Blok 2 Samenleving ALLE uitgewerkte leerdoelen
- AFPF
- CGO
- Onderzoeksvaardigheden
- Sociologie/psychologie
- Ethiek
- Voeding en Diabetes
Casus 1
• de structuur en functies beschrijven van arteriën, venen en capillairen en de
verschillen samenvatten tussen deze verschillende soorten bloedvaten.
Bloedvaten hebben 3 lagen:
Buitenlaag van bindweefsel
Middellaag van glad spierweefsel en elastisch weefsel
Binnenlaag van endotheel (=plaveiselepitheel)
Arteriën:
Veel bindweefsel, veel elastisch weefsel, weinig glad spierweefsel (zo zijn ze super
elastisch) om drukgolven op te vangen na iedere hartslag.
Arteriolen: kleine slagaderen (ookwel: weerstandsvaten)
de middellaag bestaat uit bijna alleen glad spierweefsel, zo kan de diameter/bloeddruk
worden gereguleerd. (vaso- constrictie of dilatatie).
Anastomosen zijn arteriën die verschillende grote arteriën verbinden, die samen 1 gebied
verzorgen. Bij falen van 1 arterie zorgen anastomosen dat er toch bloed kan komen.
(voorbeeld: circel van willis).
Eindarteriën = 1 enkele arterie (enige bron van bloedtoevoer) verzorgt een gebied, bij
obstructie oid. Sterft het gebied af.
Venen: (Venule = een kleine ader)
Wanden zijn veel dunner dan bij arterie, in venen is een veel lagere bloeddruk.
Venen hebben kleppen zodat bloed niet terugstroomt door zwaartekracht.
Klep = uitstulping van binnenlaag van epitheel, versterkt door bindweefsel.
Capaciteitsvaten zijn venen met reservoirfunctie. 2/3 van bloed bevindt zich daar.
Veneuze anastomosen = 2 venen afkomstig van zelfde gebied met elkaar verbonden.
Niet zo belangrijk als anastomosen.
Capillairen:
Hebben maar 1 laag: endotheel zodat water en andere stoffen makkelijk kunnen
passeren.
Capillaire sfincters (soort sluitspiertjes van capillairen): regelen de bloedtoevoer voor de
capillairen. (bijv. spier in actie = meer bloed nodig).
De stroomsnelheid in capillairen is laag, zodat er meer tijd is voor stof-uitwisseling.
Hart → Arteriën → Arteriolen → Capillairen → Venulen → Venen → Hart
• de belangrijkste factoren benoemen die de diameter van bloedvaten reguleren.
- Autonome zenuwstelsel: (ortho)sympatisch:
beïnvloed door:
, - Baroreceptoren in de halsslagader en aortaboog
- Signalen gaan naar vasomotore centrum in medulla oblongata in hersenen
> Verhoogde sympatische stimulatie = vasoconstrictie
> Weinig sympatische stimulatie = vasodilatatie
- Hormonen (lange termijn bloeddruk)
• de mechanismen verklaren waarmee de uitwisseling van voedingsstoffen, gassen
en afvalproducten tussen het bloed en de weefsels plaatsvindt.
Door diffusie, osmose en uitpersen van vocht uit capillairen
Diffusie: voor uitwisseling van gassen: CO2 en O2. Hemoglobine vervoert deze gassen
door het bloed.
Osmose: water verplaatst zich tussen plasma in bloed en weefsels.
Uitwisseling van andere stoffen: vocht/plasma wordt (met opgeloste stoffen erin) door de
capillaire wand naar de interstitiële ruimte geperst. Dit gebeurd door hydrostatische druk
en osmotische druk.
• uitleggen welk effect de hydrostatische en osmotische druk hebben op de
waterverplaatsing tussen capillairen en weefsels.
Hydrostatische druk = bloeddruk in capillairen is hoger dan in weefsels, waardoor vocht
in weefsel wordt geperst.
Dus: vocht wordt door wand van capillairen geperst door bloeddruk. (geconcentreerd
bloed blijft achter, veel eiwitten m.n. albumine).
