Actuele Criminologie – van Dijk, Huisman & Nieuwbeerta (10 e druk)
Hoofdstuk 1: Criminologie, een terreinverkenning
De opdracht van de criminologie
Bij meningsverschillen over criminaliteit lopen emoties vaak hoog op:
- Identificatie met het slachtoffer: medeleven, maar ook huiver en angst – vooral als men bepaalde sociale
kenmerken gemeen heeft met het slachtoffer.
- Neerwaartse vergelijking: de aantrekkelijkheid van criminele horrorverhalen berust op het gevoel dat men
er zelf beter aan toe is dan het slachtoffer.
- Afschuw en woede: vooral sterk als het slachtoffer weerloos en onschuldig is (bijv. kindermisbruik). Deze
emotie leidt vaak tot een roep om vergelding (vergeldingsbehoefte).
- Positieve, sociaal opbouwende uitwerking (Durkheim): door gevoelens van morele verontwaardiging met
elkaar te delen, bevestigen de leden van de gemeenschap zichzelf en elkaar in hun normbesef. Daarnaast
ontstaat er morele superioriteit (‘wij zouden zoiets nooit doen’) > de gezamenlijke afwijzing van de dader
vergoot de saamhorigheid.
- Zondebokmechanisme: ontsporing van de informele reacties op misdrijven door de erbij loskomende
sterke emoties. De kans hierop is vooral groot in bevolkingsgroepen waarin diepe frustraties leven en/of de
groep zich in zijn voortbestaan bedreigd voelt (bijv. uitbreken van rassenrellen n.a.v. een misdrijf door een
allochtone buurtbewoner in wijken met veel sociale spanningen).
Emoties over ernstige misdrijven zijn vaak tweeslachtig: angst en boosheid treden tegelijk op met
gevoelens van heimelijk leedvermaak (neerwaartse vergelijking) en heimelijke heldenverering (bijv.
bewondering voor de levensstijl van maffioso). Deze heimelijke gevoelens leiden bij veel mensen tot
een schuldgevoel, hetgeen een roep om strenge bestraffing van de dader veroorzaakt (zo roept men
zichzelf tot orde).
- Identificatie met daders kan mededogen oproepen: dit geldt in het bijzonder voor daders die zijn
gearresteerd, veroordeeld en hun straf uitzitten (bijv. initiatieven om het lot van gedetineerden te
verbeteren). Medelijden met het slachtoffer kan voortkomen uit de opvatting dat de dader het slachtoffer is
van onrechtvaardige maatschappelijke omstandigheden (bijv. discriminatie door de politie/justitie van
bepaalde bevolkingsgroepen). Deze gevoelens kunnen leiden tot een situatie waarin de politie tot
zondebok wordt gemaakt.
Om te voorkomen dat de officiële reacties op crimineel gedrag al te zeer door emoties worden beheerst, is in alle
democratieën de berechting van misdadigers geheel/gedeeltelijk in handen gelegd van onafhankelijke,
professionele rechters. Ook de criminologie levert een bijdrage aan een evenwichtige en humane reactie op
criminaliteit > het koele oog van de strafrechtspleging: het verzamelen van zakelijke/objectieve informatie en deze
systematisch ordenen > voor alle bij de strafrechtspleging betrokken functionarissen en de politieke discussie over
misdaad en straf. De beroepsrol van de criminoloog is dus het hoofd koel houden wanneer de emoties hoog
oplopen.
Wat is criminologie (= definitie)?
De criminologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en de achtergronden van
menselijke gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze waarop de overheid en de
overige maatschappij daarop reageert (Kaiser, 1988).
Het object (= criminaliteit) wordt bepaalt door de inhoud van de strafwet > dit maakt het begrip
‘criminaliteit’ relatief: door de eeuwen heen/tussen landen zijn steeds andere gedragingen onder de
werking van het strafrecht gesteld (opschoning en uitbreiding). Het invoeren van nieuwe wettelijke
bepalingen waarop strafsancties zijn gesteld, heet criminalisering (schrappen = decriminalisering). Het
onderwerp van de criminologie is dus in zekere zin plaats- en tijdgebonden.
