METAJURIDICA SAMENVATTING 2020 MAASTRICHT UNIVERISTY
Bijeenkomst 1 ‘Het lezen van (filosofische) teksten’
BLOK METAJURIDICA
• Publiekrecht
- ontwikkeling van de staat (historisch)
- visies op de staat
• Strafrecht
- visies op inrichting en grondslagen van het strafrecht
• Privaatrecht
- eigendom (historisch en theoretisch)
- contract (historisch, dogmatisch en in relatie tot taal)
Drie aanwijzingen voor het lezen van teksten
(i) Maak gebruik van je voorsprong = Zorg dat je voor het lezen van de tekst je al hebt
georiënteerd op zowel de tekst als de schrijver. Weet wat van de auteur af, wat beoogde
deze auteur over te brengen, zoek korte samenvattingen over de tekst op over de inhoud,
bedoeling en achtergrond van de tekst alvorens het lezen. Wikipedia is een goede optie.
(ii) Loop je achterstand in = Oude of Engelse woorden waarvan je de betekenis niet weet, zoek
die altijd even op. Vooral als het gaat om technische termen.
i. “Contingent” bijvoorbeeld = Het duidt het tegengestelde aan van noodzakelijkheid.
Contingent zijn die entiteiten die niet noodzakelijk bestaan.
ii. Maar ook onschuldige termen als ‘idealistisch, zijn, niets of idee’. Vaak zullen de
auteurs zelf niet uit kunnen leggen wat ze ermee bedoelen of hebben ze daar een
heel oeuvre voor nodig (dat niemand snapt). Dat soort woorden moet je signaleren
en vervolgens moet je proberen een globaal idee van de betekenis te krijgen.
(iii) Houd de schrijver bij =
i. Vraag je na iedere zin af of je de zin begrepen hebt (= Self-explanation). Zo niet, dan
lees je de zin nog een keer, of een eerdere passage. Soms wordt het antwoord
overigens ook later pas uitgelegd.
ii. Maak gebruik van ‘structuuraanduidende passages’ in de tekst. Zodra een schrijver
komt met een stukje als "Er zijn drie argumenten op grond waarvan..." moet in die
tekst al meteen:
1. Een (1) worden opgeschreven bij het eerste argument met in de marge een
korte aanduiding van:
a. a) de stelling die wordt onderbouwd en
b. b) de inhoud van het argument.
Vervolgens ga je net zolang de tekst te lijf totdat je de argumenten alle drie hebt
gelokaliseerd of definitief de conclusie kunt trekken dat de auteur zijn toezegging
niet heeft waargemaakt. Op die manier ga je “met de tekst in gesprek”. Soms krijg je
antwoorden en soms niet.
Taak 1: Lees en bespreek een tekst met de groep
Wat is de betekenis van ethiek?
Ethiek is een van basisonderwerpen van de filosofie. Van het Griekse ἦθος (èthos – norm of
gewoonte) slaat ethiek op normen, waarden, gebruiken of gewoonten. De ethiek is dus de leer van
wat ethisch of moreel is. Dus een filosofisch vakgebied dat zich bezighoudt met wat goed of slecht is
oftewel hoe moet een mens zich gedragen in het algemeen en tegenover andere mensen of dieren.
,Wie is Plato?
Plato was een Grieks filosoof en schrijver. Plato, leerling van Socrates en leraar van Aristoteles, is een
van de invloedrijke denkers in de westerse filosofie en was de stichter van de Atheense Akademeia,
het eerste instituut voor hoger onderwijs in het Westen. Plato schreef dialogen (= gesprek tussen 2 of
meer personen) en ontwikkelde de ideeënleer.
Waarover schreef hij op het gebied van ethiek?
Ideeënleer - idealisme
Centraal in Plato's filosofie staat de ideeënleer. Plato zag een onderscheid tussen de onechtelijke
(ideeënwereld) en de echte (wereld die wij zien) werkelijkheid. Hierbij gaat Plato uit van dualisme,
namelijk 2 gescheiden werelden (twee-werelden theorie):
(i) De empirische zintuiglijke wereld bestaande uit fenomenen: De dingen in deze wereld
noemt Plato ‘Vormen of voorwerpen’. De vormen/voorwerpen in deze wereld zijn
zintuigelijk waarneembaar en continue aan verandering onderhavig, dus beweeglijk en
tijdelijk. Het waarneembare is slechts een vage afspiegeling, een schaduw van de
bovenzinnelijke wereld. Deze vormen/voorwerpen zijn afgeleid van de ideeën en bestaan
dus alleen maar omdat de ‘ideeën’ bestaan. Zo zijn vormen, voorwerpen of
eigenschappen afhankelijk van het bestaand van ideeën. Ze ontstaan uit afbeeldingen.
