Contractenrecht verdiept
Week 1. Inleiding
Jurisprudentie:
Geen
Conformiteit - art. 7:17 BW
- Verkoper moet een zaak leveren die beantwoord aan de koopovk (art. 7:17 BW).
- Regelend recht → geldt in principe tussen partijen, tenzij in koopovk anders is afgesproken.
Geschil over betekenis en rechtsgevolgen → Haviltex
HR → het komt niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg, maar op de zin die partijen over en weer
redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
- Volgens art. 3:35 BW: waarop hebben partijen redelijkerwijs mogen vertrouwen.
- Betekent dat ondanks een letterlijke zin iets zegt het toch via uitleg een hele andere betekenis heeft en dus
andere rechtsgevolgen dan datgene in het contract.
Inbev/V.D. Valk (niet verplicht)
- Huurovk: ‘horecabedrijfsruimte’.
- Publiekrechtelijke bestemming: ‘speelcasino’.
- Vraag: levert de onjuist bestemming een tekortkoming van de verhuurder op?
o D.w.z.: welke partij draagt het risico?
- Als er een omstandigheid is waardoor huurder in het huurgenot wordt belemmerd dan sprake van
tekortkoming van verhuurder (art. 7:204 lid 2 BW).
o Is hier sprake van, want publiekrechtelijke bestemming verhindert dat huurder er een restaurant van
kan maken zoals was afgesproken in de huurovk.
o Huurder zou kunnen ontbinden, echter art. is van regelend recht. Als partijen anders hebben bepaald
in de ovk dat geldt dat. In casu ligt het risico bij huurder, want dat was zo bepaald in de av.
o Echter, beding uit huurovk is onaanvaardbaar als verhuurder had geweten dat er geen
horecabestemming op rustte. Huurder dient dat dan te bewijzen.
Uitgangspunten contractenrecht
- Contractsvrijheid
o Boek 6 → regelend recht. Geldt alleen voor zover partijen geen andere afspraken hebben gemaakt.
- Pacta sunt servanda
o Wat partijen hebben afgesproken strekt hen tot wet. Betekent dat partijen zijn gebonden aan afspraken
die ze met elkaar hebben gemaakt.
- Corrigerende werking R&B
o Moet wel om ‘onaanvaardbaar’ gaan. Komt niet vaak voor (art. 6:248 lid 2 BW).
- Dwingendrechtelijke bescherming van de consument
Casus 1
Verkoper heeft op 25 april 2014 een registergoed verkocht aan koper voor en prijs van 485.000. Daarbij is
afgesproken dat de levering op 1 augustus 2014 zou plaatsvinden. De koopovereenkomst bevat de volgende bedingen:
Art. 10.1
Indien een partij, na in gebreke te zijn gesteld, nalaat aan haar verplichtingen te voldoen en in verzuim is geraakt, kan
de wederpartij de koopovereenkomst ontbinden.
Art. 10.2
Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de
wederpartij een terstond opeisbare boete van 48.500 verbeuren.
Art. 10.3
1
,Indien de wederpartij geen gebruik maakt van haar recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de
nalatige partij ten behoeve van de wederpartij voor elke dag dat zij in verzuim is een onmiddellijk opeisbare boete
verschuldigd zijn van drie promille van de koopprijs.
Indien de wederpartij na verloop van tijd de overeenkomst alsnog ontbindt dan zal deze boete verschuldigd zijn voor
elke dat de nalatige partij in verzuim is tot aan de dag waarop de overeenkomst ontbonden is.
Op 1 augustus 2014 heeft de levering niet plaatsgevonden.
Op 13 november 2014 heeft verkoper een ingebrekestelling aan koper gestuurd met de sommatie om binnen acht
dagen alsnog deugdelijk na te komen.
Koper heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
Bij brief van 12 februari 2015 heeft verkoper de koopovereenkomst (buiten rechte) ontbonden.
Verkoper vordert in een procedure een veroordeling van koper tot betaling van:
- 48.500 betreffende de krachtens art. 10.2 v/d koopakte verbeurde boete;
- 113.490 betreffende de krachtens art. 10.3 koopakte verbeurde boete;
- 26.400 aan schadevergoeding.
Koper betwist (gemotiveerd) de vordering van verkoper.
Het hof heeft – in hoger beroep – een oordeel gegeven over (de toewijsbaarheid van) de door verkoper ingestelde
vordering.
Vraag:
Hoe is het oordeel van het Hof uitgevallen, althans hoe had dat oordeel moeten uitvallen (naar uw mening)?
Koopovk kent in art. 10 een boeteregeling. Op 1 augustus blijft de levering achterwege, want koper wil toch niet het
huis afnemen. Verkoper stuurt in november alsnog een ingebrekestelling. Verkoper gaat over tot ontbinding van de
koopovk 12 februari 2015. Sprake van tekortkoming, want koper heeft afnameverplichting.
Verkoper heeft o.g.v. art. 6:265 BW de mogelijkheid om die koopovk te ontbinden en dat kan ook buiten rechte via art.
6:267 lid 1 BW.