Het is een praktijkgerichte tak van de wetenschap, net zoals de bestuurskunde.
In criminologie komen verschillende disciplines samen (economie, sociologie, psychologie,
biosociologie).
‘Misdadiger’ is in ongebruik geraakt, omdat het te hard en veroordelend is (iemand die steelt, is geen misdadiger).
In de georganiseerde criminaliteit wordt de term ‘misdaad’ nog wel gehanteerd. In de jaren ’70 ‘verzachtte’ de
terminologie omtrent criminaliteit nog verder. Anno nu zien we juist verharding (bijv. ‘straatterroristen’) >
vanwege de ernst van de zaken, maar ook vanwege de verharding van de publieke opinie over misdaad en straf.
Door het gebruik van een bepaalde aanduiding geeft men al aan welke ideologische opvattingen men over het
onderwerp misdaad en straf koestert.
De geschiedenis van de criminologie
Klassieke oudheid – middeleeuwen: in het oude Midden-Oosten speelde een godsdienstige rechtvaardiging voor
straffen (codex geschreven om de goden te behagen). De Griekse cultuur (o.a. Plato) beïnvloedde de Romeinse
cultuur. Het Romeinse recht vormde op haar plaats een belangrijke basis voor het hedendaagse Europese recht.
Na de val van het Romeinse Rijk bleef het Romeinse recht in het voormalige Romeinse Rijk van toepassing (en
verder ontwikkeld) > door de Germanen. Het Romeinse (en Germaanse) recht was vooral gebaseerd op het
oplossen van conflicten tussen leden van stammen of tussen verschillende stammen. In de middeleeuwen (feodale
stelsel) ontstond een verschuiving in de rechtvaardiging van het bestraffen van misdaad > deze werd traditioneel
ingegeven door de solidariteit met het slachtoffer en vanuit daar de behoefte aan vergelding, maar aan het eind
van de middeleeuwen waren de belangrijkste partijen die werden geschaad niet langer het slachtoffer en diens
1
,familie, maar de vorst en God. Criminaliteit is een manifestatie van het kwade en de zondige mens die in ons allen
zit.
Accusatoir systeem (= misdrijven zijn particuliere aangelegenheden waarvan de oplossing door
overheidsbemiddeling tot stand komt) inquisitoir systeem (= misdrijven zijn schendingen van het
vorstelijke vredesgebod waartegen dus de overheid met inzet van alle middelen dienst op te treden).
Renaissance: opkomst van het humanisme > levensbeschouwing niet langer gebaseerd op het goddelijke en wat
de kerk daarover voorschreef, maar op de ratio en universele waarden (bijv. menselijke waardigheid). Naast het
afschrikken van potentiële misdadigers was het doel van straffen het nuttig gebruikmaken van wetsovertreders
(werkstraffen, dwangarbeid, bouw van gevangenissen om misdadigers tijdens detentie een ambacht te leren en
nuttig werk te laten doen > Coornhert).
Klassieke School (eind 17e eeuw): de Verlichting > nog sterker dan in Renaissance staat de rede centraal.
Verlichters wilden de absolute macht van de vorst aan banden leggen, rechterlijke willekeur voorkomen en wrede
straffen uitbannen. Ze gingen uit van een homo economicus: een op grond van de ratio handelend mens die voor-
en nadelen van gedragsalternatieven afweegt. In deze periode ontstonden ons legaliteitsbeginsel,
gelijkheidsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel.
