Rechtsmiddelen literatuur samenvatting
College jaar 2020-2021
Week 1 College 1
Knigge H17 rechtsmiddelen – 17.1 Inleiding
Een rechtsmiddel is volgens de Hullu ‘een wettelijke mogelijkheid voor de betrokken
procespartijen om een beslissing van de rechter, waar zij het niet mee eens zijn, ter toetsing
voor te leggen aan een rechterlijke instantie, die de bevoegdheid heeft om de bestreden
rechterlijke beslissing teniet te doen’. Waarom de wetgever rechtsmiddelen openstelt, lijkt
verband te houden met de centrale doelstelling van strafvordering: het verzekeren van een
juiste toepassing van het materiële strafrecht. Mogelijkheden tot correctie vergroten de kans
dat het materiële strafrecht juist wordt toegepast. Daarnaast speelt ook de eis van procedurele
rechtsvaardigheid een rol. Mogelijkheden om beslissingen waar men het niet mee eens is aan
te vechten, dragen bij aan de aanvaardbaarheid van strafrechtelijke uitspraken. En met het
openstellen van rechtsmiddelen is ook een specifieke doelstelling gemoeid: rechtsmiddelen
hebben een belangrijke functie bij het bevorderen van de rechtseenheid. Hoger beroep en
beroep in cassatie, worden in het WvSv aangeduid als de gewone rechtsmiddelen. In
beginsel mag geen beslissing ten uitvoer worden gelegd zolang daartegen nog een gewoon
rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
Daarop bestaat een uitzondering bij vonnissen en arresten die bij verstek gewezen zijn (art.
6:1:16 lid 3 Sv). Ook bestaan er buitengewone rechtsmiddelen: cassatie in het belang der
wet (art. 456 Sv) en de herziening (482a Sv). Deze rechtsmiddelen kunnen juist uitsluitend
worden aangewend tegen een rechterlijke beslissing of handeling waartegen een gewoon
rechtsmiddel niet meer open staat. Gewone rechtsmiddelen zijn gegeven om op te komen
tegen uitspraken die nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, terwijl buitengewone
rechtsmiddelen zich richten tegen uitspraken die wel in kracht van gewijsde zijn gegaan. Het
bijzondere van cassatie in het belang der wet is dat zij geen nadeel toebrengt aan de rechten
door partijen verkregen (art. 78 lid 7 Wet RO). Bij herziening staat het herstel van fouten
centraal. Ook een gratieverzoek kan ertoe leiden dat (verdere) tenuitvoerlegging van een
rechterlijke uitspraak achterwege blijft. Een gratieverzoek wordt niet als rechtsmiddel
aangemerkt. Een gratieverzoek leidt er ook niet toe dat de zaak wordt voorgelegd aan een
rechter die de bevoegdheid heeft de genomen beslissing teniet te doen. Gratie wordt verleend
bij KB (art. 122 Gw), al brengt de rechter wel een advies uit dat zwaar weegt. En de
rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt gevraagd, blijft onaangepast. Tegelijk is gratie
wel een mogelijkheid die het recht kent om op te komen tegen een strafvorderlijke beslissing.
En datzelfde geldt voor een klacht bij het EHRM. Iedere natuurlijke persoon die meent
slachtoffer te zijn van een schending door een van de Hoge Verdragsluitende partijen van de
rechten die in het Verdrag of de Protocollen daarbij zijn vervat, kan een verzoekschrift
indienen (art. 34 EVRM). Het EHRM kan de zaak in behandeling nemen nadat alle nationale
rechtsmiddelen zijn uitgeput (art. 35 EVRM). Daarmee vertoont deze procedure enige
gelijkenis met een buitengewoon rechtsmiddel. Maar het EHRM kan een strafrechtelijke
veroordeling niet tenietdoen. Het kan slechts uitspreken dat een artikel in het verdrag of een
bijbehorend protocol is geschonden. Het EVRM en de bijbehorende protocollen zijn ook om
andere redenen van betekenis voor rechtsmiddelen in strafzaken. Art. 2 Zevende Protocol bij
het EVRM formuleert een recht op een rechtsmiddel. Desalniettemin heeft Nederland het
Zevende Protocol niet geratificeerd. Ook art. 14 lid 5 IVBPR geeft de verdachte recht op een
rechtsmiddel. Ook de betekenis van deze bepaling is gering omdat de Hoge Raad van oordeel
is dat zij zich niet leent voor rechtstreekse toepassing. Dat neemt niet weg dat deze
verdragsbepaling richtinggevend dient te zijn voor de uitleg van de Nederlandse wetgeving.