Osmotische druk = door osmose wordt vocht terug gezogen naar het geconcentreerde
bloed (waar dan nog maar weinig vocht in zit).
→ er blijft altijd wat vocht achter, dit wordt afgevoerd door lymfevaten.
Dus dit gebeurt er:
Aan het begin van de capillair is de hydrostatische druk (bloeddruk) hoger dan in het
weefsel ernaast, hierdoor stroomt vocht het weefsel in door de wand van de capillair.
Grote eiwitten zoals albumine blijven achter, het bloed wordt geconcentreerder. Aan het
eind van de capillair stroomt het vocht uit het weefsel weer terug door osmotische druk
(omdat er in het bloed minder vocht is dan in het weefsel). Het restje vocht wat nog
achterblijft wordt afgevoerd door lymfevaten.
• de structuur van het hart en de positie ervan in de thorax beschrijven.
Het hart ligt in het medinastinum (ruimte tussen de longen), net boven het diafragma,
onder de grote bloedvaten, achter de costae en sternum, voor de oesophagus en
trachea.
Structuur: 3 weefsellagen: pericard, endocard, myocard.
1 Pericard (buitenste laag):
Bestaat uit 2 zakjes:
- De buitenste stevige bindweefsellaag (=pericardium fibrosum), is niet elastisch, dient ter
bescherming.
- De dubbelbladige sereuze laag (=pericardium serosum), is dubbele membraan met
pericardiaal vocht ertussen. Bij kloppen v.h. hart glijdt dit soepel over elkaar heen.
2. Myocard: (dwarsgestreept maar autonoom spierweefsel)
Zenuwimpulsen verspreiden snel door alle cellen om het hart te laten kloppen. Het
, myocard is bovenaan het dikst (daar is het meest energie nodig).
Vezelweefsels in het hele hart vormen het fibreuze skelet van het hart en ondersteunen
het myocard.
3. Endocard (binnenste laag):
Is een dunne, gladde membraan die de kamers en kleppen bedekt voor en soepele
doorstroming van het bloed.
De binnenkant van het hart is in 2 helften verdeeld door septum:
Li: boven het li atrium, onder het li ventrikel
Re: boven het re atrium, onder het li ventrikel
Atrioventriculaire kleppen zorgen dat het bloed niet terugstroomt bij het samenpersen vd
hartspier.
• de grote en kleine circulatie van het bloed door het hart en de bloedvaten van het
lichaam beschrijven.
De grote circulatie:
zuurstofrijk bloed vanuit venae pulmonalis in atrium sinister → ventrikel sinister → aorta
→ arteriën in hele lichaam → capillairen → venen → vena cava inferior/superior →
atrium dexter → ventrikel dexter
De kleine circulatie:
Zuurstofarm bloed vanuit vena cava → atrium dexter → ventrikel dexter → arteria
pulmonalis → capillairen in longen → venae pulmonalis → atrium sinister → ventrikel
sinister
Kloppen van het hart:
Knijpfase = systole: 2 fases: atriale systole, ventriculaire systole
rust/ontspanningsfase = diastole
, • de volgende arteriën benoemen/aanwijzen in een afbeelding: aorta ascendens, a.
coronaria, arcus aortae, truncus brachiocephalicus, a. pulmonalis, a. carotis
communis, a. subclavia, a. axillaris, a. brachialis, a. radialis, a. ulnaris, aorta
thoracica, aorta abdominalis, a. renalis, a. iliaca communis, a. femoralis, a.
poplitea, a. tibialis posterior, a. dorsalis pedis.
• de veneuze afvoer beschrijven waarmee bloed uit het lichaam terugkeert naar het
hart.
Er zijn 2 venen in bovenbeen: vena femoralis diep en vena saphena magna
oppervlakkig, in de vena saphena magna ontstaan varices.
• de volgende venen benoemen/aanwijzen in een afbeelding: v. jugularis externa, v.
jugularis interna, v. subclavia, v. cava superior, v. cava inferior, v. portae, v.
femoralis, v. saphena magna.