Inleiding Staatsrecht
Gerard van Keeken
2012/2013
Alyssa Vos
Inleiding constitutioneel recht, Syllubus: Inleiding Staats- en Bestuursrecht &
Inleiding Staats- en Bestuursrecht Propedeuse
Tentamens: Staatsrecht +- 9 vragen over gehele vraag
Bestuursrecht: +- 9 vragen
Praktische opdracht > voldoende of onvoldoende
,Inhoud
Samenvatting: Inleiding constitutioneel recht .......................................................................................... 2
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding .......................................................................................................... 2
1. Staat, staatsrecht en functies van het staatsrecht ........................................................................ 2
2: Machtenscheiding ........................................................................................................................... 3
Collegedictaat ................................................................................................................................................ 4
College 1: Historisch overzicht .............................................................................................................. 4
College 2 .................................................................................................................................................... 8
College 3 .................................................................................................................................................. 14
College 4 .................................................................................................................................................. 18
College 5 .................................................................................................................................................. 20
College 6 .................................................................................................................................................. 24
Antwoorden Syllabus ................................................................................................................................. 25
College 1 .................................................................................................................................................. 25
College 2 .................................................................................................................................................. 27
College 3 .................................................................................................................................................. 30
College 4 .................................................................................................................................................. 34
College 5 .................................................................................................................................................. 36
College 6 .................................................................................................................................................. 41
,Samenvatting: Inleiding constitutioneel recht
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding
1. Staat, staatsrecht en functies van het staatsrecht
In het internationaal recht is de staat een rechtssubject. Het is niet ongebruikelijk drie elementen
te onderscheiden als belangrijkste voorwaarde voor het bestaan van een staat. De staat heeft:
- Grondgebied
- Bevolking
- Gezag of macht
De overheid legt vele wettelijke verplichtingen op aan haar burgers en handhaaft deze
verplichtingen. Het uitoefenen van gezag of macht is opzicht niet een uniek kenmerk van de
staat. De machtsuitoefening door de staat is in die zin afgebakken dat zij zich uitstrekt tot het
grondgebied van de staat (ambtenorganisatie).
Het staatrecht omvat inzake de inrichting van de overheidsorganisatie en haar machtuitoefening
het geldende (positieve) recht. Als uitgangspunt kan worden gekozen dat het staatsrecht de
instelling van overheidsambten, de inrichting van de overheidsorganisatie en de verdeling van
bevoegdheden tussen de overheidsambten regelt, terwijl het bestuursrecht vooral de regels stelt
inzake de wijze van uitoefening van bevoegdheden. De grondrechten of vrijheidsrechten van de
burgers tegenover de overheid vormen een belangrijk zelfstandig bestanddeel van het staatsrecht.
In het wetenschappelijk doctrine (staatsrechtbeoefenaren) heeft aan het staatsrecht een aantal
specifieke functies toe geschreven:
- De constituerende of instellingsfunctie
> Ten eerste wordt een overheid ingesteld (constituerende)
- De attribuerende of bevoegdheidsverlenende functie
> Vervolgens worden aan deze ambten bevoegdheden toegekend (attribueren)
- De regulerende of matigende functie (ambten onderling en overheid + burger)
> Tot slot wordt hun onderlinge verhouding geregeld en kan de uitoefening van
bevoegdheden aan beperkingen of grenzen worden onderworpen (reguleren).
Artikel 45 Gw:
- De minister-president is voorzitter van de ministerraad.
> Regulerende functie: geen regeringsleider
- De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevorder de
eenheid van dat beleid
- Ministers mogen in het algemeen niet zelfstandig regeringsbeleid bepalen.
Daarnaast kennen sommige wettenschappelijke doctrines nog een legitimerende functie toe aan
de staat: de vraag hoe een overheidsorganisatie door de burger aanvaard wordt.
Meer in het algemeen zal het staatsrecht zekerheid moeten bieden omtrent de inrichting van de
overheidsorganisatie, de verhouding tussen de overheidsambten en verdeling bevoegdheden.
Rechtszekerheid en continuïteit zijn in dit verband belangrijke waarden.
Formele constitutie heeft betrekking op wat in Nederland de Grondwet heet.
