Samenvatting maatschappijleer vwo parlementaire democratie
3.1
De vrede van Münster of de vrede van Westfalen: een verdrag dat op 15 mei 1648 in Münster
gesloten werd tussen Spanje en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waarmee aan de
Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de opstandelingen in de Republiek een einde kwam en de
Republiek als soevereine staat erkend werd. Met dit verdrag werd het moderne systeem van staten
geboren.
Soeverein: is een staat die op een bepaald gebied met duidelijke grenzen het hoogste gezag
uitoefent en het monopolie van geweldsuitoefening heeft. De soevereine staat bepaald welke religie
op haar gebied wordt toegelaten.
Filosoof Thomas Hobbes over soeverein: hij betoogde dat burgers er belang bij hebben om alle
macht bij één soeverein onder te brengen. Volgens hem is het verstandig om een soevereine vorst te
steunen, omdat het alternatief een oorlog van allen tegen allen zou zijn.
Politiek: gaat over het maken van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden. De keuzes
worden in algemeen geldende wetten vastgelegd. Wetten worden uitgevoerd door dienaren van de
macht zoals ministers, ambtenaren, politie en leger.
Algemeen belang: gaat over het welzijn van het volk dat nuttig, gewenst of nodig is. De politiek
houdt zich vooral bezig met het algemeen belang, omdat iedereen zich er nu of later mee te maken
krijgt.
Efficiënt besturen: bij een groot dilemma snel, daadkrachtig en doelmatig besturen. Het betekent dat
er met zo min mogelijk inspanning zo veel mogelijk resultaat behaald wordt.
Maximale participatie: wanneer burgers veel invloed hebben in de politiek. Hierbij kies je voor een
proces van democratische besluitvorming met een zorgvuldige afweging van de verschillende
belangen.
Democratie: democratie is samengesteld uit de Griekse woorden ‘demos’ (volk) en ‘kratein’
(regeren) en betekent letterlijk dat het volk regeert. Tegenwoordig komt er directe zeggenschap van
het volk nauwelijks meer voor. Vroeger bestond er wel een directe democratie in kleinere
samenlevingen zoals Athene. Belangrijke beslissingen werden genomen in de vorm van
volksstemmingen op het stadsplein.
Representatieve democratie of indirecte democratie: het volk kiest vertegenwoordigers die de
beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording
moeten afleggen over hun beleid. Deze vorm is praktischer dan directie democratie, want met
kleinere groepen kom je sneller tot een besluit. Daarnaast kunnen volksvertegenwoordigers zich
verdiepen in ingewikkelde onderwerpen, terwijl niet iedere burger hier tijd voor heeft. De politieke
macht in representatieve democratieën is bovendien verdeeld over meerdere personen en instituties
die elkaar controleren, de trias politica. Om inbreng van de burgers te garanderen moet en
democratie ook een rechtsstaat zijn, waarin regels gelden voor burgers en de overheid. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen een parlementaire en presidentiële stelsel.
Andere kenmerken van een democratie:
1. Er is individuele vrijheid. Mensen mogen openlijk hun mening uiten en binnen de grenzen van
democratisch vastgelegde wetten hun leven inrichten zoals zij dat zelf willen.
2. Er gelden politieke grondrechten. Bij vrije en geheime verkiezingen kunnen burgers zelf hun
vertegenwoordigers kiezen én zichzelf verkiesbaar stellen. Via het uitbrengen van hun stem geven ze
een mandaat (bevoegdheid) aan een persoon of partij, erop vertrouwend dat die de
verkiezingsbeloften probeert waar te maken.
,3. Politie en leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden. Burgers mogen nooit zomaar worden
aangehouden, geweld mag alleen in bepaalde situaties worden toegepast.
4. Er bestaat onafhankelijke rechtspraak. Rechters staan los van parlement en regering en hoeven
hun uitspraken daar niet te verantwoorden. Politici en bestuurders moeten rechterlijke beslissingen
respecteren.
5. Er bestaat persvrijheid. De massamedia vervullen een belangrijke functie: zij controleren de
machthebbers en hebben ook de taak ons goed te informeren, zodat we weloverwogen keuzes
kunnen maken bij bijvoorbeeld referenda en verkiezingen.
Parlementaire stelsel: hierin is het rechtstreeks gekozen parlement het hoogste machtsorgaan. Op
basis van de samenstelling ervan wordt er een kabinet geformeerd van ministers en
staatssecretarissen. Deze moeten te allen tijden verantwoording afleggen aan het parlement en dus
indirect aan het volk. Landen met een dergelijk primaat voor het parlement hebben meestal wel een
niet-gekozen staatshoofd van wie de macht sterk is beperkt door een grondwet. Wanneer zo’n
staatshoofd een koning is, spreken we van een constitutionele monarchie, zoals in Nederland.
Presidentieel stelsel: hierin kiest de bevolking niet alleen een parlement, maar ook de president, aan
wie de grondwet veel bevoegdheden toekent. Landen als Frankrijk en de VS hebben zo’n stelsel. De
president staat aan het hoofd van de regering, de uitvoerende macht, en kan naar eigen keuze
ministers benoemen en ontslaan. Om zijn macht enigszins te beperken, mist hij in de meeste landen
het zogenaamde ontbindingsrecht, het recht om het parlement te ontbinden.
De Nederlandse staat: Nederland heeft sinds 1814 een constitutionele monarchie, een staatsvorm
waarin de taken bevoegdheden van het staatshoofd in de grondwet zijn vastgelegd. Vroeger kon de
koning veel naar eigen willekeur beslissen totdat er veel revoluties plaatsvonden in Europa. De
koning werd toen gebonden aan wet en grondwet (constitutie) en gedwongen zich te houden aan de
grenzen die de verantwoordelijke regering aangeeft. Nederland werd een parlementaire democratie
met een constitutioneel vorst.
