Psychologische stromingen
Hoofdstuk 1,3,4,5,7 & 8
Ilse Jansen
H1 verschillende visies op dezelfde problematiek
1.1 Verschillende visies
Voorafgaande ‘adviezen’ corresponderen met verschillende psychologische visies op de mens en zijn
mogelijkheden en problemen. Vanuit deze psychologische visies zijn er verschillende therapieën en
methodieken = op de praktijk gerichte uitwerkingen die een idee geven van hoe abstracte theorieën
kunnen worden toegepast in de hulpverlening ontwikkeld.
1.2 Verschillende visies gedemonstreerd
Biospsychosociaal: men kijkt naar een probleem vanuit de interactie tussen biologische, psychische
en sociale aspecten. Het gaat erom welk gewicht verschillende factoren hebben bij de manier
waarop een stoornis ontwikkeld wordt. Soms speelt gene een rol, anderzijds ook lichamelijke zaken,
psychische mechanismen en sociale invloeden.
Er is sprake van een dynamische wisselwerking tussen genetische kwetsbaarheid en
omgevingsfactoren. De omgeving heeft invloed op de ontwikkeling van de hersenen, tot je 25 e jaar.
Bij alle psychische stoornissen is er ook sprake van een verstoring in de hersenfuncties. Een mens is
een zich ontwikkelende biopsychosociale eenheid.
1.4 Cliëntenparticipatie als vanzelfsprekend onderdeel
Praten óver de cliënt kan nooit zonder praten mét de cliënt. Binnen de GGZ, verslavingszorg,
jeugdzorg en somatische zorg worden steeds vaker ervaringsdeskundige ingezet om anderen te
ondersteunen in het herstelproces. Hierbij wordt aangesloten bij het persoonlijke verhaal, de eigen
kracht, eigen deskundigheid en eigen mogelijkheden van de cliënt. Hulpverlener gebruikt zijn
professioneel referentiekader op terughoudende wijze, dat wil zeggen dat de psychologische
theorieën weliswaar van belang zijn, maar dat de beleving, ervaring en kracht van de cliënt het
belangrijkste zijn.
Cliënten hebben het wettelijk recht om instemming te geven bij behandelplan.
1.5 Toenemende integratie en het belang van de persoon van de therapeut
Er wordt op twee manieren gewerkt binnen de zorg- en dienstverlening:
1. Eclectisch: hierbij wordt het beste van de verschillende stromingen gebruikt.
2. Integratief: hierbij worden verschillende elementen vanuit de verschillende stromingen
opgenomen tot één geheel.
,Componenten van het psychisch functioneren zijn van belang om een mens te begrijpen.
1. Ontwikkelingscomponent: hoe heeft iemand zich in de loop van zijn leven ontwikkeld is.
Hierbij is er sprake van samenspel tussen biologische rijping, omgevingsinvloeden en het
innerlijk. Een mens moet begrepen worden vanuit zijn levensloop, zijn geschiedenis.
2. Neurobiologische component: verwijst naar genetische aanleg in wisselwerking met de
omgeving.
3. Affectieve component: onze gevoelens en emoties en de manier waarop we hiermee om
hebben leren gaan.
4. Cognitieve component: denkprocessen en alles wat daarmee samenhangt: geheugen,
waarneming en aandacht. Gaat om zowel de inhoud van de cognitieve processen (‘wat’)
als de manier waarop deze verlopen.
5. Gedrags component: manier waarop we ons gedragen en hoe we dat geleerd hebben.
6. Interpersoonlijke component: de manier waarop we omgaan met anderen, met relaties
en met scheidingen. Heeft te maken met hoe veilig heb je je gevoeld en heb je voldoende
aandacht gehad.
7. Systeem component: dit verwijst naar de sociale systemen waarin we leven of waarin we
zijn opgegroeid, zoals het gezin, de familie en het sociale netwerk.
Psychotherapieën verschillen in de manier waarop en de mate waarin zij deze componenten in
behandeling betrekken. De verschillen tussen psychotherapieën worden steeds kleiner, zo werden ze
vaak onderscheiden in klantgerichte en persoonsgerichte benaderingen. Momenteel wordt er een
balans van beide therapieën gebruikt.
Behandelen via ‘waar wil je naar toe?’ (eind) ipv ‘wat is het probleem?’ (begin)
Nog een verschil is de mate waarin zij ‘evidence-based’ zijn. Hiermee wordt bedoeld in hoeverre er
wetenschappelijk bewijs (evidence) is, of de therapie daadwerkelijk bewezen effectief is. Als het niet
evidence-based is betekend dat niet direct dat het geen waardevolle of werkzame therapie is.
Laatste jaren is er veel wetenschappelijk bewijs geleverd voor het gegeven dat de werkrelatie die je
met de cliënt hebt van groot belang is. Zowel wat je doet, wie het doet en met wie blijkt van belang
voor succes. Twee verschillende therapeuten met dezelfde opleiding of specialisme, zijn niet altijd
even succesvol. Verschillende mensen, eigenschappen en achtergronden. Psychotherapeuten
hebben vaak ook hun eigen ervaring. Supervisie = gericht op persoonlijk-professionele integratie.
Intervisie = overleg met collega’s over kwaliteit en deskundigheid van het werk.
,Hoofdstuk 3: Psychodynamische benaderingen
De psychodynamische benaderingen (PDB) vormen de oudste psychotherapeutische benaderingen.
Ze stammen af van de therapie van Freud van psychoanalyse: de stroming waarbij de cliënt op een
divan ligt en alles wat in hem opkomt aan de therapeut verteld. Onbewuste zaken en drijfveren
worden naar het bewuste gehaald. Tegenwoordig is de klassieke psychoanalyse veranderd in
psychoanalytische therapie- waarbij de therapeut en cliënt op een stoel tegenover elkaar zitten en er
meer interactie is.