(ii) De niet-zichtbare onstoffelijke bovenzinnelijke (boven zintuiglijk) abstracte wereld
bestaande uit ideeën: in deze wereld zijn alle waarneembare dingen in volmaakte vorm
aanwezig. Die volmaakte vorm noemt Plato ‘idee’. Zo bestaat de Idee van het goede en
van de rechtvaardigheid. De ideeën zijn dus volmaakt, maar ook onveranderlijk. Deze
ideeën zijn dus tijdloos en onveranderlijk.
a. Voor wie is deze wereld toegankelijk? De bovenzinnelijke wereld is alleen
toegankelijk voor het denken, voor de ziel. Ooit, voordat de ziel aan het lichaam
gekoppeld werd, maakte ze deel uit van de ideeënwereld en was ze in staat de
ideeën onmiddellijk te aanschouwen. Daaraan heeft de ziel nu nog herinneringen.
Filosofie, het verwerven van ware kennis, is het proces waarbij die herinneringen
worden teruggehaald. Ieder mens heeft de ware kennis in zich; het is zaak die naar
boven te halen. Dus voor wie? Voor de filosofen.
b. Waarom is dit dan zo belangrijk voor filosofen? Kennistheorie = In de Staat zegt
Plato dat kennis van de Ideeën voorbehouden is aan filosofen, en dat we alleen in
dit geval van eigenlijke kennis kunnen spreken. De andere mensen hebben niet
meer dan doxa (mening/opvatting). Dit is gerelateerd aan het feit dat zij niet verder
komen dan hetgeen zintuiglijk waarneembaar is. Plato legt de link tussen kennis en
Idee omdat voor hem echte kennis gepaard moet gaan met onveranderlijke en
onvergankelijke voorwerpen van kennis. De voorwerpen om ons heen zijn
veranderlijk en vergankelijk, en kunnen daardoor geen voorwerp van kennis zijn.
Filosoferen betekent verkeren in de wereld van de ideeën en daar de ware kennis
opdoen op grond waarvan we ons leven moeten inrichten. Alleen filosofen kunnen
dus verkeren in deze abstracte wereld en zo dus dingen zien zoals ze daadwerkelijk
zijn. Vandaar ook dat Plato stelt dat de filosofen de staat moeten regeren, zij zijn
immers de enige die de juiste kennis op kunnen doen. Doel van de politiek is de
volmaakte mens in de volmaakte staat. Volmaakt is de mens als hij zijn
mogelijkheden, die voor ieder verschillend zijn, optimaal verwezenlijkt. Dat kan
volgens Plato het best in een standenstaat, waar ieder een plaats inneemt die het
best past bij zijn vermogens. Aan de top ervan staan de filosofen; er komt pas een
einde aan de ellende van de mensheid als ofwel de filosofen heersers worden,
ofwel de heersers filosofen. Rechtvaardigheid in een staat: als ieder het zijne doet
(dus filosofen regeren, militaire vechten, boeren bewerken land ect).
,De Socratische tutor – Fragment uit Plato, Meno
In de Meno gaat het (schijnbaar) om de vraag of de ziel onsterfelijk is. Socrates laat dit zien door aan
te tonen dat kennis niet wordt geleerd, maar herinnerd. Die was er namelijk al maar hoefde alleen nog
maar naar boven gehaald te worden. Hij doet dit door een willekeurige slaaf van Meno te ondervragen
over een wiskundig onderwerp. Volgens Socrates komt de slaaf uit zichzelf tot een bewijs dat hij
onmogelijk op een andere manier kan hebben gevonden dan door zich dit te herinneren. De ziel is dus
onsterfelijk.
DEEL A: PUBLIEKRECHT - RECHT EN STAAT
Bijeenkomst 2 ‘Staatsvorming en de oorsprong van de rechtsstaat’ +
college 1A Staatsvorming
De staat en bovenstatelijke actoren?
Tussen 1648-1919 werd er in de globale orde slechts 1 ordenende principe ‘de staat’ aanvaardt.
Vroeger vormden staten de belangrijkste actoren van het internationaal publiekrecht. Men noemde
dit overigens nog geen staten, dat kwam later pas. In de periode van de 16-18de eeuw kan men
spreken van vorstenstaten, vanaf de Franse revolutie van naties of nationale staten. Na de tweede
wereldoorlog 1948 gingen de staten concurreren met bovenstatelijke actoren in de vorm van
intergouvernementele en non-gouvernementele organisaties. Voorbeeld: VN, Warschaupact of NAVO.
Wat is een staat in juridisch opzicht (tegenwoordig)?
Internationaalrecht = Conventie van Montevideo 1933: definitie van de staat =
• Permanente bevolking;
• Welomschreven territorium/grondgebied met vastgelegde grenzen;
• Eigen onafhankelijke regering/bestuur (hiërarchisch politieke organisatie die gezag uitoefent
over de bevolking);
• Erkenning: mogelijkheid om relaties aan te knopen met andere staten (externe relaties).
Wat is een staat in historisch opzicht? Hoe kijken historici hiernaar?
Om een gebied aan te merken als een ‘staat’ kijken zij louter naar de staat intern als een vorm om
politiek-militair-juridisch bestuur (intern) te organiseren. Historici houden zich niet of nauwelijks bezig
met de erkenning (externe relaties) en focussen zich dus meer op de interne verhoudingen.