Positivistische School (19e eeuw): de geesteswetenschappen werden vervangen door de natuurwetenschappen >
deterministisch mensbeeld: de vrijheid van menselijk handelen wordt sterk beperkt door mogelijkheden en
omstandigheden. Menselijk gedrag moet met de methoden van de natuurwetenschappen bestudeerd worden
(o.b.v. de waarneming). Het gevangenzetten van mensen is niet gericht op leedtoevoeging, maar op behandelen
en het voorkomen van herhaling. Stromingen binnen de positivistische school zijn:
- Italiaanse Antropologieschool: zoekt de oorzaken van crimineel gedrag in de mens zelf en is sterk
beïnvloed door de medische wetenschap. Door systematische observaties probeerde men de medische
factoren te vinden die crimineel gedrag veroorzaken (bijv. verklaring door uiterlijke kenmerken door
Lombroso). De stroming is in diskrediet gekomen door het nazisme: vormde een inspiratiebron voor de
rassenleer. Tegenwoordig is door ontwikkelingen in de medische wetenschap onderzoek naar biologische
factoren die samenhangen met crimineel gedrag niet langer taboe.
- Franse Milieuschool: ontstaan door de ontwikkeling van sociologie en statistiek. Deze school zoekt
verbanden tussen de kenmerken van de samenleving en menselijk gedrag (het is de omgeving die iemand
tot crimineel gedrag brengt > ! tegenstelling Lombroso).
- Socialistische Criminologie: combineert de Italiaanse Antropologieschool en de Franse Milieuschool > zoekt
oorzaken voor crimineel gedrag zowel in biologische als sociologische factoren.
Nieuwe Richting en Kritische Criminologie (naoorlogs Nederland): het leerstuk van de vrije wil werd gecombineerd
met deterministische theorieën > door enerzijds de dader verantwoordelijk te houden voor zijn gedrag, maar
anderzijds ook oog te hebben voor de omstandigheden. Strafrecht met nadruk op behandeling en resocialisatie en
minder op straffen en vergelding. In de Kritische Criminologie ziet men in de jaren ’70 een heropleving van de
belangstelling voor de Marxistische Criminologie. Het ging om machtsongelijkheid, labelling/stigmatisering van
delinquenten en secundaire deviantie. Staat in veel opzichten haaks op de positivistische criminologie > niet de
misdaad en oorzaken ervan staan centraal, maar de problematische kanten van de strafrechtspleging als reactie
op criminaliteit. Ook meer focus op normatieve, maatschappijkritische analyses dan op empirisch onderzoek.
Veramerikanisering van de Criminologie (vanaf jaren ’20 en ’30): de criminologie in Europa richtte zich op de
criminologische vraagstukken die voortkwamen uit de Amerikaanse samenleving die zo snel in ontwikkeling was
(Chicago-School, Merton). Vandaag de dag worden de Australische en Aziatische criminologie ook sterk beïnvloed
door de Amerikaanse.
Nieuwe Zakelijkheid (jaren ’80): oprichting van grote onderzoeksinstituten om oplossingen te vinden voor de
maatschappelijke problemen van geweldscriminaliteit en vermogenscriminaliteit (wederopbouw economie na WO2
> stijging welvaart > stijging gelegenheden om delicten te plegen > criminaliteitscijfers stijgen). Onder kritische
criminologen ontstond verzet tegen de dreigende suprematie van de Administrative Criminology (=
Gouvernementele Criminologie). De beleidsgerichte criminologie stond onvoldoende kritisch ten opzichte van het
gevoerde beleid en de strafrechtelijke systemen, terwijl dat in hun ogen juist de essentie van het vak zou moeten
zijn. Jaren ’80 en ’90 laten een terugkeer zien naar de ideeën uit de Klassieke School (rationele-keuzetheorie). Ook
de gedachten van de Franse Milieuschool keerden terug (situationele criminaliteitspreventie). Zoals gezegd
maakte ook de biologische criminologie haar terugkeer.
In de geschiedenis van de criminologie ziet men dus:
Criminologie wordt beïnvloed door de tijdsgeest met daarbij behorende mens- en
maatschappijbeelden.
Ter onderscheiding van het vaak sterk ideologisch gekleurde discours over misdaad en straf wordt
binnen de criminologie thans sterk te nadruk gelegd op evidence-based crime prevention > toepassing
wetenschappelijke methoden.