De verschillende vormen van psychodynamische therapie hebben een aantal overeenkomsten:
Ze gaan ervan uit dat cliënten niet weten waarom ze iets doen; onbewuste gevoelens en
wensen spelen een rol.
Problemen stammen af vanuit de kindertijd.
Sprake van overdracht: cliënten dragen iets over van vroeger op de situatie waarin we nu leven.
Meestal onbewust en komt voort uit een innerlijk werkmodel.
In de psychodynamische therapieën krijgen gevoelens, conflicten of ‘leegtes’ de ruimte
afstammen uit het verleden, die nu nog actief zijn. Hierbij is het de bedoeling dat deze oude,
niet-functionele patronen te doorbreken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van affectregulering en
mentalisering: het benoemen, begrijpen en hanteren van deze ongezonde patronen.
Psychodynamische therapie geeft je meer zicht op gevoelens, leert er beter mee om te gaan en
leert het verschil tussen jezelf en de ander beter te zien en te hanteren.
3.2 De theorie van Freud
Freud is oprichter van psychoanalyse en ook de bekendste therapeut ter wereld. Hij
behandelde cliënten met hysterie die lichamelijke uitvalverschijnselen hadden vanwege
psychische problemen. Zo werden cliënten doof of blind zonder een lichamelijke verklaring =
conversiestoornis. Doordat cliënten leerde begrijpen en ervaren wat er aan de handwas
verdwenen blokkades. Psychotherapie wordt ook wel talking cure genoemd.
Wat de mens onderscheid volgens Freud van andere diersoorten, is de moeite die het hem kost
om zijn natuurlijke seksuele en agressieve driften in gezonde en goede banen te leiden.
D.m.v. 5 soorten technieken kon Freud het onbewust naar boven halen:
1. Vrije associatie: hierbij ligt cliënt op een bank en wordt aangemoedigd alles te vertellen wat
in hem omkomt. Freud meende dat de meest onbenullige gedachten een betekenis heeft en
dat kan verwijzen naar onbewuste processen.
2. Freudiaanse versprekingen: een verspreking heeft volgens Freud een betekenis, een
bedoeling wordt ermee gecommuniceerd door vaak het onbewuste.
3. Dromen: dromen bevatten volgens Freud symbolen van onbewuste wensen, gevoelens en
herinneringen.
4. Fantasieën en dagdromen: net als dromen krijg je met fantasieën en dagdromen toegang tot
het onbewuste, symbolische betekenis.
5. Symptomen: ookwel ‘Organ-Sprach’- lichaam communiceert. Als cliënt lichamelijke afwijking
had zonder lichamelijke verklaring dan was het een conversie stoornis.
, In de loop van der tijd heeft psychoanalyse allerlei veranderingen ondergaan, De Wolf onderscheid
vier visies/modellen die verschillende uitgangspunten hanteren en die tot verschillende soorten
therapieën leiden:
1. Driftmodel: sluit aan bij theorie van Freud en het accent legt op verdrongen problemen uit
de kindertijd en terug te voeren zijn op seksuele en agressieve driften.
2. Objectrelatiemodel: legt nadruk op de eerste relaties in de vroege kindertijd en de manier
waarop die relaties een deel van ons zelf zijn geworden (verinnerlijkt)
3. Zelfpsychologische model: tekorten uit de kindertijd leiden tot zwakkere identiteit, laag
zelfvertrouwen.
4. Interactioneel model: problematische conflicten tussen mensen. Hoe kunnen die interacties
worden verklaard vanuit een diepliggend en interactieschema in de persoon, die ontstaan is
in de kindertijd.
Het driftmodel stelt dat de mens wordt voortgedreven door seksuele = genieten/positieve drift
en agressieve driften = doodsdrift. De seksuele drift is een levensdrift en gericht op
behoeftebevrediging.
Het driftmodel kan worden verdeeld in drie persoonlijkheidsstructuren, namelijk de volgende:
a. Het id (es): dit is het onbewuste deel van de persoonlijkheid. Hier liggen onze (seksuele en
agressieve) oerdriften opgeslagen. Om frustraties te leren verdragen moet het kind een
ego ontwikkelen dat het es de baas is.
b. Het superego (über-ich): dit is ons geweten en hier liggen onze normen en waarden
opgeslagen. Het superego kan gezien worden als het engeltje en het duiveltje die op je
schouders zitten en vertellen wat we moeten doen.
c. Het ego (ich): dit is ons bewustzijn. Het ego werkt als een soort bemiddelaar die ons
vertelt wat we uiteindelijk wel of niet kunnen en mogen doen, zodat ze alle drie (id,
superego en ego) tevreden zijn.
De naam (psycho)dynamica heeft alles te maken met de conflicten tussen deze
persoonlijkheidsstructuur. Ze zijn namelijk altijd in conflict met elkaar, vooral in de vroegere jeugd
omdat je superego en ego dan nog niet zover ontwikkeld zijn om je ‘es’ te kunnen temperen.
3.2 Ontwikkelingsfasen van es, ego en superego
Fasen Leeftijd Behoeften (focus)
Orale fase 1e levensjaar Orale stimulatie: eten, zuigen, brabbelen
Anale fase 1–3 Anale stimulatie: training van blaas en darmen
Fallische fase 3–6 Stimulatie van de genitaliën
Latente fase 6 – puberteit Onderdrukking van seksuele en agressieve verlangens.
Psychodynamisch wat meer rust. Kind kan aandacht
besteden aan school en leeftijdsgenoten.
Genitale fase Puberteit en volwassenheid Volwassen seksuele relaties. Worden driften en
conflicten wat actiever vanwege het aangaan van een
volwassen rol aannemen.