De Grondwet en andere wetten en regelingen die eveneens voorschriften opgenomen hebben
over de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van overheidsambten vormen tezamen het
(materiele) constitutionele recht.
,Nederland is een monarchie (zie art. 24 Gw)
De Koning maakt deel uit van de regering (art. 42 Gw)
Voor de samenstelling van het parlement geldt het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging
(art. 53 Gw)
Binnen de regering is de minister-president voorzitter van de ministerraad (art. 45 Gw)
De ministers zijn aan de Kamers der Staten-Generaal verantwoording schuldig (art. 42 en 68 Gw)
De rechter mag allerlei typen overheidsbesluiten toetsen op grondwettigheid, maar de
grondwettigheid van wetten en verdragen mag hij niet beoordelen (art. 120 Gw)
2: Machtenscheiding
Machtenscheiding neemt in het constitutionele recht nog altijd een belangrijke plaats in als een
fundamenteel constitutioneel uitgangspunt bij de inrichting van de staatsorganisatie.
Machtenscheiding vervult een waarborgfunctie bij de inrichting van de overheidsorganisatie. In
de Nederlandse Grondwet kent men nog altijd de min of meer klassieke drieledige indeling van
het machtenscheidingsprincipe. Na 1983 gebruikt de grondwet de termen wetgeving, bestuur en
rechtspraak uit in plaats van wetgevende macht, uitvoerende macht en rechtelijke macht.
De Kamers der Staten-Generaal kent de bevoegdheid toe reglementen van orde vast te stellen
Het parlement bepaald zijn eigen werkwijze.
De Kamers der Staten-Generaal benoemen zelf hun voorzitter en griffier (art. 61 Gw) en
beëdigen zelf hun nieuwe leden (art. 62 Gw).
1. Drie afzonderlijke, gelijkwaardige en zelfstandige statenmachten, te weten de Staten-Generaal
als vertegenwoordigen lichaam, de regering als hoogste bestuursorgaan en een onafhankelijke
rechterlijke macht oefenen de drie hoofdfuncties, namelijk wetgeving, bestuur en rechtspraak uit.
Wetgevende macht, uitvoerende macht en rechtelijke macht
2. De machtenscheiding is, zowel organisatorisch als functioneel gezien, niet absoluut. Op het
terrein van wetgeving en bestuur is sprake van gedeelde bevoegdheden van regering en Staten-
Generaal. Rechtspraak is exclusief voorbehouden aan de rechter
3. De constitutie voorziet niet alleen in gedeelde bevoegdheden, maar ook in diverse andere
vormen van controle teneinde te voorkomen dat een van de staatsmachten ongecontroleerde
macht uitoefent.
,Collegedictaat
College 1: Historisch overzicht
* Stencil
Jaartallen zijn van belang voor zover in die jaartallen iets gezegd wordt over de ontwikkeling over
de grondwet.
* Stadhouder
Nederland is omgeturnd in: van het besturen van een stuk grond van de Koning naar
legeraanvoerder.
Je wordt benoemd als stadhouder, het is dus niet erfelijk opvolgbaar.
Er zijn nog steeds afstammelingen van Willem van Oranje. Zij wonen kinderloos in London.
Alle stadhouders kwamen in Den Haag bij elkaar voor een vergadering. Tegenwoordig wordt
deze kamer de Eerste Kamer genoemd.
Staten-Generaal is een soort wetgevend orgaan voor dat dat gemeenschappelijk is, want iedere
provincie heeft zijn eigen verantwoordelijkheden, wetgevende en uitvoerende macht.
Sinds 1550 > Willem van Oranje was de eerste. Volgens hem was ieder mens even gelijk,
protestant of katholiek. Daardoor ontstond de 80 jarige oorlog. Stadhouder is degene die in naam
van de afwezige vorst een stuk grondgebied bestuurd. In dit geval namens de Koning van Spanje.
Willem van Oranje werd neergeschoten in Delft.
De zoon van Willem van Oranje, Maurits werd daardoor benoemd als stadhouder (Holland,
Zeeland en Utrecht). Een broer van Willem van Oranje, Jan, werd ook een stadhouder (rest van
de provincies). Vervolgens wordt Frederik-Hendrik stadhouder, een halfbroer van Willem van
Oranje. Vervolgens wordt Willem II de stadhouder. Iedere keer werd iemand van Van Oranje
gezocht.