De Nederlandse grondwet: in de Nederlandse grondwet zie je hoe belangrijk de waarden vrijheid en
gelijkheid voor een democratie zijn. Dat we in een democratie leven, zien we als volgt terug in onze
grondwet:
- Taken als bevoegdheden van de drie politieke machten staat nauwkeurig omschreven. Zo is
wettelijk vastgelegd dat een kamerlid niet tevens minister, lid van de Raad van State of lid van de
Hoge Raad kan zijn. Dan zou hij te veel macht krijgen.
- Alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben het recht om te stemmen en om verkozen te worden.
Iedereen mag een politieke partij of vereniging oprichten, demonstreren of op een andere manier
zijn mening uiten.
- De regels voor de politieke besluitvorming zijn vastgelegd. Zo staat in artikel 81 dat wetten worden
vastgesteld door de regering en de Staten-Generaal samen.
- De overheid laat de media vrij, maar moet er ook voor zorgen dat de media over de juiste
informatie kunnen beschikken.
Dictatuur: het basiskenmerk van elke dictatuur is dat de drie machten - wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht - niet van elkaar gescheiden zijn, maar in handen zijn van een kleine groep
mensen. Dit betekent dat gewone burgers niet of nauwelijks invloed hebben op de politiek, maar ook
dat zij hun rechten, als ze die hebben, niet kunnen opeisen. Een dictatuur kan daarom nooit een
rechtsstaat zijn. Omdat er geen tegenmacht is, kunnen de machthebbers snel besluiten nemen.
Snelle, efficiënte besluiten zou je dus als een voordeel van een dictatuur kunnen zien, maar de prijs
die de bevolking betaald is enorm hoog.
Andere kenmerken van een dictatuur:
1. Er is slechts een beperkte individuele vrijheid. Grondrechten, zoals vrijheid van godsdienst of het
recht op privacy, bestaan meestal niet of maar heel beperkt.
, 2. Er is nauwelijks politieke vrijheid. Politieke tegenstanders worden geïntimideerd, gevangengezet,
gemarteld of vermoord. Soms vinden schijnverkiezingen plaats en wint de regeringspartij via
verkiezingsfraude.
3. Er is dikwijls overheidsgeweld. De machthebbers verdedigen hun macht met harde hand. De
politie, het leger en vooral de geheime dienst hebben vergaande bevoegdheden.
4. Er bestaat geen onafhankelijke rechtspraak. Rechters werken voor de machthebbers en burgers
kunnen niet rekenen op bescherming tegen de overheid. Bij de zogenoemde politieke processen
staat de uitkomst al van tevoren vast.
5. De massamedia en ook kunstuitingen staan onder censuur van de overheid. Informatie via internet
wordt gefilterd en kritische bloggers worden gearresteerd.
Soorten dictaturen: 1. Ideologische dictatuur: politiek is in deze dictaturen alleen weggelegd voor
mensen die de ideologie onvoorwaardelijk steunen. Doordat de media,
onderwijs en verenigingsleven onder strenge controle staan, is er sprake van
indoctrinatie: de bevolking krijgt partijideologie met de paplepel ingegoten.
Een voorbeeld is Cuba en Noord-Korea.
2. religieuze dictatuur of theocratie: hierin is de godsdienst verheven tot
staatsideologie. Een voorbeeld is Iran, waar de machtsuitoefening volledig
gebaseerd is op de islamitische wetgeving en ayatollahs en imams als
geestelijke leiders verregaande invloed hebben op het bestuur en het
dagelijks leven. Het volk kiest er weliswaar een parlement en de president,
maar voor alle politieke besluiten is goedkeuring nodig van niet-gekozen
geestelijke leiders.
3. Militaire dictatuur: vroeger in Birma, nu Myanmar genoemd, had het leger
lange tijd alle macht. Militaire dictaturen kwamen na de tweede
wereldoorlog vooral in Midden- en Zuid-Amerika voor. De verenigde staten
steunden sommige van deze regimes uit angst voor het communisme.
3.2
Nederland in het midden van de 19e eeuw: Nederland was een parlementaire democratie waarbij de
rol van de overheid beperkt was. De inkomensverschillen waren groot, veel mensen leefden in
armoede en vakbonden waren verboden. Algemeen kiesrecht, sociale voorzieningen en
verzekeringen waren er nog niet. Door de industrialisatie begon de samenleving echter in snel tempo
te veranderen. Toen ontstonden de eerste politieke partijen. Zij passen bij drie belangrijke
ideologische stromingen: liberalisme, socialisme en confessionalisme.
Ideologie: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de
samenleving. Hierbij gaat het vooral om de volgende twee aspecten.
-Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. Normen komen
voort uit waarden. Bij een ideologie met de waarde gelijkheid als uitgangspunt past de norm dat
rijken meer belasting moeten betalen dan mensen met een lager inkomen, want daarmee verklein je
de inkomensverschillen.
-De sociaaleconomische verhoudingen die gewenst zijn ofwel wat is een rechtvaardige verdeling van
de welvaart.
Links standpunt: Sommige mensen zijn voor een sterke actieve rol van de overheid
op het gebied van economie, onderwijs, uitkeringen en gezondheidszorg. Links wil de
ongelijkheid tussen mensen verminderen met goede uitkeringen en andere
voorzieningen, want mensen hebben niet allemaal dezelfde kansen om goed voor
zichzelf te zorgen. De overheid moet de zwakkeren beschermen en helpen.
Rechts standpunt: rechtse mensen willen juist zo weinig mogelijk bemoeienis van de
overheid op sociaaleconomisch gebied. Zij vinden dat mensen vooral zelf