bepaald beroep uitoefenen, denk aan
medisch specialisten en huisartsen etc.). Voor de notaris maakt het niet uit of hij als
zelfstandige of werknemer werkt, hij is verplicht deel te nemen in de
beroepspensioenregeling.
Zelfstandige:
- Geen recht op toegang tot 2e pijler in zijn algemeenheid
- Alleen recht indien verplichtstelling bedrijfstakpensioenfonds of zelfstandige
beroepsbeoefenaar (voor wie verplichtstelling geldt) of notaris. Als een zzp’er een aanvullend
pensioen wil, moet hij dus in de meeste gevallen een pensioen in de derde pijler aangaan. In
hele specifieke bedrijfstakken geldt echter dus wel een verplicht pensioen.
Bijzondere groepen:
- Uitzendkracht Specifiek verplicht bedrijfstakpensioenfonds voor uitzendkrachten Stipp-
personeelsdiensten of onder verplicht bedrijfstakpensioenfonds in sector waar werkzaam
(week 3)
- Payroll werknemer Nu onder Stipp of bpf van sector, vanaf 2021 specifieke gelijke
behandelingsregel in Waadi (week 2)
- In dienst bij buitenlandse werkgever Vraagstuk of IPR of NL recht van toepassing is (week
2)
3
,Pensioen en onderbrengen daarvan – probleem van korten bij pensioenfondsen:
- Kernpunt van Pensioenwet = veiligstellen pensioen
- Pensioengeld mag niet in onderneming blijven (faillissementsrisico) en moet bijv. bij een
pensioenfonds worden ondergebracht.
- Extern onderbrengen van pensioen bij onafhankelijk pensioenuitvoerder is verplicht
- Toegestaan: Pensioenfonds, verzekeraar, premiepensioenstelling, buitenlandse
pensioeninstellingen (pensioenfondsen) en buitenlandse verzekeraars
- Financieringsmodel: kapitaaldekking (anders AOW = omslag). Gedurende je hele leven dat je
deelneemt in een aanvullende pensioenregeling wordt er premie voor jou betaald en dat
wordt gespaard op collectieve wijze. Er wordt collectief belegd.
Vraag student: ‘’Kunnen pensioenfondsen e.d. dan niet failliet gaan?’’
Antwoord: ‘’Dat wordt in week 4 behandeld.’’
- Dit betekent: pensioenuitvoerder moet voldoende vermogen hebben
- Verzekeraar: verzekert en geeft garantie van een uitkering staat met vermogen garant
voor verzekerde pensioen. Risico’s voor onvoldoende vermogen worden dus gedekt door de
verzekeraar. Al kan een verzekeraar wel failliet gaan.
- Pensioenfonds: moet vermogen hebben, maar wanneer ‘’te weinig’’ en geen herstel mogelijk
Pensioenfonds mag pensioenaanspraken verminderen/korten (niet onmiddellijk, maar pas
als na een aantal jaren is gebleken dat herstel niet lukt). Dat is natuurlijk een enorm
ingrijpende maatregel, zeker voor gepensioneerden. 13% korting heeft zich voorgedaan, dan
krijg je 13% minder pensioen op je rekening gestort. Daar is dus discussie over ontstaan; is de
opzet van het pensioenstelsel met het risico voor korten nog wel goed?
- Waarom kan pensioenfonds te weinig hebben? Slecht beleggingsresultaat (bezittingen waren
ineens veel minder waard geworden), vergrijzing (gepensioneerden leven langer dan eerder
was verwacht langer doorbetalen, dus duurder), lage rekenrente (met de rekenrente
bepalen pensioenfondsen hoeveel geld ze in kas moeten hebben om alle pensioenen uit te
keren, nu en in de toekomst. Hoe hoger de rente, hoe lager het actuele vermogen kan zijn;
maar de rekenrente is nu en al jaren uitzonderlijk laag). In de wetgeving wordt de term
‘’dekkingsgraad’’ genoemd i.p.v. rekenrente. Door bijv. de coronacrisis daalt de waarde van
bezittingen en is de dekkingsgraad wellicht lager. De actuele marktrente waar
pensioenfondsen mee moeten rekenen is heel laag (1% ongeveer), daarom moeten zij hun
bezittingen heel hoog waarderen, maar die bezittingen heb je niet zomaar ineens. Dat is dus
een bron waarom er rekenkundig een tekort is op de dekkingsgraad. Pensioenfondsen
hebben een heel hoog vermogen en zijn in principe nog nooit zo rijk geweest, maar door de
rekenrente hebben zij eigenlijk een tekort (dat is eigenlijk wel een probleem en een
aanleiding voor verandering). De rekenrente is er dus om te zorgen dat er straks zeker
genoeg is. Heel veel vermogen, maar toch tekort (dat is heel gek eigenlijk). Je hoogte van de
toekomstige pensioenuitkeringen moet je uitrekenen met een hele lage rente, omdat je niet
weet of de rente in de toekomst hoger zal zijn. Je moet met de actuele marktrente werken
volgens de DNB.
