Sociologie (Bestuurskunde blok 1.3) – alle
hoorcolleges
12 maart 2020
SOC LEC-1
Sociologie
The scientific study of social life, social change, and social causes
and consequences of human behavior
Kernassumpties
o Mensen zijn van nature sociaal
o Mensen leven een groot deel van hun leven in sociale groepen
o Individuen en groepen beïnvloeden elkaar in interacties.
o Groepen worden gekenmerkt door terugkerende sociale
patronen, geordend gedrag en gedeelde verwachtingen en
opvattingen
o Processen van conflict en verandering zijn onvermijdelijk in
groepen en samenlevingen.
De sociologische verbeelding: we kunnen structurele sociale
problemen verklaren die op het eerste gezicht individuele
problemen lijken te zijn.
Sociologen kijken vooral naar nurture, en nooit naar nature (hoewel
de ze invloed van nature niet per definitie ontkennen, ze
onderzoeken het alleen niet).
Sociologen willen sociale processen (e.g. terugnemende kerkgang,
meer scheidingen, burn-outs) verklaren, ook al lijken die problemen
individueel te zijn.
Focus van sociologie ligt dus echt op interactie, groepen, sociale
structuren, i.t.t. andere disciplines.
Drie analyseniveaus: micro, meso en macro
o Micro: focus op het individu of interacties in kleine groepen
o Meso: focus op sociale eenheden die kleiner zijn dan naties,
maar groter dan lokale gemeenschappen
o Macro: focus op grotere sociale eenheden, zoals naties,
internationale organisaties, en internationale sociale trends
Vier theoretische perspectieven
1. Structureel-functionalisme
Grondlegger: Emile Durkheim (1858-1917)
Basisassumptie: alle onderdelen van de sociale structuur
(groepen, organisaties en instituties), cultuur (waarden en
Pagina 1 van 25
, normen; geloof) en sociale processen (e.g. het creëren van
wetten, het geven van onderwijs) dragen bij aan het behoud
van een sociaal systeem.
Er is sprake van manifeste (bedoelde) en latente
(onbedoelde) functies: dragen beide bij aan de voortzetting en
versterking van het systeem.
o Manifeste functies: de geplande uitkomsten van
interacties, organisaties en instituties.
o Latente functies: de ongeplande of onbedoelde
uitkomsten van interacties of sociale structuren. Deze
functies kunnen functioneel of disfunctioneel (acties
die de stabiliteit of het evenwicht ondermijnen) zijn.
Macroniveau.
Deze theorie:
o Onderzoekt organisaties en maatschappelijke patronen
op macroniveau.
o Onderzoekt wat de maatschappij bindt, en wat sociale
continuïteit bevordert.
o Beschouwt de gevolgen van functies van elk groot
onderdeel van de maatschappij.
o Focust op de manier waarop de structuur, cultuur en
sociale processen samenwerken om de maatschappij
vloeiend te laten verlopen.
o Beschouwt manifeste, latente functies, en disfuncties.
Kritiek:
o De theorie is zo groot en zo abstract dat hij niet te
bewijzen is.
o De theorie gaat uit van een stabiele wereld, en is
daarmee niet in staat om veranderingen, conflicten en
revoluties te verklaren.
o De theorie gaat er daarom ook vanuit dat conflict
schadelijk is, omdat het de stabiele wereld ondermijnt,
terwijl ook stabiliteit schadelijk kan zijn (e.g. het regime
van een dictator), terwijl een conflict die schadelijke
stabiliteit in positieve zin wegneemt, zodat ook conflict
positief en stabiliteit negatief kan zijn.
2. Conflicttheorie
Grondlegger: Karl Marx (1818-1883)
Basisassumptie: conflict is onvermijdelijk in alle sociale
systemen. Deze theorie is dan ook de lijnrechte tegenhanger
van de structureel-functionele theorie.
Ongelijkheid in bezit is bron van conflict (Marx). Er zijn twee
klassen, de bourgeoisie of bezittende klasse, die alle
Pagina 2 van 25
, productiemiddelen in handen hebben, en het proletariaat of
de niet-bezittende klasse. Deze laatste klasse moet d.m.v.
revolutie deze verdeling omverwerpen en een maatschappij
o.b.v. gelijkheid opzetten.
Weber: naast economische ongelijkheid, ook ongelijkheid in
gezag en status.
Macroniveau
In het kort staat de conflicttheorie de volgende kernideeën
voor:
o Conflict (en de mogelijkheid daartoe) ligt ten grondslag
aan alle sociale relaties.
o Groepen van mensen denken aan hun eigenbelang en
proberen zoveel mogelijk bronnen te verwerven, en
zorgen dat die bronnen enkel ten goede komen van hun
eigen groep.
o Sociale verandering is wenselijk, met name
veranderingen die een grotere mate van sociale
gelijkheid creëren.
o De bestaande sociale orde laat zien dat machtige
mensen proberen om hun waarden en geloof aan de
zwakkeren op te leggen.
Kritiek:
o De theorie kijkt vooral naar het macroniveau, conflicten
op het microniveau (binnen bestaande klassen) worden
door de theorie over het hoofd gezien.
o Het is onmogelijk om deze theorie empirisch te toetsen.
o Alleen conflict is niet realistisch, er is ook sprake van
cohesie. Het perspectief is te rationalistisch.
Altruïstisch handelen en samenwerking is vanuit deze
benadering niet te verklaren, terwijl dit wel zichtbaar is
in de samenleving.
3. Symbolisch interactionisme
Grondlegger: George Herbert Mead (1863-1931)
Basisassumptie: mensen creëren actief gedeelde betekenissen
en handelen op basis daarvan.
Dit gebeurt op basis van symbolen: handelingen of objecten
die iets anders representeren (e.g. taal, vlaggen,
huwelijksringen, gebaren) en daarom betekenis hebben
voorbij hun bestaan.
Onze notie van het ‘zelf’ en plek in samenleving komt voor uit
interacties.
Pagina 3 van 25