-‐
SAMENVATTING
PSYCHOLOGIE:
PERSOONLIJKHEID
EN
ONTWIKKELING
-‐
2013-‐2014
-‐
DEELTENTAMEN
2
INHOUD
COLLEGE
9:
PERSOONLIJKHEID
I
(WIEKE
DE
VENTE)
2
HOORCOLLEGE
2
GP
3:
FREUD
AND
PSYCHOANALYSIS
5
GP
4:
ERIKSON
AND
PSYCHOSOCIAL
THEORY
7
COLLEGE
10:
PERSOONLIJKHEID
II
(WIEKE
DE
VENTE)
11
HOORCOLLEGE
11
READER:
KELLY
EN
HET
COGNITIVISME
16
READER:
ROGERS’S
PERSON-‐CENTERED
THEORY
16
COLLEGE
11:
PERSOONLIJKHEID
III
(WIEKE
DE
VENTE)
18
HOORCOLLEGE
18
READER:
SKINNER’S
OPERANT
ANALYSIS
22
READER:
EYSENCK
EN
DE
BIOLOGISCHE
TRAITTHEORIE
25
COLLEGE
12:
PIAGET
1
(EDDY
DE
BRUYN)
26
HOORCOLLEGE
26
LCC
5:
FYSIEKE
EN
COGNITIEVE
ONTWIKKELING
IN
DE
KINDSHEID
(INFANCY)
28
GP
10:
PIAGET’S
COGNITIVE-‐DEVELOPMENT
THEORY
31
COLLEGE
13:
THEORY
OF
MIND
&
PIAGET
2
(EDDY
DE
BRUYN)
32
HOORCOLLEGE
32
LCC
8:
FYSIEKE
EN
COGNITIEVE
ONTWIKKELING
IN
DE
VROEGE
KINDERTIJD
(EARLY
CHILDHOOD)
35
LCC
11:
PSYCHISCHE
EN
COGNITIEVE
ONTWIKKELING
IN
DE
MIDDEN
KINDERTIJD
37
COLLEGE
14:
SCHOOL
&
VYGOTSKY
(EDDY
DE
BRUYN)
39
HOORCOLLEGE
39
LCC
12:
SCHOOL
ALS
CONTEXT
VOOR
ONTWIKKELING
40
GP
9:
VYGOTSKY
AND
CULTURAL-‐HISTORICAL
THEORY
48
COLLEGE
15:
MORELE
ONTWIKKELING
(EDDY
DE
BRUYN)
49
HOORCOLLEGE
49
LCC
13:
SOCIALE
EN
EMOTIONELE
ONTWIKKELING
IN
MIDDLE
CHILDHOOD
52
GP
11:
KOHLBERG’S
THEORY
OF
MORAL
DEVELOPMENT
(CONSTRUCTIVIST)
55
COLLEGE
16:
ADOLESCENTIE
(EDDY
DE
BRUYN)
56
HOORCOLLEGE
56
LCC
14:
FYSIEKE
EN
COGNITIEVE
ONTWIKKELING
IN
DE
ADOLESCENTIE
60
LCC
15:
EMOTIONELE
EN
SOCIALE
ONTWIKKELING
IN
DE
ADOLESCENTIE
64
LCC
=
Lightfoot,
C.,
Cole,
M.,
&
Cole,
S.
(2012).
The
Development
of
Children
(7th
ed.).
New
York,
NY:
Worth
Publishers.
GP
=
Green,
M.,
Piel,
J.
A.
(2010).
Theories
of
Human
Development:
A
Comparative
Approach.
(2nd
ed.)
Boston,
Ma.,
Allyn
&
Bacon
Anaïs
Wiener
1
,COLLEGE
9:
PERSOONLIJKHEID
I
(WIEKE
DE
VENTE)
HOORCOLLEGE
Leerdoelen
-‐ Weten
wat
onder
persoonlijkheid
wordt
verstaan
-‐ Grondleggers
psychoanalytische
theorie
kennen
-‐ Kennis
en
begrip
theorie
Freud
(structuur,
topografie,
afweermechanismen,
ontwikkelingsfasen,
etc.)