Het EVRM is voorts in die zin van belang voor de inrichting van ons nationale stelsel van
1
,rechtsmiddelen, dat schendingen van het EVRM in veel gevallen via dat stelsel kunnen
worden voorkomen of hersteld.
Corstens XVII Rechtsmiddelen 1. Inleiding
Ratio rechtsmiddelen:
1. De bij een strafproces betrokken partijen moeten de keuzemogelijkheid hebben om in
hun ogen onjuiste of onjuist tot stand gekomen beslissingen voor een nieuwe
behandeling en beoordeling, waarbij ruimte bestaat voor nieuwe feiten en argumenten,
aan een of meer andere rechterlijke instanties voor te leggen, waardoor de kans op een
juiste en beter aanvaardbare einduitspraak wordt vergroot (herstel).
2. Voor een goede strafrechtspleging is het van belang dat er procedures bestaan die een
uniforme wetsinterpretatie en -toepassing en controle op een juist verloop van de
strafprocedures bevorderen, in welk kader het onder meer wenselijk is dat een
overkoepelende rechterlijke instantie zich kan uitspreken (rechtseenheid).
3. Voor het aanzien en het gezag van de strafrechtspraak in de samenleving is het nodig
dat er procedures bestaan, die de kans op juiste en voor partijen aanvaardbare
beslissingen vergroten en die steeds de mogelijkheid bieden om aperte onjuistheden
teniet te doen (herstel).
Het gaat in het strafproces vaak om het al dan niet mogen aantasten van grondrechten van
burgers. Dit moet met grootst mogelijke zorgvuldigheid gebeuren. Eén van de aspecten van
die zorgvuldigheid krijgt gestalte in de rechtsmiddelenregeling. Verder kan worden verwacht
dat de rechter van eerste aanleg, in de wetenschap van hoger beroep, daarop zal anticiperen en
zo hoog mogelijke kwaliteit trachten te leveren. De rechter zal immers niet graag zien dat zijn
vonnis wegens fouten in de vaststelling van de feiten of verkeerde rechtstoepassing ‘onderuit
worden gehaald’. Daaraan ontlenen rechtsmiddelen ook een belangrijke waarde, dat is de
anticiperende werking.
Rechtseenheid wordt vooral, maar niet uitsluitend door de cassatierechter gediend. Hij kan
voor het gehele land vaststellen hoe een bepaald beginsel of een bepaalde regel moet worden
uitgelegd. Als men geen belang heeft bij een vordering, krijgt men bij de rechter geen gehoor.
De rechter leent zich er niet voor zaken in appel of in cassatie te behandelen zonder dat er een
rechtens relevant belang aan kleeft. Soms worden rechtsmiddelen misbruikt, de rechter zal
daarop reageren met een niet-ontvankelijkheid. Het stelsel van rechtsmiddelen is gesloten. De
wet geeft nauwkeurig aan wanneer er een rechtsmiddel openstaat en welk dit is. Met het
gesloten stelsel van rechtsmiddelen is onverenigbaar ‘dat een veroordeelde de gelegenheid
zou hebben langs de weg van de onrechtmatigde daad de juistheid van de beslissing van de
strafrechter of de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot de beslissing heeft geleid, tot
onderwerp van een nieuw geding te maken en door de burgerlijke rechter te doen toetsen. Op
dit punt moet echter volgens de Hoge Raad een uitzondering worden gemaakt, indien een
uitspraak van het EHRM waarmee de strafrechter geen rekening heeft kunnen houden, tot de
slotsom noopt dat de beslissing in strijd met de eis van eerlijke behandeling in de zin van art.
6 lid 1 EVRM tot stand is gekomen. Het moet dan niet voor redelijke twijfel vatbaar zijn dat
de uitspraak van het EHRM tot die slotsom dwingt. Echter, is in het Schellen- en
deuropenersarrest ook nog bepaalt dat er voor een vordering in kort geding plaats is, indien
een beweerde onrechtmatigheid niet in een andere, met behoorlijke rechtswaarborgen
omklede procedure waarin op korte termijn een beslissing kan worden gegeven, aan de orde
kan worden gesteld.