• Welomlijnd territorium/grondgebied met vastgelegde grenzen;
• Onpersoonlijk ambtelijk apparaat (instellingen en publieke ambten, voornamelijk rechtspraak
en fiscaliteit);
• Bestuur = abstracte/onpersoonlijk juridische entiteit (geen concrete vorst);
• Bestuur: soevereiniteit over territorium zowel intern als extern. Buurlanden moeten die
soevereiniteit wel respecteren;
• Bevolking erkent dit bestuur.
Startpunt
Links hebben we het jaar 0. Ten noorden van de Rijn zaten de Friezen en de Saksen
tot eerste helft van de 8ste eeuw. Ten zuiden van de Rijn zaten de Romeinen tot
481. Na de val van het West-Romeinse Rijk in de 5de eeuw, gaan een aantal
Germaanse stammen de plek innemen van de Romeinen. Daar kwamen toen de
franken (Merovingers met Clovis eerst en daarna Karolingers met Karel de Grote).
Die Franken in het Zuiden zullen de rest van Europa gaan veroveren en komen dan
ook ten noorden van de Rijn.
,Dit is de situatie in Europa kort na de val van het West-Romeinse rijk. Het paarse
gebied is waar de Franken (Germaanse volk) zich gaan vestigen. Daaronder bevindt
zich het gebied Syagrius en dat is het laatste overblijfsel van het West-Romeinse
rijk. Dat blauwe stuk is dan nog het Oost-Romeinse rijk.
Frankische periode 400-870
Germaanse koninkrijk is opgebouwd uit kleine koninkrijkjes bestaande uit een
aantal familie, waarbij een aantal families samen een ‘geslacht’ gaan vormen. De
verschillende geslachten vormen dan samen een volk, zoals de ‘Franken’ bijvoorbeeld.
Hoe worden die koninkrijkjes bestuurd?
• Koning (eerst voortvloeiende uit de Merovingers en later uit de Karolingers)
• Die koning laat zich bijstaan door de Raad van voormannen (dat kunnen geslachtshoofden,
grondbezitters, strijders ect. zijn). Die komen in de ‘curia regis’ oftewel een raad van de
vorst/koning om hem advies te geven en hem te helpen bij het besturen.
• Bestuur (koning) = persoonlijk, zeer conservatief. d.w.z. dat hij de vrede moet bewaren intern.
Een soort scheidsrechter dus. Hij beschikt over het banrecht, dus het recht om iemand te
verbannen, te straffen, een boete op te leggen, bevelen ect. Ook bedoelt om gewoonterecht
en gedragsregels (en kleine beetje wetten ‘capitularium van Meersen 847’, hieruit vloeit de
Heerschildordnung uit voort (tentamenvraag)) te bewaren in het koninkrijk. Hij is leider VAN
het volk (oorlog, jurisdictie, religie) i.p.v. leider/heerser OVER het volk (leider OVER het volk zal
ook nieuwe gedragsregels en gewoontewetten maken om zo het gedrag te sturen van de
bevolking)
Gezag in de staat?
Gezag in de staat is gevestigd op zijn militaire successen. De koning moet uitgeroepen/gekozen
worden. Dus intern vrede bewaren en extern oorlog voeren was het uitgangspunt.
Het Germaanse volk, met name de Karolingers beheerst door Karel de grote, veroveren
een groot deel van Europa. Tot de 9de eeuw, waarin het Frankische rijk dus ontstaan is
onder leiding van Karel de Grote. De vraag is nu hoe moet dit grote gebied worden
gestuurd en hoe bind ik de nieuwe onderdanen aan mijn rijk?
Expansie Frankische Rijk: Hoe binden? Hoe besturen?
Dit probleem werd opgelost door de invoering van feodaliteit/leenstelsel. Hierbij werd het
persoonlijke bestuur behouden. Men behoudt ook lokale bestuursentiteiten, waarbij het rijk
opgedeeld was in territoriale in ‘gouwen’, wat men ‘pagus’ noemde. Binnen de pagus had je dan de
‘mallus’ wat de schepenbank was, nu zogeheten rechtbank. Wat wel gedaan moet worden is dat al die
gebieden, die gouwen, aan hem (de koning) gaan binden, dat doet hij aan de hand van feodaliteit.
Wat is feodaliteit/leenstelsel?
Het koppelen van twee zaken die al bestonden, namelijk het beneficium en het commendatio:
• Het beneficium is een beloning die iemand toen kon krijgen wanneer hij zich zeer verdienstelijk
had gedragen ten overstaan van een ander. Je kreeg dan bijv. de inkomsten uit een bepaald stukje
land als beloning.
• De commendatio is een contract waarbij iemand, die zodanig in moeilijkheden is gekomen dat hij
zichzelf of zijn familie niet meer kan onderhouden, gaat binden aan iemand anders in ruil voor zijn
gehoorzaamheid, trouw en dienstbaarheid. Die persoon waar hij zich dan aan bindt biedt in ruil
daarvoor bescherming en onderhoud. Contract tussen twee vrije mannen dus.