In 1650 gaat Willem II dood en dacht dat de stamboom gestopt was, maar zijn vrouw was
hoogzwanger. 6 dagen later werd de zoon Willem III geboren. Naast stadhouder is Willem III
ook Koning van Engeland, dankzij zijn vrouw. Met het overlijden van Willem III houdt de tak
van Willem van Oranje officieel op. Dat is de reden dat wij een volkslied hebben, waarbij we
Willem van Oranje eren. Terwijl Willem van Oranje niet in de Grondwet staat, want we hebben
namelijk geen wettelijke opvolgers van Willem van Oranje.
Vervolgens kregen wij wederom een stadhouderloos tijdperk (andere provincies hebben wel een
stadhouder). Daarbij kwamen ook de Franse binnen. Van 1559 tot aan 1747 stadhouders van Van
Oranje. Ze maakte er daarom een erfopvolging van. Alle gewesten krijgen één stadhouder:
Willem IV. Daarna kwam Willem V, hij vluchtte naar het Hof van Engeland vanwege de Fransen.
Daar was hij niet welkom, dus ging hij naar Pruisen. Na het overlijd van Willem V, vluchtten zijn
vrouw en zijn zoon naar het Hof van Engeland. Zij waren hier toen wel welkom.
In 1795 werd Nederland een Bataafse Republiek. De Franssen hadden het voor het zeggen. De
Franse Revolutie was net achter de rug. Napoleon was van mening dat de rechten van volk op
geschreven moesten worden. De Bataafse Republiek zou een wet moeten krijgen om te zien wat
de rechten en plichten van het volk zijn. Na het Bataafse Gemenebest kwam de eerste
Nederlandse Koning: Lodewijk Napoleon, omdat Napoleon niet tevreden was over het
eenhoofdige bestuur van raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck. Napoleon vond zijn
broer te lief. Zo viel Nederland als provincie onder Spanje.
,In Nederland zijn 3 mannen die het bestuur van Nederland krijgen, aangezien Napoleon weg
was. Deze drie dachten na over hoe het grondgebied het best bestuurt zou kunnen worden. Hun
conclusie was kort: door iemand van het Huis van Oranje. De drie mannen gingen naar
Engeland, voor de zoon van de laatste stadhouder, Willem V. In 1813 is nog niet duidelijk hoe
groot Nederland zou worden. Daardoor was het een schemergebied van 1813 tot 1815 (Verdrag
van Wenen). De zoon en de moeder werkten nauw samen. De zoon had eisen: hij wilt besluiten
nemen > dit wordt Koninklijke Besluit genoemd (toen was het van de Koning zelf), mensen
moeten namens mij vertellen wat ik besloten heb > dit worden de ministers genoemd, hij wou de
mensen (dus de ministers) zelf benoemen en ontslaan > art.43 Gw (tegenwoordig vraagt de
minister een Koninklijke Besluit), hij vond het onlogisch dat hij belasting moest betalen > art. 40
lid 2, ook wou hij een salaris > 5% van de complete staatsbegroting, tot slot alle rechten en
plichten van het volk en zichzelf in een Grondwet werd gezet > eerste Grondwet had 60
artikelen, waarvan 25 artikelen over de Koning. Later kwamen de rechten en plichten van het
volk beter uitgewerkt.
Artikel 43 Gw
Benoeming en ontslag ministers
De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.
Artikel 40 Gw
Uitkeringen aan leden koninklijk huis
1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet
bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en
regelt deze uitkeringen.
2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar
zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn
vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van
de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met
ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Vervolgens kwam Koning Willem I in Nederland aan. Hij begon met het regeren over het
voormalige Nederland, België, Luxemburg en Suriname. Hij werd steeds rijker en protestander.