-‐ Sterke
&
minder
sterke
kanten
+
plaatsen
kader
-‐ Verschillen
-‐ Toepassingen
Introductie
persoonlijkheid
Persoonlijkheid:
totaal
eigenschappen,
karaktertrekken,
gedragingen
dat
mens
tot
uniek
individu
maakt.
Eigen,
kenmerkende
manier
waarop
iemand:
-‐ Denkt
-‐ Voelt
-‐ Handelt
-‐ Omgaat
met
zichzelf
en
anderen
in
de
wereld
staat
Gedrag,
emoties,
denkwijzen,
motivatie,
interesses
-‐ Individualiteit
-‐ Consistentie
-‐ Continuïteit
in
eigenschappen
Ontwikkeling
van
persoonlijkheid
• Deels
genetisch
bepaald;
basis
is
temperament
• Verder
gevormd
door
omgeving
(ervaringen)
• Transactioneel
proces
Overzicht
theorieën
• Onderzoekers
versus
clinici
• Beschrijving
ontwikkeling
-‐-‐>
kader
behandeling
en
onderzoek
• Verklaringsmechanismen
-‐-‐>
beïnvloeden
ontwikkeling
Psychoanalytische
theorie
Sigmund
Freud
(1856-‐1939)
Psychoanalyse
• Ontwikkeld
verklaren
medisch
onverklaarbare
klachten
van
zijn
patiënten
• Onredelijk
gedrag
–
onbewuste
invloeden
• Psychoseksuele
ontwikkeling
• Ontwikkeling
door
oplossen
conflicten
Structurele
opbouw
persoonlijkheid
• Id
Primitieve,
biologische
impulsen
(seks
&
agressie)
Levensenergie:
libido
Impulsief,
directe
bevrediging
‘Pleasure
principle’
• Ego
Realistisch,
controleert
en
reguleert
Id
en
Superego
‘Reality
principle’
• Superego
Geïnternaliseerde
normen
en
ideale-‐ik
Gewetensfunctie
‘Perfectionistisch’
Ontwikkeling
Id
Aanwezig
vanaf
geboorte
Ego
Vanaf
ongeveer
1
jaar
Superego
Vanaf
±
3
jaar
Ego
ontstaat
uit
Id
Superego
ontstaat
uit
het
Ego
Ego
en
Superego
worden
relatief
groter
-‐-‐>
Gedrag
wordt
minder
sterk
beïnvloed
door
Id.
‘Topografie’
van
de
geest
-‐-‐>
Onbewust:
ontoegankelijk,
wel
van
invloed
op
gedrag.
Voorbewust:
niet
bewust,
maar
wel
deels
oproepbaar
Freudiaanse
verspreking
Anaïs
Wiener
2
,Ego
lost
conflict
op
tussen
Id
en
Superego
Angst
Angst
stuurt
in
grote
mate
ons
gedrag
-‐ Buitenwereld
-‐ Reguleren
Id
en
Superego
Neurotische
angst:
controleverlies
over
impulsen
Id
Morele
angst:
schuld
en
schaamte
Objectieve
angst:
bedreiging
uit
buitenwereld
Te
grote
mate
van
angst
-‐-‐>
Ego
gebruikte
vervormingstechnieken
Afweermechanismen
Verminderen
angst
door
vervormen
werkelijkheid
-‐ Ontkenning:
weigeren
realiteit
te
erkennen
(onbewust)
-‐ Repressie:
ongewenste
impulsen
onderdrukken
(onbewust)
-‐ Projectie:
eigen
fouten/gevoelens
aan
anderen
toeschrijven
-‐ Verschuiving:
frustratie,
gevoelens
afreageren
op
anderen
-‐ Regressie:
gedrag
vertonen
van
eerder
ontwikkelingsstadium
(minder
verantwoordelijkheid)
-‐ Reactie
formatie:
onacceptabele
impulsen
vervangen
door
tegenovergestelde
-‐ Sublimatie:
onacceptabel
doel
vervangen
door
acceptabel
doel
-‐ Rationalisatie:
gebruik
van
onjuiste,
maar
logische
verklaringen
voor
fouten
of
zwaktes
-‐ Intellectualisatie:
emotioneel
onderwerp
op
kille,
klinische
rationele
manier
benaderen
-‐ Identificatie:
zwaktes
verbergen
door
imitatie
rol
model
-‐ Humor:
gezonde
vorm
(niet
veel
vervorming,
wel
ontlading
spanning)
Ontwikkeling
van
persoonlijkheid
Psychoseksuele
ontwikkeling
Transactioneel:
biologische
rijping
en
biologische
driften
in
interactie
met
omgeving
(eisen,
regels,
verwachtingen)
Evolutionaire
invloed:
overleven
en
voortplanting.