Tussen 8ste-9de eeuw zijn het de Franken (Karolingers) die deze twee aan elkaar gaan koppelen, dan
krijg je het zogeheten feodale contract.
,Wat is dat feodale contract dan precies?
Feodale contract = een vrijwillig contract tussen twee vrije mannen. Het leenstel is gebaseerd op
vrijwilligheid, dat blijkt uit het feit dat er buiten de vormvoorschriften materiele contractsvrijheid
bestond (Tentamenvraag). Wat behelst dit:
• Rechten en plichten voor beide partijen, namelijk enerzijds beschermen en onderhouden en
anderzijds raadgeven, gehoorzamen, trouw, dienstbaarheid (militair). Feodaal stelsel is zowel
een juridisch als economisch systeem.
• Materieel element: die persoon die trouw en gehoorzaam is moet hiervoor een feodum/leen
(grond, rechten) krijgen. Die persoon wordt dan leenman tegenover de leenheer. Dat feodum
kan een volledig eigendom zijn van een stuk grond, maar ook beperkte rechten op dat stuk
grond zoals vruchtgebruik. Overigens kan het ook gaan om gezagsrechten over de
grond/territorium.
• Het contract wordt ‘levenslang’ afgesloten. Dus tot overlijden van een van de twee partijen.
Dit kan niet erfelijk worden overgedragen, echter verandert dit aspect wel na enige tijd.
• Het contract is opzegbaar/ontbindbaar:
o Bilateraal, dus wanneer beide partijen akkoord zijn.
o Unilateraal, dus wanneer een van de partijen zich niet houdt aan de
voorschriften/rechten/plichten die in het contract staan. Dan kan men een beroep
doen op zijn ‘ius resistendi’ aldus het recht om zich te verzetten tegen de heer die jij
dient of moest gehoorzamen bijvoorbeeld. (Vorm van wanprestatie eigenlijk). Dus in
de middeleeuwen werd nakoming alleen gegarandeerd door enige vorm van het recht
op verzet.
▪ Karel de Grote – Capitularium 77 (jaar 802-803) redenen tot uniterale
ontbinding van leenman jegens leenheer: Poging tot moord, slaan met stok,
poging tot aanranding of overspel (met je vrouw of dochter), persoonlijk bezit
aantasten, horige maken (aantasting vrijheid) of onvoldoende bescherming.
• Contract is exclusief. Een leenman kan zich aan meerdere leenheren binden.
Feodale pyramide (Heerschildordnung)?
DUS: op deze manier slagen de Franken er dus in om alle onderdanen te binden en op te besturen in
het Frankische rijk. Zo ontstond er een ‘Heerschildordnung of feodale pyramide’.
Koning/keizer
Kroonvazellen/leenmannen (wereldlijk zoals graven en
hertogen/kerkelijk zoals bisschoppen)
Vazallen/Achterleenmannen
Boeren (handelaars/ambachtslui)
Dit systeem werkte heel goed in de 9de eeuw. Echter vanaf de 10de – 11de eeuw loopt het stuk. Het rijk
wat zo sterk aan elkaar gebonden was, valt uiteen in allemaal kleine stukjes/fragmenten, aldus binden
wordt fragmentatie.
Aan deze fragmentatie dragen een aantal zaken bij:
• Frankische erfrecht: verdrag van Verdun 843. Waarbij het niet zo was dat de
oudste zoon alles erfde van de vader, maar dat alles van de vader gelijk over
zijn zonen verdeeld moest worden. Het Frankische rijk wordt verdeeld over de
3 zonen in 3 stukken, zie kaart hiernaast.
,• Invasies van vreemde volken (buiten Frankische rijk): van Noormannen, Hongaren en Saracenen.
Wat heeft dit voor effect op de fragmentatie? Nu blijkt dat de vorst helemaal niet in staat is om
zijn volk in zo’n groot gebied te beschermen. Het zijn vooral de lokale heren die de onderdanen
rondom hen beschermen en onderdak bieden. Dus de band die het volk heeft met de lokale heren
wordt sterker en de band die het volk heeft met de centrale bestuur/koning/keizer/vorst wordt
zwakker.
• Sterkte keizer/koningsfiguur jegens sterkte hoofdleenmannen/kroonvazallen:
Fragmentatie wanneer er een zwakke keizer/koningsfiguur heerst en er sterke lokale
figuren (hoofdleenmannen) zijn. Die sterke lokale figuren slagen er dan in steeds meer
gezagsrechten naar zich toe te trekken en te ontnemen van die koning/keizer. Die
lokale figuren slagen er steeds meer in om die gezagsrechten en het lenen erfelijk
(dus er hoeft dan voor het feodale contract geen nieuwe leenheer of leenman
gezocht te worden, contracten blijven in stand door erving) te maken. Zij worden
steeds onafhankelijker. Als je in het plaatje kijkt zie je dan ook dat het blauwe gebied
geheel nog aan de keizer/koning toebehoort. Het rode gebied behoort ook nog steeds toe aan de
keizer/koning, echter is het gezag van de koning/keizer zo verzwakt is dat de leenmannen alleen
heersen over hun eigen gebied. Die regeren daar als koning/keizer-zijnde zonder verantwoording
af te leggen aan de daadwerkelijke keizer/koning.