In reactie tot het gesloten stelsel van rechtsmiddelen moeten ook de zogeheten
hersteluitspraken worden genoemd. Het gaat daarbij om de buitenwettelijke mogelijkheid
voor de rechter om een misslag in een eigen uitspraak te herstellen. Voor het wijzen van een
hersteluitspraak is niet vereist dat een rechtsmiddel is ingesteld. De Hoge Raad laat aan de
2
,feitenrechter maar weinig ruimte voor het wijze van een hersteluitspraak. Toegelaten is alleen
het herstel van ‘een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere
kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent’. De Hoge Raad spreekt in dit verband
van ‘evidente gevallen’, terwijl ook alleen het herstel van een fout in het dictum lijkt te zijn
toegelaten. De procespartijen worden niet gehoord over een voorgenomen verbetering en er
staat ook geen rechtsmiddel tegen open. De Hoge Raad geeft zichzelf wel wat meer ruimte
voor een herstelbeslissing.
College 2
Knigge H5. Toegang tot de rechter – 5.1 Inleiding
Iedere verdachte heeft, zo bepaalt art. 6 lid 1 EVRM, recht op een berechting ‘by an
independend and impartial tribunal established by law’. Het gaat daarom om drie te
onderscheiden zaken:
1. Het tot oordelen geroepen gerecht moet ‘established by law’ zijn. De bevoegdheid van
de rechter om te oordelen moet op grond van het legaliteitsbeginsel gebaseerd zijn op
het geldende recht, dus op en wet in formele zin. Het is de wet die moet aanwijzen
wie tot oordelen bevoegd is. Deze fundamentele eis heeft uitdrukking gevonden in de
Grondwet (art. 117, 113 lid 1 en 116 Gw) en is uitgewerkt in de Wet op de rechterlijke
organisatie (Wet RO) en het Wetboek van strafvordering.
2. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, hiermee valt of staat een
eerlijk proces.
3. Toegang tot de rechter. De verdachte heeft recht op een beoordeling door een
onafhankelijke, onpartijdige door de wet bevoegd verklaarde rechter.
5.2. Organisatie en bevoegdheid, 5.2.1 De organisatie van de rechterlijke macht
De berechting van strafbare feiten is ex art. 113 lid 1 GW opgedragen aan de rechterlijke
macht. De wet op de rechterlijke organisatie regelt de rechterlijke macht. In art. 2 Wet Ro
wordt aangewezen welke gerechten tot de rechterlijke macht gerekend worden: de
rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad Het zijn dus uitsluitend deze gerechten die over
strafbare feiten mogen oordelen. Er zijn 11 rechtbanken en 4 hoven. Elk gerecht heeft zijn
eigen rechtsgebied. Het rechtsgebied van een hof wordt ressort genoemd, rechtsgebied van
een rechtbank arrondissement. Een arrondissement bestaat uit een aantal door de wet
opgesomde provincies/gemeentes. Boven de hoven staat de Hoge Raad. Rechtbanken
oordelen in eerste aanleg (art. 45 lid 1 Wet RO), hoven oordelen in hoger beroep (art. 60 lid
1 Wet RO) en de Hoge Raad oordeelt in cassatie (art. 78 Wet RO). De organisatiestructuur
wordt gecompliceerd door deconcentratie en functionele differentiatie. Deconcentratie (21b
Wet RO) houdt in dit verband in dat de rechtbanken en de hoven op verschillende plaatsen
zitting mogen houden. De gedachte is dat het recht zo dichter bij de burger wordt gebracht.
Bij functionele differentiatie gaat het om een interne werkverdeling die gebaseerd is op de
aard van de te behandelen zaken. De kern van de wettelijke regeling is te vinden in art. 6 lid 1
wet RO, er zijn enkelvoudige en meervoudige kamers mogelijk. Een meervoudige kamer
bestaat uit drie rechters, een enkelvoudige kamer uit één rechter. De ratio van differentiatie
is tweeërlei. De eerste reden is gelegen in de behoefte aan specialisatie en specifieke
deskundigheid. De tweede reden is gelegen in de efficiency, in de noodzaak om beperkte
capaciteit zo evenwichtig mogelijk te benutten. De wet heeft de besturen van de gerechten
geen onbegrensde vrijheid bij de vorming van de kamers. Voor de rechtbank zijn dwingende
bepalingen opgenomen in art. 50 e.v. Wet RO. Zo schrijft art. 51 Wet RO de vorming van
enkelvoudige strafkamers voor en bepaalt het dat de rechter die daarin zitting heeft de titel
politierechter draagt. Voor de berechting van economische delicten dienen voorts
economische kamers te worden ingesteld (art. 52 Wet RO). Voor de behandeling van
3
, kinderzaken moeten enkelvoudige kamers worden ingesteld waarbij de zittende rechter de
titel kinderrechter draagt (art. 53 Wet RO). De vrijheid van het bestuur om zaken aan
meervoudige of enkelvoudige kamers te wijzen, is evenmin onbegrensd. De hoofregel voor
strafzaken is neergelegd in art. 268 lid 1 Sv, dat bepaalt dat de behandeling door de
meervoudige kamer van drie leden geschiedt, behoudens in de wet gemaakte uitzonderingen.