Sturing
door
agressieve
en
seksuele
impulsen.
Universele
biologische/genetische
basis.
Primitieve
wezens
–
irrationeel
gedrag
Ontwikkelingsstadia:
• Orale
fase
(0-‐1
jaar)
Mond,
individualiteit,
fantasie
• Anale
fase
(1-‐3
jaar)
Zindelijkheid,
controle
• Fallische
fase
(3-‐6
jaar)
Eigen
geslacht,
sekse-‐identiteit
• Latentie
fase
(6-‐12
jaar)
Sociale
&
cognitieve
ontwikkeling
• Genitale
fase
(>12
jaar)
Seksualiteit,
reproductie,
heteroseksuele
liefdesrelatie
Aanname
Basis
persoonlijkheid
wordt
in
vroege
kindertijd
gevormd:
• Adequaat
oplossen
conflicten
-‐
gezonde
persoonlijkheid
• Niet
oplossen/inadequaat
oplossen
-‐
fixatie
-‐
afwijkende
persoonlijkheid
-‐
zekere
mate
van
realiteitsvervalsing
Sterke
en
zwakke
punten
Sterk/nieuw
! Gerichtheid
op
irrationeel
gedrag
(onbewuste
processen)
! Belang
van
vroege
ervaringen
! Stadia
van
ontwikkeling
Zwak
! Gebrek
aan
toetsbaarheid
! Te
veel
nadruk
op
‘volwassen’
seksualiteit
in
de
kindertijd
! Bronnen
voor
gegevens
(Nietsches
tranen
/
De
therapeut
/
Irvin
Yalom)
Erik
Erikson
(1902-‐1994)
Levensloop
benadering/psychosociale
theorie
• Nadruk
psychosociale
ontwikkeling
(identiteit)
• Ontwikkeling
door
oplossen
conflicten
–
crises
in
interactie
met
maatschappij
Levenslooptheorie
Vormen
van
identiteit
door
interactie
omgeving
8
stadia
–
crises
Tijdens
crisis:
Meer
of
minder
goed
aanpassen
aan
nieuwe
eisen
-‐ Goed
aanpassen:
verkrijgt
vaardigheid,
nodig
als
basis
nieuwe
stadium
-‐ Minder
goed
aanpassen:
waarschijnlijk
later
in
ontwikkeling
ook
problemen
Anaïs
Wiener
3
, 1. Vertrouwen
vs.
wantrouwen
0-‐1
jaar
Baby
is
afhankelijk
van
anderen
o Verzorger
voorziet
in
behoeften
-‐>
vertrouwen
o Verzorger
voorziet
onvoldoende
in
behoeften
-‐-‐>
wantrouwen
Essentie:
hoop,
vertrouwen,
zelfvertrouwen
2. Autonomie
vs.
schaamte
en
twijfel
(1-‐3
jaar)
Kind
leert
controle
uitoefenen
op
zichzelf
en
omgeving
o Onafhankelijkheid
gesteund
-‐-‐>
autonomie
o Onafhankelijkheid
onvoldoende
gesteund
-‐-‐>
twijfel,
schaamte
Essentie:
wil,
overtuiging
vrije
wil
na
te
streven
3. Initiatief
vs.
schuld
(3-‐6
jaar)
Kind
leert
initiatief
nemen
voor
activiteiten,
plannen
o Initiatief
gesteund
-‐-‐>
initiatiefrijk
o Verzorger
geeft
weinig
ruimte
-‐-‐>
schuldgevoel
Essentie:
doelgerichtheid,
rol
in
het
leven
4. Bekwaamheid
vs.