Toekomst, reden voor verandering:
- Harde onvoorwaardelijk toegezegd pensioenuitkeringen zijn niet meer waar te maken
(vanwege met name probleem rekenrente)
- Pensioentoezeggingen moet minder ‘’hard’’ zijn, meer voorwaardelijk, afhankelijk van de
financiële resultaten. Dan hoeft het pensioenfonds ook niet meer zo hard te rekenen en kan
worden uitgegaan van een hogere rente of geen rente. De financiële opzet van
pensioenfondsen past er niet meer bij.
4
, De zorg van jongeren: ze betalen nu, maar zijn niet zeker van pensioen. Dat is ook een van de
redenen dat het pensioenstelsel verandering nodig heeft.
- Oplossing in pensioenakkoord: premieovereenkomst (week 2) werkgever betaalt een
premie maar pensioenresultaat afhankelijk van financiële markten en rekenrente
pensioen onzeker, pensioenfonds hoeft ook geen rekenrente meer te hanteren veel
discussie over (rechts)onzekerheid (zekerheid over hoogte pensioen is van belang i.v.m.
planning voor toekomst). Dan hoeven de pensioenfondsen ook niet meer van de rekenrente
uit te gaan omdat het ‘onzekerder’ is geworden.
- Ander argument: sluit beter aan bij de arbeidsmarkt, eenieder krijgt pensioenaanspraak op
basis van eigen premie voor elk uur dat je werkt. Als je het pensioen afhankelijk stelt van
premie, dan maak je een soort eigen individueel beleggingsonderdeel.
- NB: maar voor zelfstandige geen andere regels, alleen verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering
Bedrijfstakpensioenfonds: pensioenfonds voor iedereen die werkzaam is in een bepaald bedrijfstak,
zoals de bouw. In veel gevallen is deelname verplicht. Dit is vastgelegd in een
bedrijfstakpensioenfonds (2000).
Samenvatting
Asser/Lutjens, nrs.: 5, 7, 8, 11, 12, 13, 16, 18, 26 t/m 32, 36
5 Driepijlerstelsel
Eerste pijler (grondslag: wet) wettelijke sociale zekerheidspensioenen. De overheidsbetrokkenheid
bestaat uit het tot stand brengen van de wetgeving waar de aanspraken op pensioen rechtstreeks
aan worden ontleend.
Tweede pijler (grondslag: arbeid) pensioenen gebaseerd op het verrichten van arbeid in het kader
van een arbeidsverhouding of een aanstelling, dan wel als beroepsbeoefenaar of zelfstandige. De
overheidsbetrokkenheid bestaat uit het faciliteren van de totstandkoming van een voorziening en uit
het stellen van wettelijke regels ter bescherming van pensioenen. Het faciliteren gebeurt in de eerste
plaats door de verplichte deelneming in pensioenregelingen mogelijk te maken. In de tweede plaats
gebeurt het faciliteren door fiscale wetgeving waarin de premiebetaling voor pensioenaanspraken
aftrekbaar is gemaakt voor de loonbelasting of de inkomstenbelasting, alsmede de
vennootschapsbelasting.
Derde pijler (grondslag: individuele keuze) individuele voorzieningen die op persoonlijk initiatief
van de betrokkene tot stand komen. De overheidsbetrokkenheid is hier hetzelfde als bij de tweede
pijler.
7 De eerste pijler
De eerste pensioenpijler ziet op de wettelijke socialezekerheidsregelingen betreffende pensioenen.
In Nederland omvat dit de AOW, Anw en WIA. Een algemeen kenmerk is dat het betreft door de
overheid getroffen pensioenregelingen met een verplichte deelneming die voorzien in ten minste
een minimuminkomen en meestal zijn gefinancierd op omslagbasis. Dat betekent dat in een jaar de
premie die voor de regeling wordt betaald in datzelfde jaar aan uitkeringen in dat jaar wordt betaald.
In de tweede en derde pijler gebeurt dit op basis van kapitaaldekking. De eerste pijler kan voorzien in
een vast minimuminkomen, maar kan ook in inkomen gerelateerde uitkeringen voorzien. De
solidariteit in de eerste pijler heeft altijd een groot gehalte. De AOW en Anw zijn volksverzekeringen,
de WIA een werknemersverzekering.
8 De AOW
5