Zo’n uitzondering wordt voor politiezaken gemaakt in art. 368 Sv, voor kantongerechtszaken
in art. 382 Sv en voor kinderrechterzaken in art. 495 Sv.
Art. 23 lid 1 Wet RO geeft een algemene taakomschrijving het bestuur is belast met de
algemene leiding, organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht. Art. 20 lid 1 Wet RO
bepaalt dat het bestuur een bestuursreglement vaststelt waarin nadere regels worden gegeven
over de structuur, vorming van kamers etc. Dit dient te worden gepubliceerd in de
Staatscourant. Niet de gehele rechterlijke organisatie is, vastgelegd in en bij wet in formele
zin. Voor een deel is die organisatie uitgewerkt in AMvB’s, voor een deel in lokale
reglementen. Dat is op zich niet in strijd met de eis dat de gerechten ‘etstablished by law’
moeten zijn. Het ruime, autonoom uitgelegde begrip ‘law’ beperkt zich immers niet tot wetten
in formele zin.
Tot vernieuwing van 2002 behoorde ook de instelling van de Raad voor de Rechtspraak. Tot
de in art. 90 Wet RO opgesomde taken van de Raad behoort onder meer het ondersteunen van
en het behouden van toezicht op de gerechten, in het bijzonder op het punt van de begroting
en bedrijfsvoering. Met het instellen van de Raad voor de rechtspraak kwam een einde aan
de directe bemoeienis die het Ministerie van Justitie tot dan met de bedrijfsvoering van de
gerechten had gehad. De Raad werd als het ware tussen de gerechten en het ministerie
geschoven, waardoor dat ministerie op afstand werd gezet. De bedoeling was dat zo de
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten opzichte van de uitvoerende macht werd
vergroot.
5.2.2. Absolute en relatieve competentie
Art. 348 Sv draagt de rechtbank op te beraadslagen over haar bevoegdheid om van de
zaakkennis te nemen. Als de rechtbank deze 2e formele vraag negatief beantwoord spreekt zij
haar onbevoegdheid uit (349 lid 1 Sv). Bij de vraag naar de bevoegdheid wordt onderscheid
gemaakt tussen de absolute en relatieve competentie. Absolute competentie heeft betrekking
op welk soort gerecht bevoegd is over de zaak te oordelen. De rechtbank, hof of de HR? Bij
relatieve competentie gaat het om de vraag welke van de absolute competentie gerechten in
concreto gevoegd is. De rechtbank van Noord-Nederland of de Rechtbank van Limburg? De
rechtbanken zijn bevoegd om alle strafzaken in eerste aanleg te berechten (45 lid 1 RO). De
enige uitzonering op deze regel is te vinden in art. 76 Wet RO, dat de HR bevoegd is
verklaard om in eerste instantie, tevens hoogste, kennis te nemen van ambtsdelicten door
parlementariërs en bewindslieden. De absolute bevoegdheid van de hoven is neergelegd in art.
60 lid 1 Wet RO, zij oordelen in hoger beroep. Het beoordelen van beroepen in cassatie
behoort tot de absolute bevoegdheid van de HR (78 RO). De relatieve bevoegdheid van de
hoven is in art. 60 wet RO in een adem geregeld met de relatieve. De hoven oordelen in hoger
beroep over de vonnissen van de rechtbanken in hun ressort.
De relatieve bevoegdheid van de rechtbanken staat in art. 2 e.v. Sv. Het gaat bij die regeling
om vier te onderscheiden doelen:
1. Voorkomen van forumshopping. Het is bezwaarlijk als het aan de vrije keuze
van de vervolgende autoriteiten zou worden overgelaten voor welke rechtbank
de verdachte terecht moet staan. Dan immers is de kans aanwezig dat
oneigenlijke motieven de keuze bepalen, en dat bijvoorbeeld de rechtbank
wordt uitgekozen die het zwaarst pleegt te straffen.
4