minderwaardigheid
(6-‐12
jaar)
Kind
ontwikkelt
cognitieve
vermogens,
leert
sociale
regels,
samenwerken
(school,
vrienden)
o Pogingen
aangemoedigd
(ouders/docent)
-‐-‐>
bekwaamheid
o Pogingen
onvoldoende
aangemoedigd
-‐-‐>
minderwaardigheid
Essentie:
competentie,
kennis/vaardigheden
aanwenden
om
taken
te
volbrengen
5. Identiteitsvorming
vs.
rolverwarring
(12-‐18
jaar)
Identiteit,
zelfbeeld
vormen
o Sterke
identiteit
-‐-‐>
vol
vertrouwen
volwassen
worden
o Identiteitscrisis
-‐-‐>
identiteitsverwarring
Essentie:
trouw,
oprechtheid
naar
zelf
en
anderen,
tolerantie
6. Intimiteit
vs.
isolatie
(18-‐35
jaar)
Intieme
relatie
aangaan
o Werken
en
intieme
relatie(s)
aangaan
o Onvermogen
tot
intieme
relatie(s)
leidt
tot
isolatie
Essentie:
liefde,
wederzijdse
toewijding
aan
gezamenlijke
identiteit
7. Generativiteit
vs.
stagnatie
(35-‐55
jaar)
o Generativiteit/productiviteit:
betrokkenheid
bij
begeleiden/onderwijzen
volgende
generatie
o Stagnatie:
egocentrisme,
verveling,
gebrek
aan
groei
Essentie:
zorgzaamheid,
betrokkenheid
bij
anderen
8. Integriteit
vs.
wanhoop
(>55
jaar)
o Integriteit:
acceptatie
beperkingen
van
leven,
gevoel
deel
uitmaken
van
geschiedenis
o Wanhoop:
spijt
over
geleefde
leven,
angst
voor
naderende
dood
Essentie:
wijsheid,
betrokkenheid
bij
leven
in
algemene
zin
Stadia
van
Erikson
Baby:
0-‐1
jaar
Basis
vertrouwen
vs.
wantrouwen
Peuter:
1-‐3
jaar
Autonomie
vs.
twijfel/schaamte
Kleuter:
3-‐6
jaar
Initiatief
vs.
schuld
Latentie:
6-‐12
jaar
Bekwaamheid
vs.
minderwaardigheid
Adolescentie:
12-‐18
jaar
Identiteitsvorming
vs.
identiteitsverwarring
Vroege
volwassenheid:
18-‐35
jaar
Intimiteit
vs.
isolement
Volwassenheid:
35-‐55
jaar
Generativiteit/productiviteit
vs.
egocentrisme/stagnatie
Ouderdom:
55
jaar
en
ouder
Integriteit
vs.
wanhoop
Erikson
Identiteit
Twee
factoren
–
volwassen
identiteit
ontwikkelen
o Exploratie:
actief
onderzoeken,
uitproberen,
mening
ouders
bezien
o Commitment
(overgave,
betrokkenheid,
standpunt
innemen)
o Benadrukt
belang
van
fase
identiteit
ontdekken
o In
sommige
culturen
bijna
geen
ruimte
voor
James
Marcia
(2002)
Patronen
van
omgaan
met
identiteitsvorming
(LCC
H15)
Anaïs
Wiener
4
, Mechanisme
van
ontwikkeling
• Biologische
rijping
bepaalt
stadia
en
het
tempo
• Omgeving
(incl.
cultuur)
heeft
grote
invloed
• Spel
–
verbeelden
(spelen
–
sollicitatiegesprek
oefenen)
Bijdrage
• Observatie
van
kinderen
• Cross-‐culturele
vergelijken
• (Cultuur
als
bron
voor
individuele
verschillen)
Sterke
en
zwakke
kanten
Sterk
-‐ Persoonlijkheidsontwikkeling
gaat
hele
leven
door
-‐ Invloed
van
sociale,
culturele
en
individuele
factoren
op
persoonlijkheidsvorming
Zwak
-‐ Mogelijk
minder
van
toepassing
op
vrouwen
-‐ Aanname
vaste
volgorde
crises
onvoldoende
vastgesteld
-‐ Vage
constructen,
moeilijk
te
meten
Toepassingen
Freud
• Psychotherapie
• Opvoeden
(niet
te
veel,
niet
te
weinig
toegeven)
• Attachmenttheorie
–
kinderopvang,
opvoeden,
zorgverlof
etc.