De Belgen waren het hier niet mee eens en wouden een eigen grondgebied: België. Willem I was
het hier niet mee eens en ging voor legers naar zijn oom: Koning van Pruisen. Zo ontstond de 10
daagse veldtocht: legers marcheerden door het Belgische grondgebied. Vanaf 1830 heeft België
een Koning, Willem I gaf pas in 1839 toe dat hij België kwijt was. Willem I had veel geld
uitgegeven om België te behouden. Na het overlijd van zijn vrouw, werd hij verliefd op een
Belgische katholieke adellijke vrouw en wilt graag hertrouwen > art. 28 Gw. Willem I kaart dit
aan bij de regering, maar de regering vindt het een slecht idee. Willem I is hierdoor zwaar
gefrustreerd. In 1840 komt de invoering van de strafrechtelijk ministeriele verantwoordelijkheid.
Artikel 28 Gw
Aangaan huwelijk
1. De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het
koningschap.
2. Gaat iemand die het koningschap van de Koning kan beërven een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit
dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging uitgesloten.
3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van een voorstel van wet, strekkende tot het verlenen
van toestemming, in verenigde vergadering.
,Tussen 1815 en 1840 heeft Willem I veel besluiten genomen: spoorlijnen, banken, etc. Hij mocht
bij zijn besluiten: als de koning een Koninklijke Besluit maakt, mocht hij daar een straf voor
maken. In 1840 kregen we een invoering van de strafrechtelijk ministeriele verantwoordelijkheid.
Dit kwam in de Grondwetsherziening te staan. Dit hield in dat vanaf de invoering de minister
mede verantwoordelijk werd voor de koning > art.47 Gw. Naast de Koning moest ook de
minister de handtekening plaatsen onder een wet. Dit betekende ook een inperking van de macht
van de Koning. Er is nooit gebruik gemaakt van de strafrechtelijk ministeriele
verantwoordelijkheid, wel van het zetten van de handtekening onder een wet door een minister.
Artikel 47 Gw
Ondertekening wetten en koninklijke besluiten
Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen
ondertekend.
Willem I raakt failliet en vindt het koningschap niet meer leuk. In 1840 stopt hij er dan mee > art.
27. Apaiseren (art. 24 t/m 26 Gw): zelf de mogelijkheid hebben om af te treden.
Artikel 27 Gw
Afstand van koningschap
Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na
de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.
Inhuldiging (is geen vereiste om Koning te zijn)> art. 32 Gw
Artikel 32 Gw
Beëdiging Koning
Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en
ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert
of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.
Acte van applicatie: laat je weten dat je aftreedt. Zodra dit getekend is, is de opvolger Koning
geworden. In dit geval Willem II. In 1848 komt Thorbecke de kamer van Willem II binnenlopen
met een grondwetsherziening in zijn handen. Hij wou dat het volk inspraak kreeg: de Tweede
Kamer moest gekozen worden door het volk in plaats van dat de Kamer benoemd werd door de
Koning. Stemmen werd toen mogelijk voor de rijke mannen. Vervolgens moesten de Eerste en
Tweede Kamer meer te zeggen hebben over de rijksfinanciën. Willem II wilde dit niet, zo
ontstond er een revolutionaire stemming. Thorbecke zorgde er vervolgens voor dat Willem II
van extreem conservatief naar extreem liberaal is gegaan. Zo tekende Willem II de
grondwetsherziening van Thorbecke:
- Tweede Kamer krijgt het recht van amendement en interpellatie.
- Regering krijgt de bevoegdheid om de Kamers te ontbinden
- Er komen beperkte rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer.
- Politieke ministeriële verantwoordelijkheid > art. 42 lid 2 Gw
Artikel 42
Regering, ministeriële verantwoordelijkheid
1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
2. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.
, <<
De koning is onschendbaar: Wij kunnen Beatrix nooit aanspreken voor wat zij wel of niet doet.
De Koning heeft drie verschillende hoedanigheden:
- Lid van de regering > art. 42 lid Gw
- Staatshoofd: Beatrix vertegenwoordigd Nederland in het buitenland
- Privéleven
De ministers zijn verantwoordelijk
- Koning
- Zichzelf: als privépersoon
- Voor hun ambtenaren: op het moment dat de ambtenaren bezig zijn met het uitoefenen
van hun ambt
De ergste straf van het niet uitvoeren van de politieke verantwoordelijkheid: motie
van wantrouw ondersteund door de meerderheid van de Eerste en Tweede Kamer