Maar verkoper zegt dat in art. 10 een boeteregeling is overeengekomen. Art. 10.2 zegt dat bij ontbinding van koopovk
o.g.v. wanprestatie boete van 10% verschuldigd (dus 48.500). Bovendien, zegt art. 10.3 dat iedere dag dat jouw
verzuim heeft voortgeduurd heb je een boete verbeurt van 3 promille per dag over de koopprijs (dus dagboete ruim
130.000). Daarnaast wil verkoper ook nog schadevergoeding voor de schade door wanprestatie.
Art. 10.1 zegt dat er een ingebrekestelling moet worden uitgebracht. Waarom zou dat zo zijn? Want art. 6:83 sub a
BW bepaalt dat als er een termijn is afgesproken tussen partijen, zoals hier het geval namelijk leveringsdatum 1
augustus, dan treedt op die fatale datum het verzuim van rechtswege in, zonder ingebrekestelling.
- Dus hoeft niet eerst een ingebrekestelling worden uitgebracht.
- Art. 6:265 lid 2 BW stelt wel de eis van verzuim, want op zichzelf is nakoming door de koper nog mogelijk.
o Dus verzuim is vereist, maar in beginsel geen ingebrekestelling.
- Waarom is dit in art. 10.1 alsnog zo bepaalt? Eigenlijk bijna alles in boek 6 is van regelend recht, dus ook
art. 6:83 sub a BW. Partijen mogen anders afspreken.
o Art. 10 is afkomstig uit een modelkoopovk (RVM koopakte) die vaak wordt gebruikt. In die
modelkoopakte is dit zo opgenomen. Toelichting: ontbinding van een ovk is voor partijen zo
ingrijpend, die boete komt er dan nog eens een keertje bij, dat het wenselijk werd gevonden dat eerst
de partij die tekort schiet een laatste kans krijgt d.m.v. een ingebrekestelling alvorens er ontbonden
kan worden. Dat kan gewoon, je kan afwijken van art. 6:83 sub a BW en dat is gebeurd met art. 10.1.
Wat valt er in te brengen tegen de vorderingen van de verkoper?
1. Boete treedt in de plaats van schadevergoeding - art. 6:92 lid 2 BW
Schadevergoeding mag niet naast een boete worden gevorderd, maar ook deze bepaling is van regelend recht. Dus
het is wel degelijk mogelijk om in de ovk te bepalen dat de schuldeiser naast boete ook aanspraak kan maken of op
volledige schadevergoeding of op vergoeding van aanvullende schadevergoeding (schade hoger dan de boete). Hier
blijkt uit de casus niet dat zoiets in het contract is opgenomen, dus schadevergoeding niet toewijsbaar o.g.v. art. 6:92
lid 2 BW.
2
,2. Matiging van de boete - art. 6:94 lid 1 BW
Er kan verzocht worden om matiging.
3. Cumulatie
Merkwaardig dat zo’n boeteregeling in de koopakte staat en bij ontbinding de verkoper die 10% én ook meer dan een
ton aan dagboetes kan vorderen. Als je kijkt naar de tekst van 10.2 (terstond opeisbare boete) en 10.3 (dagboete) is de
vraag of die boetes wel kunnen cumuleren.
Sprake van oneerlijk beding?
- Nee, richtlijn oneerlijke beding is uitsluitend van toepassing op een consumentenovk: dus ene kant een
consument en de andere kant een professionele partij. In casu ovk tussen twee particulieren.
Boete in casu heeft 2 functies:
- Art. 10.2 (terstond opeisbaar) schadefixererende functie
- Art. 10.3 (dagboete) een prikkelende functie.
Kan op zichzelf naast elkaar en dus niet ontoelaatbaar.
Of cumulatie is toegestaan is afhankelijk van uitleg van het contract → Haviltex
- Vraag is of een redelijke uitleg van art. 10 meebrengt dat beide boetebedingen kunnen cumuleren.
- Aantal dingen van belang:
o Standaard modeltekst. Partijen hebben hierover dus niet echt onderhandeld en ook niet bij
stilgestaan. Bedoeling van partijen kan hier dus niet echt aan de orde zijn.
o Wanneer zo’n modelakte wordt gebruikt dan moet je in het kader van Haviltex meer betekenis
toekennen aan de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen.
▪ Kijken we naar de tekst van 10.2 en 10.3 dan sluiten die niet uit dat beide boetes kunnen
cumuleren. We kunnen er dan vanuit gaan dat cumulatie wel degelijk kan.
▪ Echter, in ECLI:NL:2018:GHSHE:5067 heeft het Hof bepaald dat er een keuze moet worden
gemaakt.
In de praktijk zie je vaak dat koper niet afneemt en verkoper die 10% opstrijkt, terwijl in werkelijkheid die verkoper
nauwelijks schade leidt omdat op de woningmarkt de woning voor hetzelfde geld of zelf meer geld aan een andere
koper wordt verkocht. Schade heeft hij dan niet, toch kan hij die boete claimen. De vraag is of die boete dan niet moet
worden gematigd. Dan wordt in het algemeen gezegd dat die boete wel een functie heeft. Bovendien geldt als
uitgangspunt → pacta sun servanda (partijen zijn gebonden aan de afspraak die ze hebben gemaakt). Dus die
matiging is ook slechts bij uitzondering aan de orde (Intrahof/Bart Smit). Maar goed, kan dus toch in de praktijk tot
wat merkwaardige resultaten leiden.