Erikson
• Benadrukken
experimenteren
voor
identiteitsontwikkeling
• Coaching
(identiteitscrisis
in
adolescentie,
generatieconflict)
• Opvoeden
–
juiste
balans
GP
3:
FREUD
AND
PSYCHOANALYSIS
Freud
ontwikkelde
een
nieuwe
techniek,
welke
hij
free
association
noemde.
Deze
techniek
ontdekte
de
herinnering
uit
de
kindertijd
van
patiënten
van
Freud.
Het
had
bovendien
een
langdurig
genezend
effect.
Hierdoor
konden
seksuele
intimiteiten
ontdekt
worden,
wat
weer
zorgde
voor
de
theory
of
infantile
sexuality.
Het
kwam
voor
dat
patiënten
zich
seksuele
intimiteiten
voorstelden
die
nooit
echt
waren
opgetreden.
Freud
concludeerde
dat
‘false
memories’
een
doel
moet
hebben
en
dat
sommige
mentale
krachten
verborgen
moeten
worden
onder
de
herinneringen
zelf.
Freud
was
ervan
overtuigd
dat
het
geheugen
en
motivatie
onlosmakelijk
met
elkaar
verbonden
zijn.
Freud
ontwikkelde
de
psychoanalyse
om
de
medisch
onverklaarbare
klachten
van
zijn
patiënten
te
verklaren.
Dit
was
gericht
op
de
biologische
aanleg
en
de
werking
van
de
hersenen.
Endogene
theorie:
sterke
biologische
aanleg
die
de
ontwikkeling
stuurt,
weinig
omgeving:
• Psychoseksuele
ontwikkeling:
levenskracht
is
seksuele
energie,
kracht
voor
het
creëren
van
leven
die
onze
psychische
ontwikkeling
beïnvloedt
(evolutie)
• Ontwikkelen
door
het
oplossen
van
conflicten
en
de
oplossingen
vormen
de
persoonlijkheid
van
iemand
• Kinderen
zijn
primitieve
wezens
die
nog
opgevoed
moeten
worden,
zij
ondervinden
nog
veel
conflicten
dus
zijn
geen
mini
volwassenen.
Structurele
componenten
van
psychoanalyse
Freud
gelooft
dat
een
kind
geboren
wordt
met
een
libido.
Er
zijn
2
types
instinctieve
energie:
1. Eros:
de
positieve
energie
(leven,
activiteit,
hoop,
seksueel
verlangen)
2. Thanatos:
de
negatieve
energie
(dood,
vernietiging,
wanhoop,
agressiviteit)
Freud
gelooft
ook
dat
kinderen
geboren
worden
met
een
id,
en
aparte
primitieve
geest,
waarvan
de
functies
volledig
beheerst
worden
door
het
libido.
Het
id
is
irrationeel,
doordat
gesocialiseerd
moet
worden
door
ervaring.
Freud
onderscheidt
2
belangrijke
aspecten
van
psychologische
functies:
1. Een
primitieve
instinctieve
drang
om
wereldse
objecten
op
te
nemen
2. De
primitieve
neiging
om
plezier
te
zoeken
d.m.v.
zuigen
en
integratie
‘Geen
oorzaken
zonder
effecten
–
geen
effecten
zonder
oorzaken’
Drie
technieken
om
toegang
tot
de
herinneringen
uit
de
kindertijd
te
krijgen:
• Vrije
associatie
• Droominterpretatie
• Projectieve
testen
! Het
dynamische
systeem:
bestaat
uit
de
psychische
energie
die
diep
verborgen
is
in
ons
bewustzijn.