Staatsvormingsproces start (3 stappen)
• Jaar +1100 Stap 1: territorium/leengebieden/heroveren/herenigen
o Het eerste land die hiermee begon was Engeland. Komt omdat deze de eerste stap eigenlijk
kan overslaan, door de slag bij Hastings in 1066. Koning Engeland sterft kinderloos. Harold
claimt de troon als koning. Willem van Normandië verovert Engeland. Koning Harold
verliest. Willem heeft al wat ervaring met het leenstelsel op het continent en weet dus dat
als je het niet goed aanpakt het leidt tot fragmentatie. Willem introduceert leenstelsel 2.0
om het volk aan hem te binden en Engeland te besturen. Hij wil het gezag sterk en centraal
houden. Leenmannen worden ‘baronnen’ genoemd. Om fragmentatie tegen te gaan moet
je ervoor zorgen dat de baronnen niet te sterk kunnen worden. Hoe doe je dat?
▪ Leengebieden gefragmenteerd: In plaats van die baronnen een groot aaneengesloten
territorium te geven, worden zij leenman (baron) van allemaal kleinere territoria
verspreid over Engeland, zodat ze zich niet kunnen samen klusteren/verenigen.
▪ Baronnen minimum jurisdictionele bevoegdheden geven: dus geef de baronnen niet
te veel rechtsprekende bevoegdheden te geven en dus ook inkomsten genereren
vanuit boetes. Dit zou hen te machtig maken.
o Dus het is gelukt om het gezag sterk en centraal te houden, dus daarop werd
voortgeborduurd om zo het onpersoonlijke ambtelijke apparaat uit te bouwen.
• Jaar +1135 Stap 2: onpersoonlijk ambtelijk apparaat uitbouwen
o Dat doet niet Willem maar een van zijn opvolgers, Henry I (hendrik de eerste). Hij maakt
met de uitbouwing een start. De lokale angelsaksische structuren worden behouden. Maar
hier worden een aantal dingen aan toegevoegd, waaronder:
▪ Introductie van Reeves = een functionaris die er mee belast wordt om de inkomsten
uit de shires (die ‘gouwen’/territoriale gebieden/pagus) te verzamelen > shire-reeves.
Deze inkomsten worden naar het centrale hof gebracht, waar ze dan worden
bewaard door de Royal exchequer (centrale rekenkamer).
▪ Justices in Eyre = rondreizende koninklijke rechters (chief justiciar)
o Jaar +1189 Henry II gaat verder met de uitbouwing van het onpersoonlijk ambtelijk
apparaat.
▪ Hij zet de baronnen nog verder buitenspel. De baronnen moesten namelijk eerder in
de tijd als leenman zijnde militaire diensten leveren, maar daar komt door Henry II
, een einde aan. Hij schept de ‘huursoldaten’ i.p.v. de feodale ruiterdienst van vazallen
Het leger van huursoldaten noemen we: scutage > staand leger.
▪ Ook op de rechtsspraak innoveert hij door entiteiten in het leven te roepen: Grand
jury (soort OM > misdrijven en verdachten aanduiden), Petty Jury (getuigen horen
dus rationele bewijsvoering i.p.v. irrationele bewijsvoering met gebruik van Gods
oordeel), Constituties van Clarendon (kerkelijke rechtsspraak beperken: misdadige
clerici (=leken) aldus kerkelijke functionarissen zullen nu ook voor een wereldlijke
rechtbank moeten verschijnen).
o Gevolg? Door het creëren van al die ambtenaren en instellingen wordt de gehele
organisatie van het bestuur abstracter. Onpersoonlijke bureaucratie blijft draaien ook in
afwezigheid van de koning. DUS:
▪ Abstractie notie staat, ambtelijke functies worden vervuld door functionarissen. Staat
dan wel bestuurschap wordt ingevuld door functionarissen.
▪ Abstractie notie koningschap – despersonificatie. De koning staat nu los van het
koningschap, de koning is slechts degene die het koningschap vervult. Koningschap is
nu dus een abstract begrip. Koning was leider VAN het volk en wordt nu leider OVER
het volk en zal nu ook wetgeving maken en gedragsregels opstellen om zo het gedrag
van het volk te sturen.
• Stap 3: Interne soevereiniteit (hoogste gezag) garanderen. Dus de koning/keizer/bestuur moet
soeverein zijn. Wat kan deze interne soevereiniteit aantasten?
o Er zijn altijd wel kapers op de kust zoals die leenmannen ect. Echter met het leenstelsel 2.0,
staand leger (huursoldaten) wordt die macht van die leenmannen/baronnen in te perken.
o Kerk vormt ook een factor die de interne soevereiniteit kan aantasten. Dreiging van
theocratie (= is een staatsvorm waarin de godheid als onmiddellijke gezagsdrager wordt
beschouwd) met Gregoriaanse kerkhervorming, waarbij het hoogtepunt was tijdens de
‘investituurstrijd’.