CASUS 2
Jahani B.V. verhuurt sinds medio 2015 een zelfstandige woning te Amsterdam aan Bert Brusse. Brusse is elke maand
— bij vooruitbetaling — een huur van € 900 verschuldigd.
Op de huurovereenkomst zijn de ROZ-voorwaarden (zijnde algemene voorwaarden) van toepassing.
Deze voorwaarden bevatten onder meer het volgende beding:
20.6
Huurder is aan verhuurder een direct opeisbare boete van €25 per kalenderdag verschuldigd voor elke verplichting
uit deze overeenkomst die hij niet nakomt of overtreedt, onverminderd zijn verplichting om alsnog aan die verplichting
te voldoen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding of anderszins.
Huurder Brusse heeft de huur over de maanden augustus 2018, september 2018, oktober 2018 en november 2018 niet
betaald.
Begin november 2018 is er dus een huurachterstand van € 3.600.
Verhuurder Jahani stelt zich op het standpunt dat Brusse op grond van artikel 20.6 van de toepasselijke
huurvoorwaarden inmiddels een boete van in totaal (92 dagen * 25 =) € 2.300 heeft verbeurd.
Jahani vordert in rechte een veroordeling van Brusse tot betaling van € 3.600 aan huurachterstand alsmede € 2.300 aan
boete.
Stel: u treedt op als de advocaat van huurder Brusse.
3
, Vragen:
Welke verweren zult u aanvoeren tegen de door Jahani BV ingestelde vordering?
Geef daarbij aan welke kans van slagen deze verweren zullen hebben.
Verhuurder: Jahani
Huurder: Bert Brusse
Huurprijs: 900
ROZ-vw (av) van toepassing
Gaat om een wederkerige ovk, je kan alleen afdingen op de huurprijs als er aan de kant van verhuurder minder of
geen huurgenot is gegeven. In casu geen sprake van, kun je weinig verweer op voeren. Wel kun je proberen als
advocaat om te schikken; je zegt dan oké, we betalen de hoofdsom binnen de week als we maar van al het overige af
ziet.
Verweren:
1. Matiging van de boete - art. 6:94 lid 1 BW
Rechter kan een boete matigen, wanneer de billijkheid dat verlang. Interhof/Bart Smit → HR: weliswaar biedt art.
6:94 BW matigingsbevoegdheid, maar rechter hoort slechts bij uitzondering tot matiging over te gaan. Waarom?
pacta sunt servanda: partijen zijn zelf verantwoordelijk voor het contract dat ze sluiten. Als een boetebeding is
afgesproken dan zijn partijen gewoon gebonden. Echter, is wel een verweer die je altijd voert. Schuldenaar moet wel
zelf om matiging vragen, rechter mag dit niet ambtshalve doen.
2. Oneerlijk beding - art. 6:233 sub a BW
- Iedere ovk waarbij ene kant consument staat en andere kant professionele wederpartij, heeft te gelden als een
consumentenovk. Als je met zo’n consumentenovk te maken hebt, dan bedacht zijn op de toepasselijkheid van
de EU-richtlijn Oneerlijke bedingen.
o Iedere ovk, dus ook huurovk valt onder de richtlijn.
o Rechter moet ambtshalve toetsen of het beding oneerlijk is.
o Als het beding oneerlijk is, moet rechter het gehele beding buiten toepassing laten. Matiging kan dan
niet meer aan de orde zijn.
- Oneerlijk beding is een bedwing waarover niet is onderhandeld en dat evenwicht tussen contractuele rechten
en plichten aanzienlijk verstoort (ten nadele van consument).
- In casu sprake van oneerlijk beding, want een ongelimiteerde boete zijn op de blauwe lijst. Beding is dus
nietig. Gevolg: huurder is niet gehouden de boete betalen.
Nb. Inmiddels is het ROZ-model aangepast. nu wordt een 1) specifieke overtreding genoemd waaraan de boete wordt
gekoppeld en 2) aan verbeurde boetes wordt een maximum gegeven.
3. R&B - art. 6:248 lid 2 BW
Echter, dit is wel een allerlaatste vangnet. Kom je bijna nooit aan doen. Vaak wordt aangenomen dat bij boetebeding
art. 6:94 lid 1 BW de matiging een boete een specifieke bepaling is die derogeert (afwijkt) van algemene art. 6:248 lid
2 BW.
4. Geen boete én hoofdsom tegelijkertijd vorderen - art. 6:92 BW
Schuldeiser kan niet nakoming van verplichting uit contract vorderen én daarnaast ook de boete. Echter, is die boete
gesteld op vertraging dan kan in beginsel wel en die huur en die boete naast elkaar worden gevorderd. Deze bepaling
is van regelend recht. Partijen mogen anders afspreken.
4