Aandachtsgebieden binnen de criminologie
Aandachtsgebied
Beschrijvende criminologie/criminografie (H2 & 3) Omvang en trend van criminaliteit; cijfermatige
informatie over de werking van het strafrechtelijke
2
, systeem
Oorzaken van crimineel gedrag en criminaliteit: Gelegen in respectievelijk de persoon van de dader en
etiologie (H4 & 5) zijn maatschappelijke achtergrond en situatie
Reacties op criminaliteit: penologie (H7) De praktijk en uitwerking van de strafrechtspleging
Criminaliteitspreventie (H6) De praktijk en uitwerking van maatregelen ter
voorkoming van misdrijven naast of buiten de
strafrechtspleging
Victimologie (H8) Kenmerken van slachtoffers, gevolgen van misdrijven
voor slachtoffers en de praktijk en uitwerking van
slachtofferrechten en slachtofferhulp
Zware criminologie (H9) Kenmerken en bestrijding van levensmisdrijven,
internationale misdrijven, terrorisme, georganiseerde
misdaad en witteboordencriminaliteit
Hoofdstuk 2: Beschrijvende criminologie
Inleiding
Beweringen over criminaliteit – zowel in de kroeg als in de Tweede Kamer – zijn vaak gebaseerd op vage
indrukken/eigen subjectieve impressies of berichten in de media. Het is de opdracht van de criminologie om
enerzijds reëel bestaande problemen als zodanig te benoemen en anderzijds om overdrijvingen en mythevorming
te ontmaskeren. Betrouwbare criminologische kennis dient de plaats in te nemen van vage indrukken en
sensationele mediaberichten > politiecijfers (gegevens over alle er kennis van de politie gekomen overtredingen
en misdrijven), gerechtelijke statistieken (de afhandeling van deze overtredingen en misdrijven door het
strafrechtelijke systeem). Deze officiële gegevens worden doorgezonden naar het CBS, dat zorg draagt voor
overzichtelijke publicatie in de vorm van overzichtstabellen en grafieken (CBS-statistieken).
De meeste misdrijven en overtredingen komen nooit ter kennis van de politie/worden door de politie niet
opgehelderd/lang niet alle zaken leiden tot veroordeling van een dader. Daarom geven deze statistieken
belangrijke informatie over de activiteit van gerechten, maar als graadmeter van de criminaliteit zijn ze
onbruikbaar.
De politie maakt onderscheid tussen haalwerk (misdrijven die de politie zelf controleert door controles uit te
voeren, bijv. alcoholcontroles in het verkeer) en brengwerk (particulieren/bedrijven doen aangifte van een misdrijf
waarvan zij het slachtoffer zijn geworden). Het aantal misdrijven binnen het haalwerk is sterk afhankelijk van het
aantal controles dat de politie uitvoert > als de politie meer controleert, neemt het aantal misdrijven toe > maar
dat zegt niets over de trend in deze criminaliteitsvormen. Het aantal misdrijven binnen het brengwerk dat wordt
gemeld is afhankelijk van de bereidheid van de bevolking om delicten bij de politie te melden. Indien er wel
aangifte wordt gedaan, telt het delict nog niet noodzakelijkerwijs mee in de politiestatistieken: door tijdgebrek past
de politie selectie toe > vooral lichte geweldsdelicten worden vaak door de politie ‘afgepoeierd’. Een aanzienlijk
aantal misdrijven blijft dus verborgen voor politie en justitie > hidden figure/die Dunkelziffer/das Dunkelfeld.
Politiecijfers: landelijke trends in de absolute cijfers
In de statistieken van het CBS wordt categorisering toegepast. Daarin worden keuzes gemaakt > berovingen
kunnen zowel bij vermogens- als geweldsdelicten worden ingedeeld. Criminologisch gezien zijn berovingen
gemengde delicten. Ook de indeling van seksuele delicten is niet makkelijk: misdrijven tegen de zeden of
geweldsmisdrijven (aanrandingen/verkrachtingen worden door slachtoffers als gewelddaad ervaren en vaak zijn ze
door de dader ook als zodanig bedoeld). De belangrijkste bron van statistische informatie over criminaliteit en
rechtshandhaving in NL is de jaarlijkse gezamenlijke uitgave van het CBS en het WODC van het miniserie van
Justitie en Veiligheid in de reeks Onderzoek en Beleid.
