Nederlands als tweede taal
Hoofdstuk 5: Lezen
Woord: Betekenis:
Gedecontextualiseerd Omdat het geschreven is, worden er veel meer woorden gebruikt om iets
duidelijk te maken naar de lezer toe.
Gesproken taal De geschreven taal verwijst naar de gesproken taal.
Implicaties Open laten van relaties tussen bv. Personen in het verhaal, dit vul je zelf
in
Figuurlijk taalgebruik Spreekwoorden, metaforen (beeldspraak,
vergelijking/tegenstelling/overdrijving), Idiomatische uitdrukking
Stadia in het leren lezen:
Ontluikende Periode van een kind als hij nog niet zelfstandig kan lezen, ervaring
geletterdheid: op doen met geschreven taal etc. Leeftijd 1 t/m 6 jaar.
- Topdown Kinderen zijn gericht op de betekenis, lezen een verhaal door naar
de plaatjes te kijken. De tekst naar het hoofd
Aanvankelijk lezen: Geschreven taal ontcijferen, relaties tussen gesproken en
geschreven taal, klanken (groep 3)
- Bottom up Van de letters naar de betekenis, het hoofd naar de tekst
Automatisering Het herkennen van de woorden, vloeiend lezen, oefenen,
spellingsregels (eind groep 4)
Voortgezet lezen Vanaf groep 5/6, lezen is geen doel meer maar een middel.
- verwijswoorden (het, hij)
- bindingswoorden (maar) verband tussen betekenis van de vorige
zin
- signaalwoorden (ten eerste, ten slotte) zorgen voor structuur
- Informatieverwerking - grafische informatie (op papier)
- kennis van taal (pv, lw etc.)
- de context (wat weet je van de vorige keer)
- kennis van de wereld
Aanvankelijk en technisch lezen
Hoofdstuk 2: Het leerproces
Informatieniveaus
Visueel niveau Morfologisch niveau Semantisch niveau Syntactisch niveau
Kenmerken van letters Opbouw van een Betekenis en relaties. Opbouw van een zin,
en woorden woord. woord relaties.
, Modellen over lezen:
Bottom- Top-downmodel: Interactiemodel: Fonologisch coherentiemodel:
upmodel:
Lezen volgt deze Lezer volgt de lijn Interactie tussen Knopen: foneem (klank), letter (kennis
lijn visueel, andersom van de bottom-up en letters) en semantisch (betekenis).
morfologisch, bottum-upmodel top-down Uitwisseling tussen deze knopen.
semantisch Foneem- en letterknopen zijn sterkst.
1. Leesstrategieën:
Elementaire leeshandeling Links naar rechts koppelen van fonemen en grafeem,
(visueel): auditieve synthese en betekenis geven
Lezen met behulp van clusters en Cluster (str, spr) combinatie medeklinkers, spellingspatroon
spellingspatronen (visueel): (ak, open) combinatie van medeklinkers en klinkers.
Wisselrijtjes oefenen huis, muis, luis.
Lezen met behulp van visuele Directe woordherkenning M van de mac, P van parkeren.
woordvorm (visueel):
Lezen met behulp van Lezen van woorden in drie groepjes, ge-lo-pen. Ook hier gaat
morfologische analyse het om het herkennen van letter combinaties.
(morfologisch):
Lezen met behulp van context Kennis van syntactische structuur in een zin, het lezen moet
(semantisch en syntactisch): grotendeels geautomatiseerd zijn.
2. Deelvaardigheden lezen en spellen:
Auditieve vaardigheden
Auditieve objectivatie: Letten op de klank en niet op de betekenis, welk woord langer (reus
of kabouter)
Auditieve discriminatie: Verschil horen tussen woord en klank, hoor je hetzelfde woord (bak
en pak). Als je het woord reus hoort ga je staan.
Auditieve analyse Een woord in klanken/hakken splitsen, als je de p uitspreekt hoor je
ook een u maar die zit er niet. Hoeveel stukjes heeft broodtrommel
Auditieve synthese Losse klanken samenvoegen tot een woord, r/oo/s. Wijs je n/eu/s
aan.
Temporeel ordenen Volgorde van klanken onthouden, maar in plaats raam en drop in
plaats dorp. Zeg het volgende zinnetje na.
Klankpositie bepalen Aangeven waar je een klank in een woord hoort, wat hoor je
vooraan, midden of achteraan.
Visuele vaardigheden
Visuele discriminatie Verschil tussen letters of woorden, richting en positie (b, d, p). Zoek
de zelfde letters bij elkaar.
Visuele analyse Letters in woorden herkennen , weten of het o of oo is. Welke letter
mist bij dit woord.
Visuele synthese Losse letten samenvoegen tot een woord, hardop verklanken van
letters. Kleur de letters die samen het woord boek vormen.