Dit
systeem
is
efficiënt
en
economisch.
Andere
woorden
voor
psychische
energie:
nerveuze
energie,
instinctieve
energie,
aandrijvende
energie,
mentale
energie,
libido,
spanning.
! Het
structurele
systeem:
is
een
aanvulling
op
het
dynamische
systeem.
Het
id,
ego
en
superego
omvatten
het
structurele
systeem
en
vormen
wat
Freud
zich
voorstelde
van
de
architectuur
van
de
geest.
Anaïs
Wiener
5
, De
opbouw
van
persoonlijkheid
volgens
Freud
met
de
psychoanalyse:
• Id:
instincten
die
te
maken
hebben
met
biologische
behoeften
die
gestuurd
worden
door
de
drang
om
te
overleven
en
je
voort
te
planten.
Id
is
aanwezig
vanaf
de
geboorte,
het
kind
kan
nog
niet
reguleren.
o Primitieve
impulsen
als
seks
en
agressie
o Biologische
behoeften
als
seks
en
agressie
o Energie:
libido
(niet
alleen
seksuele
lust,
maar
ook
levensenergie)
o Impulsief,
directe
bevrediging
van
wat
iemand
wil
o Pleasure
principle:
streeft
naar
direct
plezier
en
het
verwijderen
van
ongemak
voor
jezelf.
Het
is
gericht
op
je
lekker
voelen
en
geen
negatieve
emoties
ervaren
en
direct
bevredigen
van
impulsen.
• Ego:
realistische
deel
van
je
persoonlijkheid
-‐-‐>
moet
ervoor
zorgen
dat
de
driften
uit
de
id
en
de
eisen
uit
het
superego
en
uit
de
omgeving
gemanaged
worden.
Richt
zich
op
het
aanpassen
in
een
huidige
situatie
op
een
bepaald
moment,
hoe
moet
ik
me
gedragen?
Reality
principle:
hoe
sta
ik
in
de
realiteit?
Daarnaast
de
driften
en
eisen
uit
het
id
en
superego
reguleren.
Ego
begint
zich
vanaf
1
jaar
te
ontwikkelen,
het
kind
realiseert
zich
dan
dat
hij
af
en
toe
moet
wachten
op
bijv.
eten,
het
reguleren
begint
zich
te
ontwikkelen.
• Superego:
bestaat
uit
geïnternaliseerde
normen
(het
eigen
maken,
vaak
van
huis
uit/omgeving
meegekregen)
en
de
ideale
ik.
Je
creëert
een
beeld
van
jezelf
van
hoe
jijzelf
zou
willen
zijn,
een
ideaalbeeld.
Superego
is
perfectionistisch
en
heeft
een
gewetensfunctie.
Ontwikkelt
zich
vanaf
ongeveer
3
jaar.
Verschil
id
en
superego:
Voorbeeld:
je
wilt
een
mars,
• Id
zou
zeggen:
gelijk
nemen,
impulsieve
actie.
• Superego
zou
zeggen:
ik
wil
gezond
eten,
dit
voldoet
niet
aan
mijn
perfecte
beeld,
zou
ik
dit
wel
nemen?
• Gevolg:
conflict
in
jezelf.
Id
groeit
niet,
maar
ego
en
superego
worden
relatief
groter,
dus
id
wordt
ingehaald
naarmate
iemand
ouder
wordt.
Het
gedrag
wordt
steeds
minder
sterk
beïnvloed
door
id.
! Het
sequentiële
systeem:
bestaat
uit
5
fases.
Volgens
Freud
zijn
fases
de
kritieke
periode
in
ontwikkeling.
Bovendien
geloofde
Freud
dat
de
infantiele
seksualiteit
evolueert
via
een
reeks
van
stadia
van
wereldwijde
staat,
ongedifferentieerd
oraal
genot
in
de
richting
van
het
gedifferentieerde,
volwassen
staat
van
de
volwassen
seksualiteit.
In
iedere
fase
is
psychische
energie
geïnvesteerd
in
een
bepaald
gebied
waarvan
het
lichaam
een
hoge
gevoeligheid
en
erogene
zone
produceert.