Het totale aantal ter kennis van de politie gekomen misdrijven is sinds 2005 gedaald met 31% van 1.3 miljoen tot
ruim 900 000. Dit geldt voor vrijwel alle te onderscheiden typen van misdrijven. Grootste deel van de criminaliteit
is vermogenscriminaliteit (ruim 60%) (diefstal, inbraak, verduistering, heling).
Indexcijfers per 1000 inwoners
Absolute aantallen geregistreerde delicten worden ook wel frequenties genoemd. Ze zijn het resultaat van
tellingen binnen een tijdseenheid van één jaar. Het CBS deelt de aantallen ter kennis gekomen delicten door de
totale bevolking van 12 tot 79 jaar en vermenigvuldigt deze aantallen vervolgens met 100 000 of 1000. Op deze
manier komt men tot de criminaliteitsindex (= het aantal misdrijven dat ter kennis van de politie is gekomen per
100 000 of 1000 Nederlanders, exclusief kinderen en bejaarden). Berekening van het index is noodzakelijk voor
vergelijkingen door de tijd en tussen landen. De cijfers per regio of stad moeten met voorzichtigheid worden
geïnterpreteerd: de bereidheid van de bevolking om misdrijven aan te geven en de registratiemethoden van de
politie kunnen per stad/regio verschillen. In het algemeen zijn de aangiftepercentages en de registratie door de
politie lager in steden dan elders.
De tekortkomingen van de politiecijfers zijn aanleiding voor grootscheepse enquêtes die in Nederland regelmatig
door het CBS worden uitgevoerd onder de bevolking naar ervaringen van criminaliteit. De steekproeven zijn groot
genoeg om de uitkomsten uit te splitsen naar politiedistrict en/of (grote) gemeente.
Trends op de langere termijn
- Geregistreerde criminaliteit is in de eerste twee decennia na WO2 stabiel gebleven, tussen 1965 en 1980
gestaag toegenomen en daarna weer tien jaar min of meer stabiel is gebleven, om vanaf 2000 een daling
te vertonen die nog steeds voortgaat.
3
, - Tussen 1970 en 2000 is de vermogenscriminaliteit verdrievoudigd. Vanaf 2000 heeft zich een daling in de
vermogenscriminaliteit ingezet.
- De geregistreerde geweldsmisdrijven zijn tot 2010 blijven stijgen > voor een groot deel het effect van een
grotere inzet van de politie bij het opsporen en registreren van dit type criminaliteit. De laatste jaren laten
ook de geweldsmisdrijven een daling zien.
- Moord en doodslag steeg tussen 1965-2001, maar daarna is deze categorie ook sterk gedaald. Het aantal
levensdelicten sinds de eeuwwisseling in NL gehalveerd.
- Gewelddadige seksuele misdrijven (o.a. verkrachtingen) stegen tussen 1965-1999 > (mede) gevolg van
grotere aangiftebereidheid door geringere tolerantie voor seksueel geweld in de privésfeer. De laatste
jaren valt het aantal door de politie geregistreerde verkrachtingen weer terug > maar #MeToo en andere
bewegingen zouden aankomende jaren een stijging kunnen veroorzaken door vergrote aangiftebereidheid.
- Delicten tegen de openbare orde namen vanaf 1985 fors toe > mogelijke samenhang met lagere tolerantie
bij de politie voor geweld. Ook bij deze delicten is inmiddels een forse daling te bespeuren.
- Rijden onder invloed van alcohol daalt fors vanaf 2007 > veranderingen in het normbesef van de
Nederlandse bevolking.
- Opmerkelijk: lage en nog steeds dalende aantal PV’s voor opiummisdrijven > zegt iets over de
opsporingsinspanningen van de politie.