▪ Investituurstrijd: (Investituur betekent bekleden van bisschop met zijn ambt). De kerk
is door de tijd heen steeds meer in handen gekomen van wereldlijke heersers. Dus
kerk in de greep van de seculiere machten (lokale leenheer) tussen de 9de-11de eeuw.
Dus wereldlijke macht op kerkelijke macht. Hoe uit die macht zich dan?
• Lokale leenheren stellen paus, bisschoppen, abten aan (deze kerk
noemen we dan ook > rijkskerk).
• Inkomsten uit kloosters en bisdommen komen toe aan de leenheren en
niet aan de koning/keizer.
• Lokale kerken zijn bezit van de lokale heren.
▪ Gregorius VII – Gregoriaanse Hervorming 1049-1080: hij is een paus die verzet zich
tegen deze wereldlijke macht op de kerkelijke macht. Misbruiken binnen de kerk. Hij
heeft het over de ‘libertas ecclesiae’ = herstellen van de kerkelijke macht (dus dat
deze weer onafhankelijk wordt en zich afscheidt van de wereldlijke macht) door
middel van een verbod op lekeninvestituur (bekleden bisschop met ambt: ring/staf).
• Hierdoor ontstaat een ‘investituur’strijd tussen Keizer en paus:
Tweezwaardenleer (koppel ‘res publica Christiana’ hieraan, zie stuk hierna)
‘De kerk heeft de macht om de keizer af te zetten’ (opvattingen van Gregorianen) moet
gelegitimeerd/verantwoord worden. Hiervoor grijp je terug naar de tweezwaardenleer, deze wordt op
verschillende manieren ingevuld, namelijk:
(i) De tweezwaardenleer naar invulling van Paus Gelasius I (+496): Gelatius verwijst naar een
vers van lucas. 22, 38: waarin de apostelen zeggen ‘heer, zie, hier zijn mijn twee
zwaarden’, waarop jezus antwoord ‘Dat is genoeg’. Gelatius ontwikkeld hieruit zijn
tweezwaardenleer doordat jezus zegt dat twee zwaarden genoeg is. Gelatius stelt daarbij
, dat er 2 machten zijn in de wereld: een wereldlijke en een geestelijke/kerkelijke macht.
Deze zijn door god ingesteld om de wereld te leiden. Ze hebben een samenwerkingsplicht
en zijn elkaars gelijken. Elke macht is ‘soeverein’ in zijn eigen machtssfeer (geloof- VS.
wereldlijke zaken). Dat is de invulling van Gelatius.
(ii) De tweezwaardenleer naar invulling van de Gregorianen (dictatis papae +1075): de
gregorianen van de gregriaanse kerkhervorming die dus de macht van de paus willen
versterken geven hier een andere invulling aan. Zij constateren dat die zwaarden in
handen waren van de apostelen. Een van die apostelen was Petrus en hij was ook de
eerste Paus, dus alle pausen (opvolgers) die daarop volgen gaan dus terug tot die
apostelen. Dus de paus heeft de beschikkingsmacht over beide zwaarden, omdat de paus
teruggaat op de apostelen. Dat wereldlijk zwaard hebben de apostelen (aldus
paus/kerkelijke macht) vrijwillig en herroepbaar aan de keizer (wereldlijke macht)
overgedragen. Het gevolg hiervan is dat de geestelijke macht voorrang heeft op de
wereldlijke macht.
i. +1302 gaat Bonifatius VII nog een stapje verder hiermee: (bul unam sanctum) deze
zegt dat de geestelijke macht het recht zelfs heeft om over de wereldlijke macht te
oordelen/rechtspreken. Dat is een regelrechte inbreuk op de interne soevereiniteit
Keizer Paus
- Keizer wil zich niet losmaken van de - Paus wil loskomen van wereldlijke macht/heerschappij
kerk en de wereldlijke - De paus wil het exclusief hoofd worden van een theocratie aldus priester-
macht/heerschappij op de kerkelijke koning, waarbij het hoogte gezag in handen is van de kerk en het wereldlijke
macht behouden. gezag/macht ondergeschikt is en zich moet verantwoorden aan het kerkelijke
- De keizer wil een koning-priester zijn, gezag.
die niet alleen een wereldlijke heerser - Dit wordt in jaar 1075 verwoord in ‘dictatus papae’: de kerk laat zich door
is, maar ook heel veel macht uitoefent niemand berechten, de kerk (van Rome) heeft nog nooit gefaald en de kerk
over de religieuze kerkelijke heeft de macht om de keizer af te zetten (Zie ‘tweezwaardenleer’).
organisatie binnen zijn gebied.
