MK jaar 2, blok 2
HC1 Algemene veroudering
Gerontologie: bestudeert het ouder worden. Geriatrie: een specialisme met zorgverleners
die vaak de opleiding ouderengeneeskunde hebben gedaan. Senioren: 58 tot 82 jaar.
Bejaarden: 83 jaar en ouder. Je kan ouder worden op lichamelijk, sociaal en psychisch vlak.
De regel voor de levensverwachting gaat als volgt, wanneer je 60 bent en je bent gezond
heb je vaak nog 18 jaar te leven. Iemand van 70 die nog gezond is heeft gemiddeld nog 12
jaar te leven. Iemand die 80 jaar en gezond is heeft gemiddeld nog 6 jaar te leven.
Geriatrische spiraal: neerwaartse spiraal door het ouder worden, want het netwerk kan
wegvallen en er kunnen ziektes optreden. De behandeling van ouderen is vaak thuis,
mantelzorg, kwaliteit van leven behouden, multidisciplinair team, dagbehandeling of
behandeling in een verpleeghuis. Er moet rekening gehouden worden met advanced care
planning: niet onnodig behandelen.
Ouderen hebben vaak complexe zorg nodig en zijn kwetsbaarder (fraility) dan jongeren.
Kwetsbaarheid: je gezondheid neemt in snellere mate af dan gemiddeld, dit komt door een
verstoorde homeostase/evenwicht en een verminderd vermogen om hier bovenop te
komen. Fried zei in 2001 dat je aan het begrip kwetsbaarheid voldoet wanneer je last hebt
van een aantal van de volgende dingen: gewichtsverlies, uitputting, lichamelijke inactiviteit,
afnemende loopsnelheid en een verminderde handknijpkracht.
Er zijn meetinstrumenten voor de kwetsbaarheid, namelijk de GFI (Groningen Fraility
Indicator), als je hierop een score hebt van 4 of meer (van de 15 punten) ben je kwetsbaar.
Multimorbiditeit: ziekte heeft meerdere oorzaken. Polyfarmacie: 5 of meer geneesmiddelen
tegelijk gebruiken. Bij ouderen komen deze 2 vaak voor. Bij ouderen moet je ook rekening
houden met vallen, mobiliteit, communicatie, zintuigen en geheugenfuncties.
Dementie is een cognitieve achteruitgang, er zijn problemen met het geheugen, plannen en
oriëntatie. Het is een neurodegeneratieve/psycho-organische ziekte. Alzheimer komt het
meeste voor.
Er zijn allerlei theorieën over het ouder worden. Slijtagetheorie: door het ouder worden
slijten de gewrichten. Vrije zuurstofradicaletheorie: tijdens het maken van energie/ATP in de
mitochondriën komen radicalen (moleculen met een los elektron) vrij, dus kan gaan hechten
aan eiwitten, vetten en DNA en deze stuk maken. Exogene theorie: schade door buitenaf,
vb. door de zon, hierdoor kunnen mutaties ontstaan.
, HC2 Bloed, bloedstolling en anemie
Het beenmerg gaat rode bloedcellen aanmaken door het stofje EPO (erytropoëtine), dit
wordt in de nieren gemaakt als er te weinig zuurstof in de weefsels is.
Foliumzuur, ijzer en vitamine B12 zorgen ook voor extra aanmaak van rode bloedcellen.
De rode bloedcellen overleven 120 dagen en dan worden er weer nieuwe gemaakt.
Anemie: bloedarmoede, door te weinig homoglobine of te weinig erytrocyten/rode
bloedcellen. Er zijn 3 oorzaken: veel bloed verliezen, te weinig aanmaak van erytrocyten of
een te sterke afbraak van de erytrocyten. De symptomen van een anemie zijn duizeligheid,
vermoeidheid, flauwvallen en zwakte. Er zijn 3 soorten van een anemie.
Mircocytaire anemie: de erytrocyten worden wel aangemaakt, maar zijn erg klein, hierdoor
kunnen ze niet gevuld raken met hemoglobine, dit kan komen door vb een ijzertekort.
Normocytaire anemie: de erytrocyten hebben het juist voormaat, maar er zijn te weinig
erytrocyten aanwezig. Dit kan komen door veel bloedverlies of een chronische ziekte.
Macrocytaire anemie: er worden te weinig erytrocyten gemaakt, maar ze vullen zich met
veel hemoglobine, hierdoor worden gaan de cellen opzetten en worden ze dus groter.
Dit kan komen door een vitamine B12 gebrek of door een gebrek aan foliumzuur.
Met het MCV (een meetinstrument) wordt gemeten hoe groot de erytrocyten zijn, zo kan je
erachter komen welke soort anemie iemand heeft. De behandeling is het aanpakken van de
oorzaak van de anemie, vb extra ijzer of foliumzuur toedienen.
Als het oplossen van de oorzaak niet lukt wordt er een bloedtransfusie gedaan.
Bij de hemostase/bloedstolling is het van belang om het bloed niet te snel maar ook niet te
langzaam laten stollen. Trombocyten zorgen voor de bloedstoling.
Trombose/embolie: bloedstolsel. Trombose komt vaak voor in het onderbeen. Wanneer een
stolsel los komt kan het stolsel naar verschillende delen in je lichaam gaan, vb naar het hart,
dit kan grote gevolgen hebben. Er wordt met de trias van Virchow gekeken naar de oorzaak
van de anemie. Er zijn 3 mogelijke oorzaken, er is altijd minstens 1 hiervan betrokken.
Problemen in de bloedsamenstelling, het bloed stroomt langzaam en gaat hierdoor sneller
aan elkaar vastkleven en gaan stollen. De vaatwand kan beschadigd raken.
Bij beschadiging van de vaatwand komen er veel bloedplaatjes naar die plek toe en ontstaat
er een stolling. Een versnelde bloedstolling kan komen door een verkeerde
bloedsamenstelling, hierdoor treed stolling sneller op. De symptomen van een anemie zijn
roodheid, zwelling, pijn, functieverlies en koorts. De behandeling van trombose bestaat uit
medicatie, hier zijn verschillende soorten van. Trombocytenaggregatieremmer: zorgt ervoor
dat de erytrocyten hun vorm behouden en dus minder snel aan elkaar vast blijven kleven.
Heparine: activeert het stofje anti-trombine in het lichaam, dit voorkomt stolling.
Vitamine k antagonist: dit zorgt ervoor dat de lever minder trombocyten gaat maken.
Deze 3 soorten medicatie zijn om een stolling te voorkomen.
Wanneer er al een stolling in het lichaam is kan deze worden opgelost met trombolytica.