- Conclusie: sinds 1965 is de criminaliteit lange tijds sterk toegenomen, vanaf de eeuwwisseling is een
duidelijke daling waarneembaar die steeds aanhoudt.
Trends in levensmisdrijven
Levensmisdrijven: o.a. doodslag (= een delict waarbij de dader het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft
beroofd) en moord (= als de doodslag plaatsvindt met voorbedachten rade). Vanaf de middeleeuwen is een
gestage daling in het aantal moorden te zien (Eisner). Er zijn twee perioden te onderscheiden in levensdelicten
(Nieuwbeerta & Deerenberg):
- Begin 20e eeuw – 1965: gemiddeld 0,4 slachtoffers van doodslag en moord per 100 000 inwoners
- 1965 – 2000: een forse continue stijging > 1,2 slachtoffers van doodslag en moord per 100 000 inwoners
Sinds het begin van deze eeuw is echter een daling ingezet.
Internationale politiestatistieken
Problemen:
- Wettelijke definities van verschillende soorten misdrijven zijn niet uniform
- De aangiftebereidheid van het publiek en de registratiebereidheid van de politie verschillen van land tot
land
De door de politie geregistreerde criminaliteit is in 6 Europese landen (Ierland, FR, Noorwegen, VK, DLD en
Denemarken) sterk gestegen. 1985-1990 laat een stabilisering zien. Vanaf 2000 is er bijna overal een daling die
nog steeds doorgaat.
Onderzoeken naar verborgen criminaliteit
De beste methode om inzicht te krijgen in de werkelijke verschijningsvormen van criminaliteit is observatie > maar
dit is lastig… veel delicten zijn zeldzaam of worden heimelijk gepleegd. Een andere methode om, ondanks de
beperkingen van observatie, toch aan info over verborgen criminaliteit te komen, is de enquête. Een nadeel van
deze methode is de neiging van respondenten om sociaal-wenselijke antwoorden te geven, om de
betrouwbaarheid van de antwoorden te verhogen wordt vaak complete anonimiteit toegezegd/worden indringende
vragen ingebed in reeksen niet-bedreigende vragen/worden extra vragen opgenomen om de eerlijkheid van de
respondent te meten. Enquêtes worden toegepast op zowel (eventuele) daders (self-report delinquency
studies/zelfrapportagestudies) als slachtoffers.
Onderzoek bij plegers van delicten
In de laatste zelfrapportage studie van de Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit is voor het eerst online
criminaliteit meegenomen:
Cyberdelicten: cybercriminaliteit in enge zin, waarbij ICT zowel het instrument als het doelwit is (bijv. hacking).
Gedigitaliseerde delicten: cybercriminaliteit in brede zin, waarbij ICT een instrument maar geen doelwit is (bijv.
pesten).
De totale prevalentie van online delicten is onder 10-11-jarigen beduidend lager dan onder de oudere
leeftijdsgroepen (hogere ouderbetrokkenheid).
De prevalentie van gedigitaliseerde criminaliteit is het hoogste onder 12-17-jarigen (tieners
communiceren vaker dan ouderen leeftijdsgroepen online).
Jongens rapporteren vaker dan meisjes een offline delict. De verschillen tussen de seksen zijn bij online
delicten beperkter dan bij offline delicten.
Het percentage jongeren (12-17) dat het afgelopen jaar een offline delict pleegde, is dalende.
Uit een internationale zelfrapportagestudie blijkt dat Nederland qua niveau van vermogensdelicten van jongeren in
2006 in de middenmoot verkeerde, maar dat het niveau van geweldscriminaliteit onder jongeren, samen met dan
in Duitsland, relatief hoog lag.
Methodologische kritiek
Een belangrijke voorwaarde voor dark-numberonderzoek bij daders is dat de steekproef goed wordt getrokken >
representativiteit. Daarnaast geven respondenten niet altijd eerlijke antwoorden > zeker het geval bij ernstigere
delicten. Een andere groep zal proberen ‘stoer te doen’. Nederlandse jongeren met een islamitische achtergrond
4