Investituurstrijd (einde) – wapenstilstand
Uiteindelijk komt er een einde aan de investituurstrijd als er in +1122 in het concordaat van Worms
een compromis wordt gesloten, waarin de keizer afstand doet van het recht om bisschoppen en abten
te benoemen als kerkelijke leiders, maar de paus laat nog wel toe dat de keizer bisschoppen en abten
benoemd als wereldlijke leiders. Het is overigens slechts een wapenstilstand, kerk komt los van de
wereldlijke macht (libertas ecclesiae), echter blijven de wereldlijke ambities (vb. +1309 Babylonische
gevangenschap te Avignon, waarbij de kerk in greep is van de Franse koning).
Belang voor de hele West-Europese geschiedenis?
• Gevaar voor theocratie geweken.
• Scheiding van wereldlijke en religieuze/kerkelijke machtssferen.
• Interne soevereiniteit in wereldlijke zaken (waardoor ontwikkeling van soevereine staten mogelijk
wordt).
• Verzwakking van het pauselijk gezag.
Afronding Staatsvormingsproces
Niet in elk land is de hierboven omschreven ontwikkeling gelijktijdig plaatsgevonden. Engeland was de
12de eeuw, Frankrijk de 13de eeuw, Spanje de 15de eeuw en Nederland tussen de 15de-17de eeuw.
Bij de Vrede van Westfalen in 1648 is het principe van staatvorming voltooid en aanvaard. Er kwam
een einde aan godsdienstoorlogen en Europa werd verdeeld in katholieke en protestantse soevereine
,territoriale staten. Er vond erkenning plaats van ieders soevereiniteit en grenzen werden universeel
aanvaard.
Kort overzicht (uit blokboek gehaald!)
De periode vanaf omstreeks het jaar 1000 kan men beschouwen als het uitgangspunt van de
ontwikkeling die uiteindelijk heeft geleid tot de vorming van staten in West-Europa. In deze periode
vond een breuk plaats met de Germaanse traditie, zoals die onder meer ten tijde van Merovingen
(440-600) en Karolingen (700- 1000) was gepraktiseerd. Vanaf omstreeks het jaar 1000 werd
geleidelijk aan afscheid genomen van het zogeheten feodale of leenstelsel. De opkomst en
ontwikkeling van “moderne staten” in de periode van de 11e tot en met de 15e eeuw stond in
belangrijke mate in het teken van de ontbinding van de Res publica Christiana, d.w.z. de westerse
Christenheid onder de tweehoofdige universele leiding van keizer en paus. Er ontstonden nieuwe
opvattingen over staat, overheid en de positie van de onderdanen van een staat, die in de loop der tijd
evolueerden.
RECHTSSTAAT
Rechtsstaat: rule of law oftewel het recht heerst. Rechten en plichten zijn strikt omschreven in wetten
in de constitutie oftewel grondwet). In de middeleeuwen waren er nog geen grondwetten, maar wel
sporen van rechtsstatelijke elementen die we aanduiden met middeleeuws constitutionalisme. De
rechten en plichten van de overheid worden beperkt ten einde de burgers te beschermen tegen
machtsmisbruik van de overheid. Burgers worden dus beschermd.
Kenmerkend voor het middeleeuwse constitutionalisme was het juridisch definiëren van de collectieve
rechten en plichten van geestelijkheid, adel en steden ten opzichte van hun landsheer. Ook de
verhouding tussen de landsheer en de “standen” werd wel gezien als een (feodaal) contract.
Waar bestond dat middeleeuws constitutionalisme (wortels van rechtsstaat) uit?
• Marsilius van Padua (regulator)
• Standen- of statenvergadering:
o Vertegenwoordiging: is het vertegenwoordigend orgaan. Vertegenwoordigers van
drie standen worden vertegenwoordigd:
▪ Eerste stand: Clerus (leken) – oratores, zij die bidden
▪ Tweede stand: Adel – belllatores, zij die strijden
▪ Derde stand: (stedelijke burgerij, ambachtslui, handelaars) – Laboratores, zij
die werken.
o Taken: advies, belastingen (bedes) toestaan/goedkeuren aan vorst om zo belastingen
te kunnen innen, rechten vrijwaren en protesteren.
o Belang: bestuur is constitutioneel doordat het onder toezicht staat van de
standenvergadering. Macht van de vorst/landsheer blijft beperkt, dus ter
bescherming van de burgers. Vorst/landsheer is ook gehouden aan feodaal contract.
Er was voorzien in een procedure wanneer de koning het charter zou schenden.
▪ Deze standenvergaderingen kunnen bepaalde politieke instrumenten
ontwikkelen om feodale contract af te dwingen en zo gezag te waarborgen.
Dit gebeurde voornamelijk middels ‘Charters’.
• Vb. Magna Charta et alia: inroepen van 25 baronnen die toezicht
houden op de vorst. Ook ‘due process of law-principe’ aldus geen
bestraffing buiten de wet en zonder normale gerechtsprocedure. Ook
no taxation without representation.