‘Child
is
father
of
the
man’:
de
essentie
van
onze
persoonlijkheid,
gevormd
in
de
kindertijd,
is
bepalend
voor
de
persoonlijkheid
die
we
later
vertonen
als
volwassenen.
De
5
fases
uit
het
sequentiële
systeem:
1. Orale
fase:
0-‐1
jaar:
id
staat
centraal,
individualiteit,
focus
op
de
mond
(eten/speen),
fantasie.
Einde
1e
jaar
merkt
baby
dat
hij
een
individu
is
dat
los
staat
van
zijn
moeder,
behoeften
worden
niet
gelijk
vervuld,
ego
begint
zich
te
ontwikkelen.
2. Anale
fase:
1-‐3
jaar:
controle
en
zindelijkheid.
3. Fallische
fase:
3-‐6
jaar,
ontwikkelen
van
eigen
sekse
identiteit
centraal,
ontdekking
van
eigen
geslacht
en
daarbij
spelen
de
ouders
belangrijke
rol.
Rolmodel
van
ouders,
voor
jongens
moeilijk
omdat
volgens
Freud
de
moeder
de
grootste
opvoeder
is,
grote
stap,
veel
angst
en
conflict
oplossen
door
zich
te
identificeren
met
zijn
vader.
4. Latentie
fase:
6-‐12
jaar:
seksuele
impulsen
worden
sterk
onderdrukt,
nadruk
op
cognitieve
en
sociale
ontwikkeling.
Latent
betekent
dat
het
wel
bestaat,
maar
niet
sterk
aanwezig
is
(seksueel).
5. Genitale
fase:
12-‐later:
veel
aandacht
voor
eigen
geslacht
en
andere
geslacht,
opbouw
van
liefdesrelaties.
Levels
van
bewustzijn
(consciousness):
• Unconscious:
id
is
volledig
onbewust,
wel
van
invloed
op
gedrag
• Preconscious:
ego
en
superego
zijn
voorbewust,
niet
bewust
maar
wel
deels
oproepbaar
• Conscious:
je
bent
je
het
meest
bewust
van
ego
• Angst:
ontstaat
uit
noodzaak
id
en
superego
te
reguleren
(druk
op
ego)
o Neurotische
angst:
bang
voor
verlies
van
controle
over
id
o Morele
angst:
gevoelens
van
schuld
en
schaamte
o Objectieve
angst:
vanwege
bedreiging
uit
de
buitenwereld
Afweermechanismen:
technieken
van
het
ego
om
de
angst
te
verminderen,
d.m.v.
het
vermogen
van
de
werkelijkheid.
• Ontkenning:
weigeren
te
erkennen
dat
er
iets
is
gebeurd
• Repressie:
ongewenste
impulsen/angsten
worden
onderdrukt
• Suppressie
(sublimatie):
gebeurt
bewust
(gezonder)
• Projectie:
eigen
fouten/gevoelens
aan
anderen
toeschrijven
• Verschuiving:
frustratie,
gevoelens
aan
anderen
toeschrijven
• Verschuiving:
frustratie,
gevoelens
afreageren
op
anderen
• Regressie:
gedrag
vertonen
van
eerder
ontwikkelingsstadium
met
minder
verantwoordelijkheid
• Reactie
formatie:
onacceptabele
impulsen
worden
vervangen
door
tegenovergestelde
• Sublimatie:
onacceptabel
doel
vervangen
door
een
acceptabel
doel
• Rationalisatie:
gebruik
van
onjuiste,
maar
logische
verklaringen
voor
fouten
of
zwaktes
• Intellectualisatie:
emotioneel
onderwerp
op
een
kille,
klinische,
rationele
manier
benaderen
zonder
bij
je
emoties
te
komen
• Humor:
gezond
mechanisme,
de
werkelijkheid
wordt
weinig
vervormd
maar
wel
een
ontlading
van
emotie
en
spanning
2
typen
veranderingsmechanismen:
-‐ Biologische
rijping
-‐ Psychoseksueel
conflict
Anaïs
Wiener
6