• Glossatoren +1230 (accusius): Het ‘Corpus iuris civilis’ was volgens de glossatoren een
autoritair boek vol waarheid, waarin zij de volgende tekst aantroffen: ‘princeps legibus solutus
est’. Deze tekst betekent dat de vorst (leenheer) niet gebonden is aan de wetten/regels en er
, dus geen grenzen waren aan zijn macht blijkens de Digesten. Dat komt natuurlijk niet overeen
met de middeleeuwse werkelijkheid waarin de standenvergadering juist wel de vorst/leenheer
wil binden aan de regels/wetten in de Charters. Dit strookt niet met de middeleeuwse
gedachten dat de vorst ook gebonden is aan de wetten. Op deze manier ligt de weg open naar
het absolutisme (= vorst beschikt over volledig regerend autoriteit, hij is niet aan wetten
gebonden noch verantwoording verschuldigd, aldus alleenheerschappij) en dat wil men niet.
Om dit te voorkomen interpreteerde glossator Accursius in 1263 de tekst uit het ‘Corpus iuris
civilis’ als volgt: de vorst is niet gebonden aan de wet, louter omdat er geen instantie bestond
die hem kon verplichten zich hieraan te houden, zie D.IV.8.4.: ‘magistraten kunnen niet
gedwongen worden door iemand van een lagere of gelijke orde’. Dat brengt met zich mee dat
de vorst niet boven de wet staat en niemand boven de vorst staat. De vorst is wel degelijk
gehouden aan de wet, omdat zijn functie op dezelfde wet gebaseerd is. Dat hij niet gebonden
is aan de wetten betekent niet dat hij zich niet hoeft te gedragen als ongebonden. Hij dient
zich namelijk te gedragen alsof hij wel gebonden is. Zie C.I.14.4: het is de keizerlijke majesteit
waardig te verklaren dat de keizer gehouden is aan de wetten. Maar hij kan niet gehouden
worden aan de wetten want er staat niemand boven hem.
Betrekking schrijfstuk van Van Caenegem
Van gewoonterecht naar geschreven recht. Van Caenegem schreef over deze ‘Charters’. Een charter
(handvest) is een tekst die is opgesteld waarin een aantal principes (regels) gecodificeerd zijn in de
vorm van wetten en algemene gedragslijnen. Een van de Chartes is de Magna Carta, die als voorloper
worden gezien van de ‘rechtsstaat’. De Magna Carta was het resultaat van een baronopstand. Het
werd aan de vorst (leenheer) opgelegd, omdat zijn opstandige onderdanen niet van plan waren zijn
macht af te wijzen, maar wel in te perken. Er werd een lijst opgesteld van alle onaanvaardbare
praktijken waaraan de koning (leenheer) (of de koninklijke regering) zich schuldig kon maken. Deze
meeste artikelen (regels/kunsten) in de Magna Carta hadden voornamelijk betrekking op feodale
situaties, echter zijn er een aantal kunsten die nog steeds als belangrijk worden beschouwd. Een
belangrijk voorbeeld is artikel 39, waarin wordt bepaald dat mensen geen straf buiten de wet en
zonder de normale gerechtelijke procedure kunnen krijgen. Dit artikel lijkt op de vroege uitdrukking
van de regel van een eerlijk proces conform artikel 6 EVRM (‘due process of law-principe’). Ook artikel
61 was belang, aangezien deze bepaalde dat wanneer de vorst zich niet aan de wetten hield, alles van
hem kon worden ontnomen, recht van verzet (ius resistendi). De Chartes zoals Magna Carta en
Charter van Kortenberg beogen de macht van de vorst (leenheer) te beperken. Het middeleeuws
constitutionalisme vindt uitdrukking in de ‘Magna Charta, Marsilius van Padua’s Defensor Pacis en het
Charter van Kortenberg.
Schrijfstuk Commentaar Sabetti
Volgens Sabetti is de lokale gemeenschap (steden) het praktische startpunt van het constitutionalisme
en daarmee samenhangend van het zelfbestuur. Sabetti stelt in principe dat men moet gaan kijken
naar de regeling binnen een lokale gemeenschap zelf, waarbij men niet kijkt naar ‘Charters’ of
afspraken in de zin van feodale contracten tussen leenheer en leenman. Door op lokaal niveau naar
steden te kijken moest men in staat zijn om daaruit af te leiden dat de vorst geen absolute macht had,
maar dat er derhalve wel rechten aanwezig waren. Het grootste verschil tussen de visie van Sabetti en
van Caenegem is dat Sabetti een bredere kijk had op het ontstaan van constitutionalisme en
zelfbestuur. Men moet niet zich niet bezighouden met regels tussen mensen die wettelijk nooit geldig
zijn geweest (zoals Caenegem doet), maar men moet kritisch kijken naar hetgeen in werkelijkheid
plaats heeft gevonden in een lokale gemeenschap (staat). Je ziet collectieve regelingen die de
uitoefeningen van het overheidsgezag weergeven. De 7 stappen uit zijn tekst geven uitwerkingen
waaraan je constitutionalisme volgens Sabetti kunt herkennen. Het verschil met Caneagem zit hem
het belang dat wordt gehecht aan de Charters (Tentamenvraag).